Nu weet iedereen die met restaureren
in Amsterdam te maken heeft, dat het
geen uitzondering is, wanneer bouwvergunningen maanden, soms jaren na
de voltooiing van een werk de opdrachtgever bereiken. Dan is wel eerst
een 'principe-akkoord' bereikt in het
overleg tussen architect, Bouwtoezicht,
Monumentenzorg en Stadsontwikkeling. De opmerkingen van de diverse
diensten worden in het plan verwerkt
en men begint in geregeld overleg met
de inspecteurs van de buitendienst.
Langer wachten betekent immers
voortwoekerend verval en prijsstijging.
Deze toestand is zó algemeen aanvaard
dat wethouder Lammers een paar jaar
geleden, opgewekt maar zonder bouwvergunning, de eerste paal sloeg voor de laatste fase van het Claes Claesz Hofje.
Het tempo waarin de vergunningen
worden afgewerkt is per slot een zaak
van administratieve organisatie binnen
de dienst Bouw- en Woningtoezicht
(BWT). Dat daarbij wel eens een steek
valt, is onlangs op vrij pijnlijke wijze
aan het licht gekomen bij het kantoor
gebouw Wibautstraat 88-90-92. Daar
was met medewerking van BWT een
werk in uitvoering dat in strijd was
met toezeggingen die van gemeentewege waren gedaan over de bestemming van dit terrein. Als er niet een
achterdochtig buurtcomité was geweest dat steun kreeg in de Gemeenteraad, dan zou niemand er iets van hebben geweten. Nu werd door Burgemeester en Wethouders een commissie van onderzoek ingesteld die constateerde (Gemeenteblad 1978, bijlage B),
"dat van gemeentewege in deze zaak
in vele gevallen op onzorgvuldige wijze
is opgetreden". De Raad van State
oordeelde hierna dat ten onrechte toestemming was gegeven om met deze
bouw te beginnen, en nu zit de gemeente met een schadeclaim van 18
miljoen gulden.
Dit voorval schijnt in het Wibauthuis
een paniekreactie te hebben veroorzaakt die zich manifesteert in een
stiptheidsactie van BWT. Zo'n middel
is nog erger dan de kwaal, want het
dreigt de toch al geringe bouw- en
herstelactiviteit lam te leggen, niet in
het minst omdat hierdoor de competentie strijd tussen de verschillende
diensten in het Wibauthuis nog wordt
aangescherpt.
Het Diogenes-werk dat nu als proefobject moet dienen voor deze interne ambtelijke spanningen, is de restauratie en verbouwing van de pakhuizen Brouwersgracht 191-193-195. Toen de stichting deze panden in maart 1976 aankocht waren zij half leeg. Twee huurders konden elders uit het bezit van Diogenes een bedrijfsruimte krijgen, met de overigen werden ontruimingsovereenkomsten getroffen. In juni 1976 werd de aanvraag-bouwvergunning ingediend op grond van een voorlopig plan. Een probleem bij de verandering van pakhuizen in woningen is dat de gebouwen zo diep zijn (in dit geval 22 en 24 m). Om vol doende licht en lucht in de woningen te krijgen moet men of in het midden een lichthof aanbrengen, of het gebouw aan de achterzijde inkorten. Wordt de laatstgenoemde oplossing gekozen, dan voldoet men tevens aan het voorschrift van de Bouwverordening om minstens 4 m erf aan de achterzijde onbebouwd te laten. De oude pakhuizen zijn echter beschermde monumenten en door de inkorting wordt hun karakteristiek volume wezenlijk aangetast. Dat mag alleen met toestemming van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg namens de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk. De rijksdienst probeert de achtergevels op hun plaats te houden. De situatie wordt nog ingewikkelder doordat voor de Jordaan een globaal bestemmingsplan van kracht is, dat onder meer versterking van de woonfunctie beoogt. De plankaart verdeelt de Jordaan in blokken, elk enkele tussenstraten omvattend. De blokken moeten in deelplannen worden uitgewerkt die precies bouwvolume, rooilijnen en bestemmingen aangeven. Een bouwplan in het midden van een blok moet ter visie worden gelegd om belanghebbenden de mogelijkheid te geven, eventuele bezwaren naar voren te brengen. De bebouwing die de blokken omsluit, geldt echter als 'uitgewerkt deel'. Daarvoor heeft de gelegenheid tot het indienen van bezwaarschriften opengestaan vóór dat het bestemmingsplan werd vastgesteld. Deze methode beoogt in de randbebouwing reeds bouwactiviteiten op gang te krijgen voordat voor alle blokken de uitwerkingsplannen gereed zijn. Want dat laatste is een tijdrovend karwei.
