Het Begijnhof

Van Wagenaar tot nu

Wie iets wil nazoeken over de openbare gebouwen in het oude Amsterdam, begint met Wagenaar door te bladeren. De 'historieschrijver der stad' sloeg in 1765 niets over van wat hij wetenswaardig vond. Enkele grepen uit zijn uitvoerig relaas over het Begijnhof volgen hier.
Het Begijnhof

'Het Begijn-Hof is een van de oudste Geestelijke gestigten hier ter stede. Voor 't jaar 1346 schijnt het Begijn-Hof of beghijnhuys gelijk het toen genoemd werd, door eenige Begijnen in huure of ter leen gebruikt te zijn. Doch op den 31-sten July des gemelden jaars droeg Coppe van der Lane, wien 't gebouw toe behoorde, het 'den ioncfrouwen den beghinen tot een vrien eyghen op'. 't Gestigt lag in dien tijd aan de Stads oudste graft (de N.Z. Voorburgwal) ten westen, en was oostwaarts door eene andere graft die met de Stadsgraft verbinding had en sedert de Begijnengraft genaamd is, gescheiden van de KalverstraaL De Begijnen die sedert het Hof bewoonden betimmerden het, van tijd tot tijd, naargelang haar getal aangroeide, met nieuwe huizen; en de Regeering beval op den 25-sten April 1389 dat de gebouwde of aangekochte huizen door de bezitsters of derzelver erfgenaamen, aan niemant, noch op noch buiten den Hove, zouden mogen verkocht worden dan met gemeene bewilliging van alle de Begijnen. Hertog Albrecht van Beyeren, de Begijnen te Amsterdam in 't jaar 1393 in zijne byzondere bescherming neemende, gaf haar ten zelfden tijde een Regel waar- naar zij zig voortaan voegen moesten. De Begijnen, sedert toeneemende in vemogen, begonnen ten zuiden van haaren Hof, daar 't water van ouds veel breeder was, land te winnen en aan te hoogen. En in 't jaar 1417 werd haar dit land bij den Wethouderschap afgestaan, mits zij van hetzelfde een straete ter breedte van veertien voet van de brug over de Begijnengraft (nu de Gedempte Begijnensloot) naar der stede graft (de N.Z. Voorburgwal) leggen lieten. De Kapel en 't Begijn-Hof verbrandden ongelukkig in den grooten brand van den 23-sten April des jaars 1421 die een derde gedeelte der Stad verteerde. Beide het Hof en de Kapel werden echter sedert wederom opgebouwd. De Poort voor hetzelve die nog in wezen is, schijnt in het jaar 1574 vernieuwd te zijn.
Vier jaar later wordt de Regeering hier ter Stede veranderd. (De Alteratie, waarbij het katholieke stadsbestuur werd afgezet en Amsterdam zich aansloot bij de opstand tegen de Spaanse Koning). De Kapel op 't Begijn-Hof werdt toen gelijk andere Geestelijke gebouwen eenen tijd lang tot wereldlijk gebruik geschikt en, eindelijk, aan de Engelse Presbyterianen ingeruimd.

