De inspraakreactie luidde als volgt.
Aan: Projectgroep Waterplan
t.a.v. Karstens Riemens
Postbus 2758
1000 CT Amsterdam
Het Waterplan doorbreekt de impasse op het water met een geïntegreerde visie op het water. De visie is goed, maar de concrete uitwerking is er vaak strijdig aan en de concrete maatregelen zijn miniem. Waar blijven bijvoorbeeld de voorstellen om woonboten op onaanvaardbare locaties te verplaatsen? Of concrete plannen voor het hergraven van verdwenen grachten in de binnenstad? Terwijl dergelijke maatregelen uitgesteld worden tot 2030, dreigt het Waterplan elders nu al door de realiteit te worden ingehaald. Zie bijvoorbeeld de kwestie van het uitgeven van waterpercelen in erfpacht dat ons inziens haaks staat op de visie van water als openbare ruimte. Het Waterplan moet daarom de status van een structuurplan krijgen. Tevens moet de Dienst Binnenwaterbeheer zich uitsluitend gaan bezighouden met beheer en handhaving, terwijl het beleid gemaakt moet worden door Ruimtelijke Ordening (centrale stad) en Openbare Ruimte (Binnenstad). Het laatste betekent ook dat de wethouder Openbare Ruimte Binnenstad de inrichting van het water als openbare ruimte erbij krijgt. De waterscheidingen moeten worden doorbroken.
Tot nu toe werd de problematiek op het water door de overheid uitsluitend nautisch bekeken. Een stedenbouwkundige visie ontbrak. Dit had te maken met het feit dat de Dienst Binnenwaterbeheer verantwoordelijk is voor het water, maar geen stedenbouwkundige expertise heeft, terwijl de gemeentelijke diensten die zich met de openbare ruimte bezighouden (zoals de Dienst Binnenstad) zich weer niet met het water bemoeien. Het beleid voor de openbare ruimte ('mooi, schoon en ruimtelijk') hield letterlijk halt bij de waterkanten.
Het Waterplan moet de impasse doorbreken met een geïntegreerde visie op het water als openbare ruimte (1). Het plan kan gezien worden als het resultaat van de vastgelopen discussie over de wildgroei op het water. Door een geïntegreerde visie op het water als openbare ruimte te ontwikkelen, kan het water uit de invloedssfeer van de directe belangenbehartiging worden getrokken. Beleidsmakers beschikken dan over instrumenten om echte keuzes te maken. Het Waterplan gaat dus in de goede richting, maar verliest zichzelf soms toch weer in politieke plichtplegingen en blijft vooralsnog zeer beperkt in het doen van concrete voorstellen. Dat is vooral de schuld van de politiek. De gemeenteraad zal eerst een rouwproces in moeten dat de motie van "structurele groei" (2) van het aantal woonboten niet uitvoerbaar is en zelfs voor bepaalde delen van de stad - de binnenstad - omgedraaid moet worden: uitdunnen en verplaatsen van woonboten om meer lucht te geven voor andere functies en in het algemeen belang van het beschermd stadsgezicht. Daarvoor is het nodig alternatieve ligplaatslocaties te ontwikkelen en is de medewerking van de andere stadsdelen nodig. Om uit de impasse te komen is een goed overdachte visie op het water als openbare ruimte nodig. Het Waterplan doet een belangrijke aanzet daartoe en verdient dus waardering. Maar is het voldoende?
Daar het Waterplan zeer omvattend is, wordt ervoor gekozen het Waterplan op het mijns inziens belangrijkste onderwerp te analyseren: de wijze waarop het Waterplan het belang van water voor het karakter en de identiteit van Amsterdam beziet. Zo'n analyse leidt als vanzelf tot een visie op de problematiek van de veelal tegenstrijdige claims op het water door diverse gebruikersgroepen. Welke analyse speelt hierbij een rol? Worden er keuzes gemaakt? Het is verleidelijk het uitsluitend over de gebruiksfuncties te hebben, maar het Waterplan "overstijgt" dat nu juist. De ervaring heeft geleerd dat je er anders niet uitkomt. Sommigen hebben er belang bij dat de bestaande impasse niet wordt doorbroken, omdat hun verworven rechten alles te maken hebben met een falende en niet optredende overheid. Het Waterplan probeert de impasse te doorbreken door het denken over het water op een hoger abstractieniveau te brengen.