Voor Brouwersgracht 191-195 zijn door de architect verschillende varianten ontworpen, met en zonder, of met gedeeltelijke inkorting. Uitvoerig overleg heeft plaatsgevonden met de diverse instanties. Tot slot kwam een akkoord tot stand tussen Stadsontwikkeling en Monumentenzorg: de achtergevels moesten blijven staan. Het pand nr. 191 zou een bedrijfsbestemming houden, niet meer voor opslag, maar als werkruimte voor musici en schilders. Daar was dus geen lichthof nodig. Dat was wel het geval in de panden 193-195, waar op de verdiepingen woningen zijn geprojecteerd. De architect paste het plan aan bij de hem verstrekte richtlijnen en zo werden in maart 1977 de subsidieaanvragen ingediend bij Monumentenzorg en bij de afdeling Vernieuwbouw van BWT, in het kader van de Beschikking geldelijke steun rehabilitatie. De bouwaanvraag was al in behandeling, de wijziging werd daaraan toegevoegd en over ter visie leggen werd niet gerept, omdat de panden deel uitmaken van de randbebouwing van het blok.
In juni 1977 kwam het door de directeur BWT ondertekende bericht dat de subsidieaanvrage met goedkeurend advies van zijn dienst naar het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening was doorgestuurd. Het gebruikelijke formulier om de aanvang van de werkzaamheden te melden was bijgevoegd, en dit gebeurde enkele weken later.
De pakhuizen bleken in veel slechter
staat te verkeren dan aanvankelijk
kon worden geconstateerd. Vele balkkoppen waren weggerot en de fundering moest worden vernieuwd. De
bouwvergunning was er nog niet, doch
met de inspecteurs van de buitendienst
vond op het werk geregeld overleg
plaats over technische zaken. Eind februari 1978, toen het werk in volle
uitvoering verkeerde, werden de architect en de voorzitter van Diogenes
ontboden voor een gesprek in het
Wibauthuis met het hoofd van de afdeling die de bouwvergunningen moet
afgeven. Deze verklaarde toch wel bezwaar tegen het plan te hebben, om
dat niet werd voldaan aan de eis van
de Bouwverordening inzake het onbebouwde achtererf. Hij was het niet
eens met de goedkeurende adviezen
van de afdeling Vernieuwbouw en van
Stadsontwikkeling over het handhaven
van de achtergevels, en hij zou zich
nader over zijn standpunt beraden.
Met deze functionaris waren vaker
moeilijkheden geweest. Zo had hij in
1967 de premieaanvraag voor de 12
bejaardenwoningen van de stichting De
Pinto een half jaar laten wachten en
daarna een briefje gestuurd dat hij de
aanvraag niet in behandeling kon nemen, omdat de woningen afweken van
de voorschriften - wat in de gegeven
situatie onvermijdelijk was. Die afwijking betekende dat de huren minstens
zouden verdubbelen en dus onbereikbaar zouden worden voor mensen uit
de Nieuwmarktbuurt met alleen een
AOW-inkomen. De stichting De Pinto
heeft toen in Den Haag alarm geslagen.
Dankzij ingrijpen van de minister is de
premie toen toch verleend. Zoiets vergeet een ambtenaar die op zijn strepen
staat niet licht. "Instanties tegen elkaar uitspelen" heet het, wanneer
ambteloze burgers de brutaliteit hebben, zich niet bij zijn beslissing neer te
leggen en het hogerop zoeken. Voorschriften zijn per slot voorschriften en
als die niet stipt worden gehandhaafd
dan maar geen woningen of restauraties. Het gesprek met de voorzitter
van Diogenes, tevens secretaris van De
Pinto, was dus niet zo erg hartelijk, en
over de bouwvergunning kwam geen
uitsluitsel.
