Dat de verzamelde kennis van bijna twintig jaar uiteindelijk toch is
bijeengebracht, geordend en weelderig gepresenteerd in dit boek, is de verdienste van een
groot aantal enthousiasten en vooral van de bezorger E. Munnig Schmidt.
Als het prachtig verzorgde boek van Fischer iets duidelijk maakt, is het wel hoeveel
vakmanschap, inventiviteit en originaliteit in de eerste helft van de achttiende eeuw werden
geïnvesteerd in de gebouwde omgeving, waarbij een vloeiende afwisseling tussen architectuur
en kunst plaatsvond. Het was een periode met een bloeiend burgerlijk bouwklimaat – ook wel
bekend als ‘het architectenloze tijdperk’ – waarvan we eigenlijk maar weinig weten. In die zin
is dit boek een onmisbaar naslagwerk voor iedereen met belangstelling voor Amsterdam en de
achttiende-eeuwse kunst en architectuur. De Van Logterens werkten in een tijd dat
ambachtelijk ornament onverbrekelijk verbonden was met de architectuur. Langs straat en
gracht domineerden individuele gevels het stadsgezicht, voorzien van gebeeldhouwde en
gesneden ingangspartijen, vensters en geveltoppen. In het interieur werd stucwerk
vervaardigd van eenvoudige lijst of plafond tot en met trappenhuizen vol standbeelden.
Het boek biedt een uitvoerig overzicht in meer dan 550 bladzijden en bijna evenveel
afbeeldingen van het oeuvre van de twee kunstenaars uit de eerste helft van de achttiende
eeuw. De lezer doet er goed aan het eerste hoofdstuk over te slaan, dat een kader wil geven
voor de receptie en de betekenis van het werk van de Van Logterens maar blijft steken tussen
oppervlakkigheid en oubolligheid. Beeldhouwer Anthonie Turck, de zwager van Ignatius van
Logteren, krijgt in het daaropvolgende hoofdstuk speciale aandacht als voorloper van de Van
Logterens. Fischer schrijft een heel oeuvre van halsgevels ‘met de zogenaamde doorboorde
bloem’ en allerhande gevelbekroningen aan Turck toe. In zijn enthousiasme neemt de
schrijver het met de bewijsvoering niet zo nauw en creëert in veertig bladzijden een
gigantisch oeuvre voor deze ‘totaal nieuw ontdekte figuur’. Helaas is die zelfde methode ook
gevolgd bij het reconstrueren van de werken van Ignatius en Jan van Logteren in hoofdstuk
vier en vijf, die het leeuwendeel van het boek, bijna 400 pagina’s, in beslag nemen,
voorafgegaan door de ‘levensberichten’ van de familie Van Logteren. Chronologisch wordt
de lezer langs de erkende en toegeschreven werken van beiden gevoerd, waarbij grondig en
meestal voorbeeldig wordt ingegaan op alle aspecten van het werk. In soms lyrische passages
beschrijft Fischer de uitzonderlijke artistieke prestaties van zijn beeldhouwers, waarin de
kritische distantie meer dan eens ontbreekt. Dat is leuk om te lezen maar toont hoe de
schrijver zich door zijn object van studie heeft laten meeslepen. Als de lezer is bijgekomen
van weer een gloedvolle beschrijving, blijft toch twijfel bestaan over de vraag of de greep van
de Van Logterens op de bouwsculptuur en architectuur van hun tijd wel zo groot was als
Fischer doet voorkomen.
Vaak ontbreken schriftelijke bronnen, gesigneerde (ontwerp)tekeningen of andere
documenten als harde bewijzen voor het auteurschap van de Van Logterens. Stucwerk,
geveltoppen en ander architectonisch ornament werden in de regel niet gesigneerd, in
tegenstelling tot werken in natuursteen, zoals beelden en tuinvazen. De speurtocht naar de
hand of trant van een kunstenaar is tegenwoordig, mede door kunstliefhebbers en -handelaren
zo vanzelfsprekend geworden, dat we vergeten dat originaliteit en authenticiteit in de
achttiende-eeuwse bouwcultuur misschien wel een andere waarde hadden. Nieuwe vormen
werden door talrijke kundige ambachtslieden naar believen via voorbeelden, tekeningen en
prenten uitgewisseld, zonder dat men daarbij gelijk dacht in termen van plagiaat. Het is te
hopen dat de vele liefhebbers van de Amsterdamse grachtenpanden het hoofd koeler houden
dan de schrijver, en op basis van de vele toeschrijvingen niet al te haastig overgaan tot het
aanwijzen van allerlei panden als scheppingen van de Van Logterens en Turck. Aan de andere
kant kan men met dit boek in de hand beter dan voorheen aantonen hoe waardevol, veelzijdig
en eigenzinnig de achttiende-eeuwse architectuur was en dat de rol daarin van beeldhouwers
van cruciale betekenis is geweest. Door de vele objecten die behandeld worden biedt het een
prachtig overzicht van de veelzijdige architectuur en decoratiekunst van het architectenloze
tijdperk, waarin men de wat doorgeschoten bewondering voor de Van Logterens maar voor
lief moet nemen.
Freek Schmidt
docent architectuurgeschiedenis aan de Vrije Universiteit
P.M. Fischer [bezorgd door E. Munnig Schmidt], Ignatius en Jan van Logteren. Beeldhouwers en stuckunstenaars in het Amsterdam van de 18de eeuw., Alphen aan den Rijn [Canaletto/Repro-Holland BV] 2005 ISBN 9064698015
(Uit: Binnenstad 217, juni 2006)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.