Het water is in de waterstad Amsterdam jarenlang verwaarloosd. Bestaande regels werden niet gehandhaafd. Nieuwe problemen werden niet door nieuw beleid tegemoet getreden. Het gevolg daarvan is dat datgene wat het meest kwetsbaar is, het water als openbare ruimte in een stad die het stedenbouwkundig gezien juist moet hebben van deze openbare ruimte, in het gedrang is gekomen en dat proces gaat nog steeds voort. Iedere "belangengroep" legt zijn claim op het water.
Verwaarlozing van het publieke domein leidt tot privatisering van dat domein. Dat is een bekend
gegeven: het geldt voor de wal net zo goed als voor het water. Er is in wezen geen inhoudelijk verschil
tussen een horecaondernemer die een stuk straat voor een terras inpikt en een bewoner die een stuk van de kade heeft toegeëigend en de wal naast zijn boot met tuinhekjes afbakent.
Een zwakke en vaak laffe overheid die geen "veldslag op het water" wil, laat dat gebeuren en lijkt na diverse "gedoogrondes" het publieke domein te hebben opgegeven, zelfs zozeer dat uitgifte van dat
publieke domein in erfpacht wordt bediscussieerd. In een klimaat waarin de overheid niet als overheid
optreedt, nemen de brutaalsten het meeste. Die ontwikkeling is de laatste decennia niet alleen
gedoogd en gelegaliseerd, maar wordt zelfs politiek gelegitimeerd door ideologische argumenten dat
er "altijd gewoond is op het water" - een halve waarheid want dat gold niet voor de plaatsen waar nu de meeste woonboten liggen -, dat "boten altijd onderdeel zijn geweest van de geschiedenis van Amsterdam" - dat is juist maar niet relevant - en dat een Hongkong op het water "de beleving van de historische grachten zou vergroten" - als het echte boten zouden zijn maar het zijn drijvende dorpen met vlotten en tuintjes -. Let op: we hebben het hier niet over boten, maar over woondozen op drijvende betonnen bakken, vaak afgewerkt met schrootjes of voorzien van een baksteen-print om nog meer op echte huizen te lijken. Ze zijn dan ook meestal ter plekke opgebouwd en kunnen niet onder de bruggen door.
De stedenbouwkundige gevolgen zijn enorm. Daar waar 19de-eeuwse steden als Parijs en Londen hun monumentaliteit verkrijgen door grote pleinen, moet het 17de-eeuwse Amsterdam het hebben van de ruimtelijke werking van het open water. Daar waar het IJ, de Amstel en de hoofdgrachten elkaar ontmoeten, vormen zij de pleinen van de stad.
Die ruimtelijke werking is kapot gemaakt door een langzaam maar ingrijpend proces van dichtslibben door bebouwing, waltuintjes, vlotten, steigers en plezierjachtjes. De relatie tussen de grachtenhuizen en het water wordt erdoor verstoord. Niet de huizen spiegelen meer in het water, maar de rommel op het water spiegelt in de ruiten van de huizen. Daar zijn de walbewoners niet blij mee, maar ook de monumentenzorgers niet, die met de aanwijzing van de binnenstad tot beschermd stadsgezicht meer belangstelling hebben gekregen voor de stedenbouwkundige omgeving waaraan de monumenten hun context ontlenen. Zij vertegenwoordigen géén groepsbelang, maar een algemeen belang: het belang van bescherming van monumentale waarden. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, vertegenwoordigt dat belang wel degelijk een economisch belang. Maar net zoals het kappen van
bossen op berghellingen pas stopt als dorpen door vloedgolven worden weggevaagd, gaat het
cultuurhistorisch belang pas meetellen als de toeristen naar andere, minder bedorven locaties gaan uitzien. Ondernemers, die het water exploiteren, komen helaas pas in het geweer als blijkt dat ze door dat proces van dichtslibben niet meer genoeg ruimte hebben om aan te meren. Dan is het echter te laat.