Een paar weken later deelde de inspecteur mee, dat alleen het herstelwerk mocht doorgaan, maar niet de nieuwe binnenmuren. Kort daarna
kreeg de architect een telefoontje uit
het Wibauthuis dat de meningsverschillen over de achtergevels waren opgelost; het werk kon worden voortgezet.
In juni 1978 ontving Diogenes een gestencild briefje van het Stadhuis dat het plan alsnog ter visie zou worden gelegd, en dat het, wanneer er bezwaarschriften zouden komen, wel héél lang zou kunnen duren. Die bezwaarschriften kwamen uiteraard; er is géén bouw of restauratieplan in Amsterdam, waar tegen niemand bezwaar heeft.
Begin augustus werd op het Diogeneskantoor een brief bezorgd, voorzien van
de handtekeningstempels van de burgemeester en de gemeentesecretaris,
waarin bevolen werd, het bouwen te staken en het reeds gebouwde af te
breken.
Dat Diogenes tegen deze lastgeving in
beroep is gegaan, spreekt vanzelf.
Het zou onrechtvaardig zijn, jegens de vele correcte en bereidwillige ambtenaren om te beweren dat 'het ambtelijk apparaat' van Amsterdam zo pleegt op te treden. De elders in dit nummer besproken publikatie van dr. A. Hoekema wijst er echter op dat het geen geïsoleerde incidenten betreft, maar 'een besmettelijk proces', dat de term 'normen van behoorlijk bestuur' tot een sinistere grap maakt. En wekt het dan nog verwondering, dat de woningbouw en de stadsvernieuwing in Am sterdam stagneren?
Geurt Brinkgreve
Op 31 augustus kwam bij de afdeling
rechtspraak van de Raad van State het
beroep van de stichting Diogenes voor.
Tijdens de zitting deed de vertegenwoordiger van de gemeente al een stap
terug door te verklaren dat het tweede
deel van de lastgeving van B. en W.,
namelijk om wat al in de pakhuizen
Brouwersgracht 191-193- 195 gebouwd
was, binnen een week te slopen, toch
wel te ver ging zodat deze passage als
ingetrokken kon worden beschouwd.
Ook moest hij toegeven dat het restauratieplan van Diogenes op zichzelf voor
de Gemeente wel acceptabel was. Hij
hield echter staande dat Diogenes niet
had mogen beginnen voordat de hele
procedure van de bouwvergunning was
afgerond en dat Diogenes dus welbewust de wet had overtreden die het
bouwen zonder vergunning verbiedt.
Dit laatste werd door de raadsman van
Diogenes met klem bestreden: Diogenes had mogen verwachten dat de
bouwvergunning voor het plan, dat na
uitvoerig overleg met de gemeentelijke
instanties was vastgesteld, binnen een
redelijke termijn zou worden verleend
en Diogenes was begonnen, volgens de
in Amsterdam gangbare praktijk, na de
bevestiging van het goedkeurend advies
van Bouw- & Woningtoezicht over de
aanvraag voor rehabilitatiesubsidie. De
uitvoering van het werk had bovendien
plaatsgevonden onder toezicht van de
inspecteur buitendienst van B.W.T. ,
terwijl voor de fundering, waarmee de
diepte van het gebouw wordt vastgelegd, wel een goedkeuring van B.W.T.
was verleend.
Daags na de zitting ontving de raadsman van Diogenes bericht van de griffie van de Raad van State dat de lastgeving van B. en W. tot staking van het
bouwen in de bewuste pakhuizen met
ingang van dezelfde dag was geschorst.
Het werk is daarop prompt hervat. De
onderbreking heeft drie weken geduurd en gedurende die tijd zijn herstelwerkzaamheden aan balken en muren doorgegaan, want dat geldt niet als 'bouwen'. De schade is dus beperkt
gebleven.
Slotcommentaar: wanneer er in Amsterdam iets misgaat - wat wel eens voorkomt - dan is het altijd de schuld van 'Den Haag ', waar men zich met alles bemoeit en niet genoeg geld beschikbaar stelt voor Amsterdamse wensen. Wij kunnen het ook andersom stellen: gelukkig dat er in Den Haag rechters zijn, die de hoofdstad en haar bewoners kunnen beschermen tegen de 'onzorgvuldigheden' (zo heet dat ambtelijk) van het Wibauthuis!
G.B.
(Uit: De Lamp van Diogenes 51/52, oktober 1978)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.