Die Straszen sind sehr breit, u. daher ist das Gewühl hier nicht so unangenehm wie es sonst
wohl in groszen Handelstadten zu seyn pflegt' schreef de jonge Arthur Schopenhauer op 11 mei
1803 in zijn dagboek. Het beeld dat hij van de stad schetst lijkt wel wat geflatteerd, maar een ervaring
is nu eenmaal geen wiskundesom, zij blijft subjectief. Deze subjectiviteit krijgt objectieve
trekken wanneer wij in dagboeken van andere reizigers die Amsterdam aandoen, dezelfde
opmerkingen lezen: steeds weer enkele woorden gewijd aan de Amsterdamse straten, hun breedte
en, altijd terugkerende verbazing, hun zuiverheid.
Toen Madame de Villedieu Amsterdam bezocht was de grachtengordel nog niet geheel voltooid; deze zou pas -
tot aan de Weesperstraat - rond 1700 gereed zijn.
Het verschil in maat tussen de oude stad en de uitbreiding is niet groot;
Laten wij zeggen het verschil in breedte tussen Heiligeweg en Leidsestraat, tussen Heisteeg en
Wijde Heisteeg. Op straat; wandelaars, spelende kinderen, later rijtuigen en de
door paarden getrokken sleden, die de jonge Schopenhauer zozeer verbaasden. Werkelijk brede
straten, in de moderne betekenis van het woord, had Amsterdam niet. Een plan om bij de
uitbreiding van 1613 tussen Herengracht en Prinsengracht een parallelle avenue aan te leggen
- in plaats dus van de Keizersgracht — was door de Vroedschap in de kiem gesmoord (resolutie 2
september 1614).
Lang bleef de structuur van de stad ongewijzigd. 'Zonder ingrijpende wijzigingen en
zonder het systeem van den plattegrond aan te tasten kon de binnenstad aan de eischen van het
moderne verkeer worden aangepast' kon Ir. J.G. Wattjes nog in 1944 schrijven in zijn
'Amsterdamse Bouwkunst en Stadsschoon'.
Weliswaar hadden de 'eischen van het moderne verkeer' een reeks dempingen bewerkstelligd (o.a.
de N.Z. Voorburgwallen, Rozengracht, Rokin, Vijzelgracht) en ontstonden door verbreding
nieuwe straten met eigenlijk on-Amsterdamse verhoudingen (Raadhuisstraat!), maar het hanteren
van de verkeerseisen als enig juiste richtlijn bij de keuze tussen behoud of sloop moest nog komen.
Als Madame de Villedieu, Regnard, Ferrer, Schopenhauer en al die andere reizigers die hun
lof over Amsterdam zongen, in 1977 de stad weer zouden bezoeken en op de plaats waar de oude
Leidse Poort stond hun wandeling zouden beginnen, zouden zij veel van wat zij toen zagen
ook nu nog terugvinden: De Leidsestraat, als één der dwarsstraten van de grachtengordel bedoeld
voor handwerkslieden en neringdoenden, nog steeds een 38 voet breed. De nering zou hen
mogelijk als eenzijdig zijn opgevallen: vijfentwintig winkels - samen aanzienlijk meer
panden in beslag nemend - gewijd aan luchtvaart en reizen. Ook de Heiligeweg zouden zij nog in de
oude maat aantreffen: ca. 27 voet, ongeveer dezelfde maat die de kleinere verbindingsstraten
tussen de grachten hadden en hebben.
Wanneer zij echter uit Weesp de stad genaderd zouden zijn en hun moderne wandeling op de
plaats van de oude Weesperpoort zouden starten, zouden zij weinig of niets meer van Amsterdam
hebben bespeurd. Een strook niemandsland, nog steeds Weesperstraat geheten, zonderling van
proporties, met aan één zijde onherkenbare, buitenschaalse gebouwen. Zij passeren de oude
synagoges die door hun omgeving zijn gereduceerd tot geïsoleerde, vervreemdende
stukken theaterdecor. Via het meest deprimerende van alle Amsterdamse pleinen, het Mr.
Visserplein, een met ongekend vernuft geconstrueerde psychologische barrière, zouden
zij met moeite weer een andere brede strook asfalt bereiken: de Jodenbreestraat. 'Door de Jodenbuurt
gekomen' Schreef Hans Cristian Andersen in zijn dagboek op 15 juni 1847 'breed en ruim
aangelegd, net als de andere straten.'
Hij zou de omgeving niet meer herkennen. De buurt is een abstractie geworden.
In de architectuur, zei Palladio, moeten de verhoudingen zo zijn dat alle delen tezamen een
'zoete harmonie' uitdrukken, of - in de woorden van Francesco Giorgi die de muzikale beeldspraak
uitwerkte - de verhoudingen tussen stemmen zijn harmonieën voor de oren; die tussen afmetingen
zijn harmonieën voor het oog.
Wanneer verhoudingen geweld wordt aangedaan, ontstaat disharmonie en dit is de kwalificatie die
het meest duidelijk het onbehagen verwoordt wanneer wij, Amsterdammer of bezoeker aan de
stad, door de Weesperstraat lopen.
Langzamerhand begint weer officieel begrip te dagen voor datgene wat altijd al officieus werd
bepleit: eerbied voor al die onweegbare factoren, waarvan de maten nog de meest weegbare zijn, die
tezamen een harmonisch stadsbeeld vormen.
Wanneer dit begrip in de werkelijkheid vorm krijgt, behoeven wij voor een herhaling niet
bevreesd te zijn: voor de reiziger die Amsterdam in de komende eeuwen aandoet, zal een wandeling
door de Weesperstraat een voorbeeld zijn van de wansmaak van een voorgeslacht, dat echter kort
daarna officieel erkende dat het inderdaad wanverhoudingen schiep.
W. Sutherland
(Uit: De Lamp van Diogenes 43, mei 1977)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.