Langzamerhand begint ook de overheid het belang van het water als openbare ruimte in te zien. Dit heeft meer met de internationaal toegenomen belangstelling voor het publieke domein te maken dan met het beschermd stadsgezicht of de Nota Belvedère. Het is een internationaal verschijnsel dat de privatisering van het publieke domein aan de kaak wordt gesteld. Dit is een reactie van stedenbouwkundigen op de ingrijpende gevolgen van het massale automobilisme op de kwaliteit van de stedelijke ruimte, maar in de waterstad Amsterdam leidt dat onvermijdelijk tot het besef dat de belangrijkste openbare ruimte van deze stad, het water, is prijsgegeven voor bebouwing en bewoning.
Het Waterplan Amsterdam noemt water een "ruimtelijk structuurelement" en letterlijk zelfs een "beeldbepalend onderdeel van de openbare ruimte". Het is daarom nodig te komen tot een "geïntegreerde visie op het water".
In het "streefbeeld 2030" heeft het water een hoge "belevingswaarde" en is de identiteit van Amsterdam als waterstad versterkt. De waterstructuur is verbeterd door nieuwe waterlopen en het herstel van wateren die stedenbouwkundig en/of waterstaatkundig karakteristiek zijn. De hoeveelheid oppervlaktewater is daardoor toegenomen. Het wonen op het water maakt structureel deel uit van ruimtelijke plannen en bestemmingsplannen, maar tegelijkertijd komt er meer nadruk op de zichtbaarheid van het water en de openbaarheid van de oevers. Historische doorkijkjes op het water moeten worden versterkt, zichtlijnen verbeterd en eventueel moeten enkele oude grachten ontdempt worden. De openbaarheid van de oevers is immers door dichtslibben in het gedrang gekomen en daar zal meer aandacht voor komen, evenals het verbeteren van het "verblijfsklimaat" en het toegankelijk maken van het water via publieke voorzieningen.
Het klinkt allemaal prachtig; het is precies waar om gevraagd is, (3) maar wat zijn de concrete maatregelen? Wat de VVAB mist, zijn concrete voorstellen tot een uitsterfbeleid van woonarken en een uitgewerkt verplaatsingsvoorstel van boten die op stedenbouwkundig onaanvaardbare locaties liggen, met het doel de harmonieuze relatie tussen wal, water en huizen te herstellen.
Ook ontbreken concrete voorstellen om de stedenbouwkundige waterstructuur van de binnenstad te
herstellen, waar dat mogelijk is. Niets van dat alles vinden wij terug, zelfs niet het plan om het kleinste dichtgegooide grachtje, de Palmgracht, te hergraven. Met andere woorden: de laffe overheid komt tot inkeer, maar durft het maken van keuzes om politieke redenen nog niet aan. Daardoor is sprake van een optelsom van wensen met een soms inherent tegenstrijdig karakter. Het Waterplan Amsterdam blijft bovendien beperkt tot papieren voornemens, een op zichzelf juiste analyse die vooralsnog weinig feitelijke consequenties heeft.
Er staat in de tientallen pagina's dikke rapporten eigenlijk slechts één concreet voorstel: het
opschonen van de oevers van de rivier de Amstel, waaraan de stad niet alleen haar naam, maar zelfs haar identiteit heeft te danken. Dit is zeker belangrijk, want die rivier is op veel plaatsen niet eens meer te zien, verdwenen achter blinde muren van drijvende woondozen. Maar het betreft hier slechts een mogelijke maatregel: het is weggestopt op één van de "kansenkaarten", kaarten die laten zien welke kansen er zijn. Voorlopig is het niet meer dan een gedachtenexperiment, let wel, voor de gewenste situatie in 2030.
