Brouwersgracht 191-193-195

Op de Brouwersgracht: Rien ne va plus

De directeur van het Gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht heeft een groot restauratiewerk van de stichting Diogenes laten stilleggen. De reden die voor deze wel zeer ongewone maatregel werd gegeven was "dat er gebouwd werd zonder schriftelijke vergunning".

Nu weet iedereen die met restaureren in Amsterdam te maken heeft, dat het geen uitzondering is, wanneer bouwvergunningen maanden, soms jaren na de voltooiing van een werk de opdrachtgever bereiken. Dan is wel eerst een 'principe-akkoord' bereikt in het overleg tussen architect, Bouwtoezicht, Monumentenzorg en Stadsontwikkeling. De opmerkingen van de diverse diensten worden in het plan verwerkt en men begint in geregeld overleg met de inspecteurs van de buitendienst. Langer wachten betekent immers voortwoekerend verval en prijsstijging. Deze toestand is zó algemeen aanvaard dat wethouder Lammers een paar jaar geleden, opgewekt maar zonder bouwvergunning, de eerste paal sloeg voor de laatste fase van het Claes Claesz Hofje. Het tempo waarin de vergunningen worden afgewerkt is per slot een zaak van administratieve organisatie binnen de dienst Bouw- en Woningtoezicht (BWT). Dat daarbij wel eens een steek valt, is onlangs op vrij pijnlijke wijze aan het licht gekomen bij het kantoor gebouw Wibautstraat 88-90-92. Daar was met medewerking van BWT een werk in uitvoering dat in strijd was met toezeggingen die van gemeentewege waren gedaan over de bestemming van dit terrein. Als er niet een achterdochtig buurtcomité was geweest dat steun kreeg in de Gemeenteraad, dan zou niemand er iets van hebben geweten. Nu werd door Burgemeester en Wethouders een commissie van onderzoek ingesteld die constateerde (Gemeenteblad 1978, bijlage B), "dat van gemeentewege in deze zaak in vele gevallen op onzorgvuldige wijze is opgetreden". De Raad van State oordeelde hierna dat ten onrechte toestemming was gegeven om met deze bouw te beginnen, en nu zit de gemeente met een schadeclaim van 18 miljoen gulden.
Dit voorval schijnt in het Wibauthuis een paniekreactie te hebben veroorzaakt die zich manifesteert in een stiptheidsactie van BWT. Zo'n middel is nog erger dan de kwaal, want het dreigt de toch al geringe bouw- en herstelactiviteit lam te leggen, niet in het minst omdat hierdoor de competentie strijd tussen de verschillende diensten in het Wibauthuis nog wordt aangescherpt.

Het Diogenes-werk dat nu als proefobject moet dienen voor deze interne ambtelijke spanningen, is de restauratie en verbouwing van de pakhuizen Brouwersgracht 191-193-195. Toen de stichting deze panden in maart 1976 aankocht waren zij half leeg. Twee huurders konden elders uit het bezit van Diogenes een bedrijfsruimte krijgen, met de overigen werden ontruimingsovereenkomsten getroffen. In juni 1976 werd de aanvraag-bouwvergunning ingediend op grond van een voorlopig plan. Een probleem bij de verandering van pakhuizen in woningen is dat de gebouwen zo diep zijn (in dit geval 22 en 24 m). Om vol doende licht en lucht in de woningen te krijgen moet men of in het midden een lichthof aanbrengen, of het gebouw aan de achterzijde inkorten. Wordt de laatstgenoemde oplossing gekozen, dan voldoet men tevens aan het voorschrift van de Bouwverordening om minstens 4 m erf aan de achterzijde onbebouwd te laten. De oude pakhuizen zijn echter beschermde monumenten en door de inkorting wordt hun karakteristiek volume wezenlijk aangetast. Dat mag alleen met toestemming van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg namens de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk. De rijksdienst probeert de achtergevels op hun plaats te houden. De situatie wordt nog ingewikkelder doordat voor de Jordaan een globaal bestemmingsplan van kracht is, dat onder meer versterking van de woonfunctie beoogt. De plankaart verdeelt de Jordaan in blokken, elk enkele tussenstraten omvattend. De blokken moeten in deelplannen worden uitgewerkt die precies bouwvolume, rooilijnen en bestemmingen aangeven. Een bouwplan in het midden van een blok moet ter visie worden gelegd om belanghebbenden de mogelijkheid te geven, eventuele bezwaren naar voren te brengen. De bebouwing die de blokken omsluit, geldt echter als 'uitgewerkt deel'. Daarvoor heeft de gelegenheid tot het indienen van bezwaarschriften opengestaan vóór dat het bestemmingsplan werd vastgesteld. Deze methode beoogt in de randbebouwing reeds bouwactiviteiten op gang te krijgen voordat voor alle blokken de uitwerkingsplannen gereed zijn. Want dat laatste is een tijdrovend karwei.