Het Begijn-Hof zelf, bestaande uit eenige bijeengevoegde wooningen aan byzondere persoonen toebehoorende, werd niet aangemerkt als de Nonnenkloosters hier ter Stede die ontruimd en tot ander gebruik geschikt werden. Men liet de Begijnen in haare eigene of gehuurde woningen blijven, en zij zijn er gebleeven tot op deezen tijd toe.
Het Begijn-Hof is rondsom bezet met meer of min net gebouwde wooningen die of door Begijnen of door Weduwen en bedaagde Dogters van de Roomsehen Godsdienst bewoond worden. Sommige woonen in hare eigene, andere in gehuurde wooningen. In 't midden van den Hof leggen twee Bleekvelden, een groot en een klein en beide met lage muren waarop houten hekken staan van den weg rondsom en dwars over den Hof afgeslooten. Wijders is de Hof in 't ronde met hooge, geschooren, meest wilde Kastanjes en Lindenhoornen bezet. De voornaamste toegang naar 't Begijn-Hof is uit de Begijnensteeg in de Kalverstraat langs eene houten brug die over de Begijnensloot legt, door de reeds gemelde oude Poort, boven welke men een afbeeldsel ziet van S. Ursula, eenigen der maagden van haar gezelschap onder haaren wijden mantel bedekkende en beschermende. Doch voor omtrent veertig jaaren heeft men op aanzegging van Burgemeesteren om meer plaats te hebben voor de rijtuigen die somtijds de Kalverstraat te zeer belemmerden, nog eenen ingang naar den Hof gemaakt, achter de Begijnen aan 't Spuy, die egter alleen geopend wordt wanneer de Roomsche kerk aan- en uitgaat. De Begijnen die hier sedert eenige jaaren wederom zijn toegenomen in getal en thans ruim dertig haalen konnen, staan onder bestiering van vier Meesteressen, die deeze waardigheid voor haar leven bekleeden, wordende bij het afsterven van een derzelven, door de overigen eene andere gekoozen in derzelver plaatse. Oudtijds en volgens de Handvest van Hertoge Albrecht van den jaar 1393, magten de Begijnen geenerlei bewind van weereldlijke dingen hebben: 't welk egter zo niet schynt verstaan te zijn dat men haar niet sedert, altoos, zo ver mij bekend is, het bestier haarer eigene tijdelijke zaaken toegelaaten heeft: 't welk zij ook nog tegenwoordig hebben. Sommigen oefenen 't een of 't ander vrouwelijk handwerk uit, anderen leeven van haare eigene inkomsten.
Voor 't overige lezen zij haare Gebeden en Getijden in 't Nederduitsch, zo wel in haare woningen als dagelijks in de Kerke. Zij neemen de lasten van den Hof, als het Poortierschap, het Kosterschap enz. bij beurten waar. Ook draagen zij zorg voor 't schoonhouden der kerke en 't versieren van den Altaar: alle welke diensten haar door de Meesteres- sen worden opgelegd.
Op de Zon- en Feestdagen mogen zij niet uitgaan, uit de stad gaande mogen zij niet verder reizen noch langer uitblijven dan zij verlof hebben. Zonder verlof van den Overste en Meesteressen mogen zij niet van de eene woning in de andere verhuizen. De Meesteressen mogen, bij raade van de Oudsten, eene Begijn die zig ongeregeld gedraagt, uit den Hof zetten en onderhoud weigeren. Doch 't is niet zonder voorbeeld dat Burgemeesteren aan de Meesteressen belast hebben zekere Begijnen die in derzelver ongunst vervallen waren, vrije woning en onderhoud toe te leggen. Na negen uuren moet elk in haare woning wezen en na tien uuren moet het licht worden uitgedaan behalve daar zieken zijn. De Begijnen moeten vlijtelijk ter kerke komen en op het leezen haarer Lessen of Getijden acht geven. Haar gewaad en huisraad moet zedig zijn. Zij mogen niet dan gekleed voor den dag komen, en niet dan met eene Kaper over den Hof of uitgaan. Tot voorkominge van gedruisch op den Hof mogen er geene haanen noch honden gehouden worden. Ook mogen er geen Vriendinnen der Begijnen of anderen vernagten zonder verlof van de Meesteressen: en knegtjes die boven de drie jaren oud zijn in 't geheel niet. Hertog Albrecht hadt reeds belast dat geene vreemde manspersoonen op den Hof eeten behalve de arbeiders die aldaar werken moesten. En sedert is 't eene bestendige gewoonte geweest dat men, overeenkomstig met de instellingen van andere Begijnhoven, geene manspersoon op den Begijn-Hof heeft laaten vernagten dan den Pastoor en zijnen Kapellaan.
De meesten der gemelde byzonderheden zijn vervat in den Regel der Begijnen. Hij werdt in 't jaar 1731 door den Pastoor op 't Begijn-Hof, Franciscus Cornelius Dierout, aan Burgemeesteren overhandigd, ter gelegenheid dat sommigen beweerden dat het Begijn-Hof begreepen was onder de Roomsch-Geestelijke Gestigten, aan welken volgens het Plakaat van den vierden May des jaars 1665 niets bij uitersten wil mogt vermaakt worden. Doch de Pastoor wees hiertegen aan dat het Begijn-Hof geen klooster was, dat de Begijnen vrijheid hadden om den Hof te allen tijde wederom te verlaaten, dat elk haarer de vrije beschikking over haare goederen behieldt, en dat de Regel, waarnaar zij zich op 't Begijn-Hof gedroegen, enkelijk strekte om de rust, geschiktheid en goede orde onder de bewoonsters te bewaaren, welke redenen zo veel ingang vonden dat de Begijnen sedert, altoos, gelijk te vooren, vrijelijk bij uitersten wil over haare goederen hebben mogen beschikken, ook ten behoeve van bewoonsters van den Hof. Men laat haar ook nog toe het Begijn-Hof's avonds te sluiten en de Poort door eene Portiersche, altoos eene der Begijnen, te laaten bewaaren.'

