Aan het College van Burgemeester
en Wethouders van Amsterdam
p/a de Dienst Binnenstad
Postbus 202
1000 AE Amsterdam
Geacht college,
Van 28 februari tot en met 13 maart 2002 ligt een plan voor het vervangen van het bestaande pand Leliegracht 40 door nieuwbouw, bevattende twee woningen en een horecagelegenheid, ter inzage. Namens de Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad meld ik u dat wij menen dat aan dit plan niet moet worden meegewerkt. Een machtiging van de vereniging voeg ik bij.
Voorgevel | Doorsnede |
Het bestemmingsplan biedt voor dit punt ruime mogelijkheden, die niet zijn toegesneden op de
feitelijke situatie. Om het plan te realiseren moet bovendien zowel wat betreft de goothoogte als wat
betreft de bouwhoogte gebruik worden gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen
vrijstellingsbevoegdheden. Wij menen dat er in deze krappe situatie geen enkele aanleiding is om van
die bevoegdheden gebruik te maken nu de reguliere maatvoering al leidt tot een ernstige aantasting
van het woongenot van de omwonenden en tot een aantasting van de gevelwand.
Dat laatste heeft te maken met het feit dat de bebouwing op dit deel van de Leliegracht aanzienlijk
lager is dan de planregeling toelaat. Door bouw tot de standaard bebouwingshoogte toe te laten
ontstaat er naar ons oordeel al strijd met artikel 3, lid 3, sub a, "Karakteristiek van het stadsbeeld".
Gebruik van de vrijstellingsbevoegdheid is in die situatie uiteraard niet toelaatbaar.
Huidige situatie | Simulatie van de bouwhoogte |
Met betrekking tot de kapvorm merken wij op dat die niet past bij de gekozen vormgeving van de
gevel, die wij op zichzelf niet slecht vinden. Bij de ontworpen gevel hoort echter naar onze mening een
zadeldak en niet een afgeknotte kap als hier is toegepast. Ook binnen de directe omgeving, die
gekenmerkt wordt door topgevels, past deze kapvorm niet. Juist omdat de panden Leliegracht 44 en
46 een andere hoogte en een andere vorm hebben is het belangrijk de eenheid van de reeks
Leliegracht 36 t/m 42 te bewaren. Als het al nodig is het pand te vervangen zou in deze situatie het
maken van een topgevel zeer gewenst zijn.
Voor de goede orde merken wij nog op dat naar onze mening de dakkapel ter linkerzijde, die sterk in
het zicht komt, te groot is. Voor beide dakkapellen geldt overigens, naar wij menen te weten, dat niet
alleen gematteerd glas voorgeschreven is maar dat de ramen ook niet geopend moeten kunnen
worden. De tekening geeft echter gewone draairamen aan.
Bij het bovenstaande komt nog dat de kap in strijd is met het bepaalde in artikel 3, lid 3, sub l van het
bestemmingsplan wat betreft de hellingshoek van de bovenste bouwlaag. Die mag maximaal 60°
bedragen. Een vrijstelling van deze bepaling is niet mogelijk. Deze kap is alleen al om die reden niet
toelaatbaar.
Wat betreft de geprojecteerde horeca kan naar onze mening met recht de vraag worden gesteld of die
zich in deze omvang verdraagt met de bepalingen in het bestemmingsplan. Volgens de opgenomen
regels is horeca III in de eerste bouwlaag toegestaan. Het begrip eerste bouwlaag wordt hier wel heel
sterk opgerekt want het horecagebruik strekt zich ten dele uit over drie bouwlagen en over een hoogte
van 7,5 m. De geest, zo niet de letter van het bestemmingsplan wordt hier geweld aangedaan.
Met het bouwplan wordt gepoogd een zo groot mogelijk aantal vierkante meters op de zeer beperkte vloeroppervlakte te realiseren. De architect is daarin zeer inventief geweest en heeft zelfs op aandringen van de welstandscommissie kans gezien de ramen in de voorgevel naar boven toe in hoogte te laten afnemen. De doorsnede laat zien tot welke merkwaardige consequenties dit binnenshuis leidt: ramen over de volle verdiepingshoogte op de eerste verdieping en zeer lage ramen op de derde verdieping. De reden is duidelijk. Zelfs met de gevraagde vrijstellingen is het maar net mogelijk de minimaal vereiste verdiepingshoogte van 2,40 m te halen.
Het vervangen van panden ingedeeld in orde 3, waartoe Leliegracht 40 wordt gerekend, is volgens de
planvoorschriften wel mogelijk. Er moet echter volgens de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 3 van
de planvoorschriften sprake zijn van een stedenbouwkundige en/of architectonische verbetering.
Stedenbouwkundig is dat naar ons oordeel zeker niet het geval en wanneer het gaat om de
architectuur menen wij dat te moeten betwijfelen.
Naar ons oordeel valt er slechts een conclusie te trekken: dit bouwplan overschrijdt de grenzen van
het toelaatbare en van het redelijke. Het voldoet niet aan het bestemmingsplan wat betreft het passen
in de karakteristiek van de omgeving en levert ook op enkele andere punten strijdigheid met de
voorschriften op. Medewerking aan dit plan is naar ons oordeel niet mogelijk.
Wij maken graag van de gelegenheid gebruik er nogmaals op te wijzen dat ook hier weer blijkt dat de
regelingen in de recente bestemmingsplannen voor de binnenstad met name in hoeksituaties te
globaal zijn. Ook wanneer op een bescheidener manier gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden
van het bestemmingsplan verslechtert de woonsituatie voor de buren duidelijk. Naar onze mening is
alleen maatwerk, hoe bewerkelijk ook, in dergelijke situaties doeltreffend. Dat mag dan ook in
redelijkheid van het gemeentebestuur worden gevraagd.
Hoogachtend,
namens de Vrienden van
de Amsterdamse Binnenstad,
J. Pinkse
Amsterdam, 5 maart 2002