Voor Brouwersgracht 191-195 zijn door de architect verschillende varianten ontworpen, met en zonder, of met gedeeltelijke inkorting. Uitvoerig overleg heeft plaatsgevonden met de diverse instanties. Tot slot kwam een akkoord tot stand tussen Stadsontwikkeling en Monumentenzorg: de achtergevels moesten blijven staan. Het pand nr. 191 zou een bedrijfsbestemming houden, niet meer voor opslag, maar als werkruimte voor musici en schilders. Daar was dus geen lichthof nodig. Dat was wel het geval in de panden 193-195, waar op de verdiepingen woningen zijn geprojecteerd. De architect paste het plan aan bij de hem verstrekte richtlijnen en zo werden in maart 1977 de subsidieaanvragen ingediend bij Monumentenzorg en bij de afdeling Vernieuwbouw van BWT, in het kader van de Beschikking geldelijke steun rehabilitatie. De bouwaanvraag was al in behandeling, de wijziging werd daaraan toegevoegd en over ter visie leggen werd niet gerept, omdat de panden deel uitmaken van de randbebouwing van het blok.

In juni 1977 kwam het door de directeur BWT ondertekende bericht dat de subsidieaanvrage met goedkeurend advies van zijn dienst naar het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening was doorgestuurd. Het gebruikelijke formulier om de aanvang van de werkzaamheden te melden was bijgevoegd, en dit gebeurde enkele weken later.

De pakhuizen bleken in veel slechter staat te verkeren dan aanvankelijk kon worden geconstateerd. Vele balkkoppen waren weggerot en de fundering moest worden vernieuwd. De bouwvergunning was er nog niet, doch met de inspecteurs van de buitendienst vond op het werk geregeld overleg plaats over technische zaken. Eind februari 1978, toen het werk in volle uitvoering verkeerde, werden de architect en de voorzitter van Diogenes ontboden voor een gesprek in het Wibauthuis met het hoofd van de afdeling die de bouwvergunningen moet afgeven. Deze verklaarde toch wel bezwaar tegen het plan te hebben, om dat niet werd voldaan aan de eis van de Bouwverordening inzake het onbebouwde achtererf. Hij was het niet eens met de goedkeurende adviezen van de afdeling Vernieuwbouw en van Stadsontwikkeling over het handhaven van de achtergevels, en hij zou zich nader over zijn standpunt beraden. Met deze functionaris waren vaker moeilijkheden geweest. Zo had hij in 1967 de premieaanvraag voor de 12 bejaardenwoningen van de stichting De Pinto een half jaar laten wachten en daarna een briefje gestuurd dat hij de aanvraag niet in behandeling kon nemen, omdat de woningen afweken van de voorschriften - wat in de gegeven situatie onvermijdelijk was. Die afwijking betekende dat de huren minstens zouden verdubbelen en dus onbereikbaar zouden worden voor mensen uit de Nieuwmarktbuurt met alleen een AOW-inkomen. De stichting De Pinto heeft toen in Den Haag alarm geslagen. Dankzij ingrijpen van de minister is de premie toen toch verleend. Zoiets vergeet een ambtenaar die op zijn strepen staat niet licht. "Instanties tegen elkaar uitspelen" heet het, wanneer ambteloze burgers de brutaliteit hebben, zich niet bij zijn beslissing neer te leggen en het hogerop zoeken. Voorschriften zijn per slot voorschriften en als die niet stipt worden gehandhaafd dan maar geen woningen of restauraties. Het gesprek met de voorzitter van Diogenes, tevens secretaris van De Pinto, was dus niet zo erg hartelijk, en over de bouwvergunning kwam geen uitsluitsel.
Een paar weken later deelde de inspecteur mee, dat alleen het herstelwerk mocht doorgaan, maar niet de nieuwe binnenmuren. Kort daarna kreeg de architect een telefoontje uit het Wibauthuis dat de meningsverschillen over de achtergevels waren opgelost; het werk kon worden voortgezet.