Begijnhof als eiland

Het Begijnhof, gezien naar het noorden

Aldus, ingekort, het verhaal van Wagenaar. Het geeft een duidelijk beeld van de positie van dit naar binnen gekeerde, middeleeuwse eilandje in het vrijzinnige Amsterdam van de tweede helft der achttiende eeuw, waarin de Hervormde Kerk altijd nog de officiële kerk van het stadsbestuur was.
Ook letterlijk was het Begijnhof een eiland, aan drie kanten omsloten door water - Nieuwezijds Voorburgwal, Spui en Begijnensloot - en aan de noordzijde vastgebouwd aan het Burgerweeshuis. Burgemeesteren tolereerden deze Roomse enclave met haar eigen gebruiken op grond van het juridische argument dat de begijnen geen kloosterorde vormden, omdat zij de beschikking hielden over hun privé-vermogen en geen levenslange gelofte aflegden. Zij woonden op zichzelf in individuele woningen, zij hadden geen gemeenschappelijk bezit. Hun samenleving was ook in zoverre open dat vrouwen die zich niet geroepen voelden om de regel te volgen, in het Begijnhof konden wonen. Het waren dan wel 'Weduwen of bedaagde Dogters van den Roomschen Godsdienst'. De tolerantie van de Heren Burgemeesteren had echter haar grenzen. De mededeling van Wagenaar dat strafmaatregelen tegen begijnen, die zich volgens de Meesteressen 'ongeregeld' hadden gedragen, door Burgemeesteren werden ongedaan gemaakt, laat duidelijk zien wáár het oppergezag zetelde: op het stadhuis en niet in de pastorie. Orde en rust moest er zijn, en geen gekrakeel tussen de bewoonsters.
Een eiland in de oorspronkelijke vorm is het Begijnhof niet meer sinds de Begijnensloot, het Spui en de Nieuwezijds Voorburgwal zijn gedempt. Men hoeft geen brug meer over om er te komen. De winkeldrukte en het verkeer omsluiten het gebied van drie kanten. Horecabedrijven in de naaste omgeving verschijnen en verdwijnen weer, doch wie een van de Begijnhofpoorten doorgaat komt in een andere wereld, waar geen waren aangeprezen en geen koopjes gehaald worden.
Stilte, intimiteit en harmonie tussen fraaie oude huizen, bomen, grasvelden en bloementuintjes vormen een sfeer van wonderlijke vredigheid. Dat komt ook, omdat het Begijnhof al die eeuwen door op ongeveer dezelfde wijze bewoond is gebleven.

Amsterdams Historisch Museum

De schuttersgalerij van het Amsterdams Historisch Museum, tussen het meisjeshuis en het jongenshuis van het vroegere Burgerweeshuis.
De Meisjesspeelplaats

Om daarvan de betekenis te proeven moet men even doorlopen over de binnenplaatsen van het Historisch Museum. Architectonisch is het vroegere Burgerweeshuis van veel grotere allure dan het Begijnhof. De bogenrij op de jongensbinnenplaats en vooral de majestueuze pilastergevels van de meisjesbinnenplaats vormen hoogtepunten in een imposant geheel. De schuttersgalerij is een voortreffelijke hedendaagse aanvulling op de oude, zorgvuldig gerestaureerde vleugels. Het complex heeft nu echter duidelijk een museaal karakter, dat wil zeggen dat zowel de gebouwen als hun inhoud dienen om te worden bekeken en bewonderd, niet meer om in het dagelijks leven te worden gebruikt. De museumsfeer wordt weliswaar verlevendigd doordat het gehele gebied tussen de Sint Luciënsteeg en het Spui door het openen van enkele doorgangen werd opgenomen in de voetgangerszone van de Kalverstraat - zeker de knapste modernste stedebouwkundige ingreep in de binnenstad - maar zij blijft voelbaar als een contrast met de commerciële bedrijvigheid van de Kalverstraat, en, op een heel andere manier, met de intimiteit van het Begijnhof. Het zijn drie totaal verschillende wereldjes, vlak bij elkaar. Met elkaar leveren zij een zeldzaam voorbeeld van de onschatbare waarde die historische elementen in het weefsel van de stad vertegenwoordigen.

Wie iets van de geschiedenis weet, ziet de eeuwen aan zich voorbij schuiven: de eerste begijnen, hertog Albrecht, de hervormde stadsbestuurders in 1578 die dit katholieke eilandje lieten bestaan, maar de aangrenzende kloosters tot weeshuizen bestemden, de gepruikte burgemeesters in de 18de eeuw met hun verkeersprobleem in de Kalverstraat, de voortdurende wisselwerking tussen rechtzinnigheid en tolerantie, tussen ondernemersgeest en beschouwelijkheid. Als een nieuwe factor kan daaraan worden toegevoegd het culturele inzicht van de tweede helft der twintigste eeuw, dat het verouderde weeshuis herschiep tot een hedendaags historisch museum en dit invoegde in een levendig voetgangersgebied. De restauratie van het Begijnhof sluit hierbij aan. Daar gaat het óók om het herstel van een kostbaar ensemble van historische aanleg en beschouwing.
In het Begijnhof is bovendien iets anders aan de orde. Vijf en een halve eeuw geleden ontstond hier een woongemeenschap van vrouwen onder elkaar, en dat is al die tijd zo gebleven. Die oorspronkelijke functie in het stilte-eiland te midden van het stadsgeraas beantwoordt aan heden ten dage gestelde emancipatie-eisen. De geschiedenis is véél actueler dan men veelal denkt.

G.B.

(Uit: De Lamp 78, maart 1983)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.