Ondertussen dreigen de mooie bedoelingen van het Waterplan door de realiteit te worden ingehaald. Een voorbeeld daarvan is het streven van het grondbedrijf, gesteund door wethouder Stadig, om waterpercelen uit te geven in erfpacht. Hier treedt weer de oude kijk op het water naar voren: water als restruimte waarmee klakkeloos kan worden omgesprongen. (4)
Waar gaat het om? In de huidige situatie betalen woonbootbewoners met een ligplaatsvergunning voor het gebruik van het openbaar water precariobelasting. De gedachte daarvan is dat een vergoeding moet worden betaald voor het gebruik van het gemeentelijk water, immers openbare ruimte. Nu kan de VVAB moeilijk bezwaar maken tegen de nagestreefde gelijkheid in rechten en plichten op land en in het water. Dat hebben wij immers altijd bepleit. Maar in dit voorstel spelen andere, veel minder mooie motieven mee. Zo wordt in de notitie een uitspraak van wethouder Stadig aangehaald, waarin hij letterlijk zegt: "Het gaat erom dat wij het water verkopen. Als wij in deze stad grond verkopen, doen we dat altijd in de vorm van erfpacht. Het principiële punt is de overgang van precario naar koop". Waarom is dat zo belangrijk voor de gemeente? Het staat letterlijk in de nota. De betrokken overheid "profiteert niet mee" van de "aantrekkelijke" marktwaarde van woonboten met een legale ligplaatsvergunning. Het grondbedrijf wil dus een graantje gaan meepikken van het financiële voordeel dat het prijsgeven van die openbaarheid aan particulieren biedt. In deze gedachtengang is natuurlijk niets te proeven van een visie op het water als openbare ruimte, zoals zo duidelijk in het Waterplan naar voren komt. De VVAB is om principiële redenen tegen het privatiseren van openbaar water in de historische binnenstad; het is "oud" beleid dat haaks staat op de "nieuwe" visie van het Waterplan.
Een essentiële voorwaarde voor het uitgeven van water in erfpacht is dat de betrokken ligplaatsen worden opgenomen in een bestemmingsplan. Dat betekent dat allereerst een belangenafweging moet plaatsvinden, een afweging die in feite nooit heeft plaatsgevonden. Pas dan zal blijken welke ligplaatsen moeten worden opgeheven en welke ligplaatsen kunnen blijven bestaan. Alleen voor de ligplaatsen die kunnen blijven bestaan, bijvoorbeeld op plaatsen waar het prijsgeven van de openbaarheid op minder grote bezwaren stuit, geldt dat de betrokken percelen in erfpacht kunnen worden uitgegeven. Aan die voorwaarde is nog lang niet voldaan en het kan geenszins de bedoeling zijn om automatisch de huidige ligplaatsen in een bestemmingsplan op te nemen. (5) De gemeente denkt daarentegen wel aan automatische opname van de bestaande ligplaatsen, (6) overigens niet vanwege de noodzakelijke belangenafweging zelf, maar omdat erfpachtuitgifte bij de rechter anders niet stand zou houden. De conclusie luidt dat dit voorstel veel te vroeg komt en misschien pas in 2030 aan de orde is, als de goede bedoelingen van het Waterplan Amsterdam zijn gerealiseerd. Dit voorbeeld van de manier waarop met het water wordt omgesprongen, maakt duidelijk dat alle mooie woorden ten spijt, de dagelijkse praktijk op het water nog mijlenver verwijderd is van wat noodzakelijk is in de waterstad Amsterdam, een stad die identiteit en karakter aan het water ontleent.
Om te voorkomen dat het waterplan door de realiteit wordt ingehaald, moet het waterplan de
onderlegger worden van elk beleidsterrein dat betrekking heeft op het water. Wij stellen daarom voor
het waterplan de status van een structuurplan te geven.
Maar dat is niet voldoende. Het is ook nodig taken en bevoegdheden van gemeentelijke diensten te
heroverwegen. De huidige situatie waarin de Dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam (BBA) ook het
waterbeleid voor haar rekening neemt, is het gevolg van de oude situatie waarin water als
structuurelement slechts een restruimte was en dus uitsluitend nautisch werd bezien. Nu een
stedenbouwkundige en ruimtelijke kijk op het water wordt uitgewerkt, is het nodig expliciet uit te
spreken dat Binnenwaterbeheer uitsluitend verantwoordelijk is voor het beheer, terwijl het beleid
gemaakt wordt door gemeentelijke diensten die zich bezighouden met ruimtelijke ordening en
openbare ruimte. Dat is de Dienst Ruimtelijke Ordening in de centrale stad en, als het om de inrichting
gaat, de sectoren Openbare Ruimte van de stadsdelen (voor de binnenstad de Dienst Binnenstad).