In juni 1978 ontving Diogenes een gestencild briefje van het Stadhuis dat het plan alsnog ter visie zou worden gelegd, en dat het, wanneer er bezwaarschriften zouden komen, wel héél lang zou kunnen duren. Die bezwaarschriften kwamen uiteraard; er is géén bouw of restauratieplan in Amsterdam, waar tegen niemand bezwaar heeft.

Begin augustus werd op het Diogeneskantoor een brief bezorgd, voorzien van de handtekeningstempels van de burgemeester en de gemeentesecretaris, waarin bevolen werd, het bouwen te staken en het reeds gebouwde af te breken.
Dat Diogenes tegen deze lastgeving in beroep is gegaan, spreekt vanzelf.

Het zou onrechtvaardig zijn, jegens de vele correcte en bereidwillige ambtenaren om te beweren dat 'het ambtelijk apparaat' van Amsterdam zo pleegt op te treden. De elders in dit nummer besproken publikatie van dr. A. Hoekema wijst er echter op dat het geen geïsoleerde incidenten betreft, maar 'een besmettelijk proces', dat de term 'normen van behoorlijk bestuur' tot een sinistere grap maakt. En wekt het dan nog verwondering, dat de woningbouw en de stadsvernieuwing in Am sterdam stagneren?

Geurt Brinkgreve

De ontknoping

Op 31 augustus kwam bij de afdeling rechtspraak van de Raad van State het beroep van de stichting Diogenes voor. Tijdens de zitting deed de vertegenwoordiger van de gemeente al een stap terug door te verklaren dat het tweede deel van de lastgeving van B. en W., namelijk om wat al in de pakhuizen Brouwersgracht 191-193- 195 gebouwd was, binnen een week te slopen, toch wel te ver ging zodat deze passage als ingetrokken kon worden beschouwd. Ook moest hij toegeven dat het restauratieplan van Diogenes op zichzelf voor de Gemeente wel acceptabel was. Hij hield echter staande dat Diogenes niet had mogen beginnen voordat de hele procedure van de bouwvergunning was afgerond en dat Diogenes dus welbewust de wet had overtreden die het bouwen zonder vergunning verbiedt. Dit laatste werd door de raadsman van Diogenes met klem bestreden: Diogenes had mogen verwachten dat de bouwvergunning voor het plan, dat na uitvoerig overleg met de gemeentelijke instanties was vastgesteld, binnen een redelijke termijn zou worden verleend en Diogenes was begonnen, volgens de in Amsterdam gangbare praktijk, na de bevestiging van het goedkeurend advies van Bouw- & Woningtoezicht over de aanvraag voor rehabilitatiesubsidie. De uitvoering van het werk had bovendien plaatsgevonden onder toezicht van de inspecteur buitendienst van B.W.T. , terwijl voor de fundering, waarmee de diepte van het gebouw wordt vastgelegd, wel een goedkeuring van B.W.T. was verleend.
Daags na de zitting ontving de raadsman van Diogenes bericht van de griffie van de Raad van State dat de lastgeving van B. en W. tot staking van het bouwen in de bewuste pakhuizen met ingang van dezelfde dag was geschorst. Het werk is daarop prompt hervat. De onderbreking heeft drie weken geduurd en gedurende die tijd zijn herstelwerkzaamheden aan balken en muren doorgegaan, want dat geldt niet als 'bouwen'. De schade is dus beperkt gebleven.

Slotcommentaar: wanneer er in Amsterdam iets misgaat - wat wel eens voorkomt - dan is het altijd de schuld van 'Den Haag ', waar men zich met alles bemoeit en niet genoeg geld beschikbaar stelt voor Amsterdamse wensen. Wij kunnen het ook andersom stellen: gelukkig dat er in Den Haag rechters zijn, die de hoofdstad en haar bewoners kunnen beschermen tegen de 'onzorgvuldigheden' (zo heet dat ambtelijk) van het Wibauthuis!

G.B.

(Uit: De Lamp van Diogenes 51/52, oktober 1978)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.