Toch schuilt er in deze zwart-wit tegenstelling een bittere onrechtvaardigheid. Een paar generaties idealistische volkshuisvesters hebben volhardend gebouwd aan een systeem van woningbouwverenigingen, van wetten, bouwvoorschriften en ambtelijke diensten, met het doel voor ogen de mensen een uitweg te bieden uit de benauwde krotwoningen van weleer. Zij hebben gezorgd voor woningen met licht en lucht, tussen plantsoenen en speelplaatsen. Alles wat vroeger ontbrak is nu in overvloed aanwezig, en is het nu nog niet goed? Moet de bevolking soms terug naar natte woonkelders, naar bedsteden en epidemieën? Wat is dat voor vreemde, asociale romantiek die terug wil naar de binnenstad, terug naar woonomstandigheden die met zoveel inspanning bijna overwonnen zijn?
Saneren, dat wil in deze gedachtegang zeggen: verouderde gebouwen slopen, krot ten opruimen en plaats maken voor het verkeer en bedrijven. Wat licht leek wordt duister, en omgekeerd, in dezelfde ongenuanceerde contrastwerking. Toch ligt de waarheid niet ergens in een schemerig midden. Het is ook - vooral! - een zaak van oude en nieuwe waarheden. Men doet de woningbouwers van het tuinstad- en krotopruimingsideaal geen onrecht door te constateren dat hun denkpatroon ruim een halve eeuw oud is. Hun blinde plek voor de kwaliteiten van de binnenstad als woon gebied was toen een onderdeel van een gloednieuwe overtuiging die bij wijze van streken bergen verzet heeft. Wie plattegronden van volkswoningen uit 1850 (Jordaan of eilanden), uit 1890 (Pijp en Kinkerbuurt), 1930 (West) en 1960 (Osdorp e.a.) naast elkaar legt, ziet de sprongsgewijze vooruitgang. Die ontwikkeling gaat verder. En toch groeit daarnaast een verlangen naar iets anders, naar nieuwe woonvormen, naar meer individualiteit en contactmogelijkheden. Men ontdekt onder het stof van vooroordelen de attracties van het wonen in de binnenstad.
Het spreekt vanzelf dat het dan een ander soort wonen wordt dan honderd jaar geleden. De staf huispersoneel van de dubbele herenhuizen is evenzeer verleden tijd als de grote gezinnen in één of twee kamertjes met alkoof, bedstee en "stilletje" op de overloop. Het wordt één van de nieuwe woonvormen, vol verrassingen en variaties, die zich een plaats zoekt naast de reeds bestaande in de stedelijke woningvoorraad. In deze richting moet nog heel wat werk worden verzet. Het restaureren en opnieuw bewoonbaar maken van monumenten is er een deel van, heel belangrijk, maar niet het enige. Er zal ook nieuw gebouwd moeten worden op een in het stadsbeeld passende manier. Het plan-Bethaniënbuurt is een eerste proeve van stedebouwkundige vernieuwing voor een typische binnenstadswoonbestemming met voetgangersstraten en plantsoen. Het wonen in de binnenstad is een moeilijke opgave voor het gemeentebestuur en de huiseigenaars, en een dierbare wens voor tienduizenden, vooral jongere stadsgenoten. Vandaar dat wij er dit nummer van de Lamp van Diogenes aan wijden.
Geurt Brinkgreve
(Uit: De Lamp van Diogenes 6, oktober 1968)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.