Mak begon zijn lezing met Gerrit Janszoon Peggedochter, één van de eerste actievoersters van Amsterdam. De meest aanzienlijke vrouwen in de stad, de zgn. 'overwieven' bewaakten het heilig sacrament van de kapel de Heilige Stede, destijds een internationaal bekende bedevaartskerk. Toen men in 1531 op het kerkhof van de kapel, een 'wolhuis' wilde bouwen, een gebouw om wol te taxeren en op te slaan, kwamen de vrouwen in opstand. De locatie was bedrijfsmatig gezien ideaal, het lag aan de Amstel tussen de Kalverstraat en het Rokin, maar het zou het maken van processies rond de kapel bemoeilijken. Toen men met de aanleg van het pand begon, lieten de dames de geulen die men overdag voor de fundering gegraven had, 's nachts weer dichtgooien. Voor vier jaar werden de rijkste vrouwen van Amsterdam uit de stad verbannen. Ze reisden naar keizer Maximiliaan in Brussel. Hoewel hij niet in het conflict wilde bemiddelen, keerden ze zegevierend terug. Opnieuw werden ze de stad uitgezet, waarop zij in een herberg buiten Amsterdam wachtten tot hun echtgenoten de zaak met veel geld hadden geschikt.
Geert Mak stelt dat dit eerste conflict alle elementen van een echt stadsconflict al in zich had:
de ideële waarde versus de economische waarde, de kwestie van wie de stad nu eigenlijk is -
van de bewoners en gebruikers of van de bestuurders - en het breekpunt in de tijd: het
middeleeuwse tegenover het moderne denken.
Grote opwinding ontstaat eigenlijk nooit over een paar verkrotte panden in de
Nieuwmarktbuurt of over een verkeerd aangelegd fietspad, maar altijd over waarden of de
verschuiving van waardensystemen. Geert Mak onderscheidt hierbij drie categorieën van
waarden: 'algemene waarden', 'ideële waarden' of overtuigingen zoals het socialisme en liberalisme, en 'praktische waarden'. Volgens hem komen mensen alleen massaal in opstand
als de algemene of de ideële waarden in het geding komen. De aanleg van het Centraal Station
in de vorige eeuw bijvoorbeeld heeft nauwelijks tot oproer geleid. Hoewel de bouw een zeer
ingrijpende verandering was, die fundamenteel het karakter wijzigde van water- in landstad,
bleef dit een praktisch conflict. Het raakte wel de kijk op de stad, maar niet de kijk op de
wereld.
De aanleg van de metro in de jaren '70 botste daarentegen op fel verzet, omdat er waarden op
verschillende niveau in het geding waren. Hier speelde het behoud van de stad tegenover
grootse idealen van cityvorming - een snelweg door de Anthoniebreestraat - en de vraag van
wie de openbare ruimte is.
Een vergelijkbare strijd deed zich voor aan het begin van de 20ste eeuw, toen men zich, uit
onvrede over de demping van de Nieuwezijds Voorburgwal - één van de mooiste grachten
van Amsterdam -, verzette tegen demping van Reguliersgracht. De schilder Jan Veth schetst
in de brochure Stedenschennis zijn nachtmerrie van toekomstige steden, die louter uit
'saamgestopte massa's van magazijnen, pakhuizen en kantoren bestaan, steden waarin 's
mensen belang niet in het leven ligt, maar in de arbeid' tegenover de eeuwige stad: 'Wanneer
wij bouwen, laten wij ons dan voorstellen te bouwen voor altijd. Laat het niet zijn voor
tegenwoordig genot, noch voor tegenwoordig gebruik alleen; laat het zulk werk wezen als
waarvoor onze nakomelingen ons dankbaar zullen zijn'. Hij beschreef een conflict dat in de
praktijk nog vaak zou terugkomen: tussen het behoud van wat waardevol is tegenover nieuwe
dynamiek. Hieronder lag volgens Mak tevens een botsing in waardensystemen tussen het idee
van de organisch gegroeide en functionele stad. Een tweetal waardenconflicten dat de
ondertoon zou vormen voor vrijwel alle stadsconflicten die zouden volgen in de 20ste eeuw.
Het meest karikaturale voorbeeld hiervan was het plan van commissaris Kaasjager, hoofd van de politie, die in 1954 opdracht kreeg om het verkeersprobleem op te lossen en 15 grachten wilde dempen. Hoewel men zich nu nog zal verbazen over de hoeveelheid medestanders die Kaasjager had - zo opperde iemand bijvoorbeeld om alle grachten leeg te pompen en op de bodem verdiepte verkeerswegen aan te leggen -, zijn vanaf die tijd de grachten beschermd. De hele oude wijk rond het Mr. Visserplein en het J.D. Meijerplein ging echter vrijwel zonder protest tegen de vlakte om toegangswegen te vormen voor de IJ-tunnel. Het behoud van het Huis de Pinto, de huidige bibliotheek in de Jodenbreestraat, veroorzaakte hierin echter een doorbraak. Waarom? Men had een helder doel, er was een machtsstrijd binnen de PvdA, de actievoerders waren deskundig en de vele straatgevechten legden de politiek druk op. Geert Mak constateert echter dat er daarnaast een verandering van de tijdgeest was: een nieuwe visie op het bestaan, een nieuwe wereld waar men voor wilde vechten. Het was een ideëel conflict, mogelijk zelfs een conflict waarbij algemene waarden in het geding waren.
Welke conflicten zouden in de nabije toekomst een rol spelen? Mak denkt dat de
gerestaureerde binnenstad wel eens ten onder zou kunnen gaan aan zijn eigen succes. Hij
vermoedt dat er een conflict zal ontstaan tussen de 'nostalgische stad' en de 'leefbare stad',
tussen de stad als 'toeristisch product', waar men een historische ervaring op kan doen en de
stad waar men kan blijven wonen en werken. Als voorbeeld noemt hij Schiedam, waar hij is
opgegroeid. Ieder huis in het stinkende en vervallen 'zwarte Nazareth' uit zijn jeugd is
volledig verantwoord hersteld en opgepoetst. Het huidige havenstadje is een historische illusie
geworden.
'Nostalgie heeft altijd een rol gespeeld bij het behoud van het historisch erfgoed, maar het
heeft ook iets van een zoete droom en heimwee naar een verleden dat in werkelijkheid nooit
heeft bestaan. De Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad zal hierin een lijn
moeten vinden, want enkel met 'behoud en herstel' kom je er niet. Zijn er ook andere
algemene of ideële waarden, die daaraan ten grondslag liggen en de stad levend houden?'
Vanuit de zaal werd geopperd dat het in stand houden van bouwvallen juist 'nostalgisch' is. Walther Schoonenberg, voorzitter van de VVAB, stelde dat de binnenstad een 'levend monument' is en moet blijven. Dat kan alleen als er bewoners zijn die hun woonhuismonumenten onderhouden. Volgens Schoonenberg zal het in de toekomst steeds meer gaan om de vraag: 'van wie is de openbare ruimte?' Deze wordt steeds meer geprivatiseerd, niet alleen letterlijk door hekken maar ook door het exclusieve gebruik door bepaalde groepen, bijvoorbeeld op vertier uitzijnde bezoekers in een themapark van seks, drugs en alcohol. Hopelijk zal het 'oppoetsen van de stad' een ander soort bezoekers oproepen.
De door de Excursiecommissie georganiseerde avond was aangekondigd in de Echo en het Amsterdamse Stadsblad en werd bijzonder goed bezocht.
(WS, 13/3/2002)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.