Deze diensten hebben het water altijd verwaarloosd. Het beleid hielt letterlijk halt bij de waterkanten.
Zo hielt de wethouder Openbare Ruimte Binnenstad zich niet met het water bezig, terwijl het water de
belangrijkste openbare ruimte van de binnenstad is. De nieuwe visie betekent dat de wethouder
Openbare Ruimte Binnenstad de inrichting van het water als openbare ruimte erbij krijgt. Dat hoeft
geen verzwakking van BBA te zijn: de dienst moet versterkt worden om haar handhavingstaak beter te
kunnen doen. Het aantal illegale objecten in de grachten neemt immers nog steeds toe. De
belangrijkste verdienste van het Waterplan is ons inziens wel dat belangrijke waterscheidingen in het
beleid worden doorbroken.
Namens de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad,
Walther Schoonenberg,
voorzitter
Amsterdam, 3 september 2001
Voetnoten:
1. Zie: Water - het Blauwe Goud van Amsterdam; Visie en Strategie, Juni 2001. Niet alles wordt in het Waterplan
behandeld. Zo worden de gewenste gebruiksfuncties van water in de binnenstad doorverwezen naar de na de
zomer openbaar te maken nota 'Het Water van de Binnenstad - een visie op de functie en het gebruik van het water in de Amsterdamse binnenstad'.
2. De Raad bedoelde eigenlijk "gestructureerde, vastgelegde groei" als tegenpool van "ongestructureerde, wilde
groei". Maar gestructureerde groei, dat wil zeggen het in goede banen leiden van de groei van het aantal
woonboten, is iets heel anders dan structurele groei, dat wil zeggen trendmatige groei, een toename van het
aantal woonboten in elke tijdsperiode. De Raad bedoelde het eerste, maar in de beeldvorming en herinterpretatie
van raadsbesluiten door de betrokken belanghebbenden is het tweede op de voorgrond komen te staan.
3. Enkele raadsnotities zijn aan het Waterplan voorafgegaan, zoals een Groen Links-notitie over het "gebruik van de waterkanten" uit 1995 en een D66-notitie over de noodzaak van een "stedenbouwkundige kijk op het water" uit 1998. Belangrijker nog is dat het enge blikveld in het debat over het gebruik van het water vanuit belangengroeperingen, zoals het geval was tijdens de discussie over de nota Amsterdam Te Water, tot een patstelling heeft geleid. Deze belangengroeperingen hebben baat bij zo'n patstelling!
4. Zie de 'Notitie erfpachtuitgifte van waterpercelen voor woonboten', maar vooral ook de onthullende notitie van het Gemeentelijk Grondbedrijf aan wethouder Stadig dat bij de stukken is gevoegd. De notities zijn inmiddels voor inspraak vrijgegeven. In het Waterplan Amsterdam wordt de kwestie van het in erfpacht uitgeven van waterpercelen zijdelings genoemd: er wordt slechts verwezen naar de notitie over erfpacht. Naar verwachting
zullen de organisaties van woonbootbewoners een fel protest tegen de erfpacht laten horen, omdat gelijkschakeling van het wonen op land en het water financieel nadelig is voor de woonbootbewoners.
5. Het is in dit verband van belang op te merken dat 1.278 van de 2.830 woonboten in Amsterdam in de
binnenstad liggen.
6. Zie blz. 11 van de genoemde brief van het hoofd van het Grondbedrijf aan wethouder Stadig.
7. In de notitie van raadslid G. Frankfurther is een lijst van 70 dempingen en aanplempingen opgenomen. Zie: G. Frankfurther, 'Een voorstel voor het hergraven van gedempte grachten', Gemeenteblad afd 1, Nr. 466, 27 juni
2000.
8. De reeds eerder genoemde notitie van G. Frankfurther: Een voorstel voor het hergraven van gedempte grachten.
(WS, 3/9/2001)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.