Architectuur in de Nieuwmarktbuurt

Voor de Algemene Woningbouw Vereniging, de grootste corporatie van Amsterdam, zijn de projecten die zij in het Nieuwmarktgebied in uitvoering heeft, kruimeltjes die meer moeite kosten dan een Bijlmerblok van honderden woningen. Het gaat om kleine onregelmatige terreinen, waar men voortdurend klem komt te zitten met de voor de woningwetbouw geldende maten en prijzen.
Het Pintohuis links en de bebouwde Zwanenburgwal 8-10-12 rechts, voordat de hoekbebouwing in uitvoering was.

Een bijzonder probleem is de aanpassing aan de omringende bebouwing. De AWV heeft haar werken in de Nieuwmarktbuurt opgedragen aan het architectenbureau van Eijck en Bosch. De naam van Aldo van Eijck is ook in het buitenland bekend. Hij geldt als de woordvoerder van de architecten die zich in de jaren zestig verzet hebben tegen de monotonie en de massaliteit van de industriële bouwproduktie en zochten naar nieuwe wegen om de gebouwde omgeving weer herkenbaar en herbergzaam te maken.

Van de woningbouwprojecten in de Nieuwmarktbuurt stellen de twee blokken ter weerszij van het huis de Pinto het probleem van de aanpassing het duidelijkst aan de orde. Het zuidelijke blok dat enerzijds bij het huis de Pinto aansluit en anderzijds bij de drie herbouwde panden v.h. Zwanenburgwal 8-10-12 en het Leprozenpoortje, is nu vrijwel voltooid. Van het woongebouw dat het huis de Pinto aan de noordzijde zal flankeren, is de begane grond bestemd als uitgang van een metrostation, zodat de uitvoering afhangt van het tempo van de metro-aanleg. Het plan is echter ver genoeg gevorderd om te kunnen constateren dat er een gespannen verhouding bestaat tussen de gerestaureerde en de nieuwe bebouwing.

Vooropgesteld moet worden dat er geen controverse bestaat ten aanzien van de bestemming en de stedebouwkundige structuur. Het eerste verzet tegen het wederopbouwplan-Nieuwmarkt uit 1953, dat de gehele buurt wilde vervangen door grootschalige bedrijfsgebouwen langs een brede verkeersweg, kwam uit de hoek van Heemschut en de verwante verenigingen.

Monumentenzorgers, actiegroepen en tenslotte ook de gemeenteraad zijn het er over eens dat de buurt zoveel mogelijk zijn oorspronkelijke stratenpatroon en schaal moet terugkrijgen, en dat -de woonfunctie centraal dient te staan, waarbij de bouw van goedkope huurwoningen extra overheidssteun behoeft.

Dat was ook het uitgangspunt van de Stichting de Pinto die in 1972 het plan lanceerde om het voor meer dan de helft gesloopte hoekblok van de buurt te herbouwen en te restaureren. Het plan beoogde de impasse te doorbreken waarin de buurt door het oude wederopbouwplan en de metro-aanleg was terecht gekomen, door op het letterlijk kardinale punt een daadwerkelijk begin van herstel te maken.

Zoals bekend heeft de stichting de eerste fase van haar project gerealiseerd met de restauratie van het huis de Pinto en de herbouw van Zwanenburgwal 8-10-12 waar in 1976 12 bejaardenwoningen gereed kwamen met een gemiddelde kale aanvangshuur van f 225,- p.m.

De hoekbebouwing vrijwel voltooid.

Daarna heeft de stichting haar bouwactiviteit gestaakt omdat de AWV de verdere herbouw van het blok ter hand nam. Het doel was bereikt: de bres in de oude stratenstructuur wordt bij de St. Antoniesluis gedicht, het belangrijkste monumentale huis is gerestaureerd, en de eerste woningen voor buurtbewoners staan er. De vraag hoe er nu verder in de buurt gebouwd moet worden is daarmee niet beantwoord. Het gaat hierbij om de relatie tussen de bestaande en nieuw toe te voegen bebouwing, om de houding van de architect, de opdrachtgever en de plan-beoordelende instanties tegenover de historisch-architectonische omgeving. Voor de gevelwand aan de St. Antoniesbreestraat bestaan drie ontwerpen: twee studies die niet verder zijn gekomen dan de globale aanduiding van een uitgangspunt, en het definitieve ontwerp dat in uitvoering is. De eerste schets is van architect IJsbrand Kok, die het huis de Pinto restaureerde. Hij stelde in 1972 ter weerszij van het huis de Pinto een nieuwe bebouwing voor van traditionele Amsterdamse huizen met de kleine varianten in gevelbreedte en bekroning die men overal in de oude stad kan waarnemen. De tweede schets ontstond in 1973 in overleg tussen het Bureau Monumentenzorg en architect C. Ronstadt, die de panden Zwanenburgwal 8-10-12 herbouwde. Hier wordt voorgesteld de directe belendingen van het huis de Pinto en het hoekpand naar de Zwanenburgwal te reconstrueren aan de hand van archief-gegevens, en om voor de overige panden alleen de oude parcellering te handhaven. De detaillering zou dan overgelaten kunnen worden aan de voorkeur van de architect. Die nieuwe bebouwing is daarom slechts vaag aangeduid.

De ontwerpen van IJsbrand Kok, van Ronstadt en van Van Eyck en Bosch.

Het eerste voorstel is oprecht historiserend, het stelt de eenheid van de gevelwand voorop. Het tweede zoekt een aansluiting tussen oude en nieuwe elementen, zonder de laatste te sterkte willen beknotten. Hoe is nu de houding van het ontwerp dat wordt uitgevoerd? Daarover staan de opinies tegenover elkaar. Wij hebben in de volgende verhalen geprobeerd deze zo duidelijk mogelijk onder woorden te brengen.

Het ene verhaal

De vraag of de nieuwbouw zich vol doelde aanpast aan het Pintohuis zet de zaken op hun kop. Wij leven nu, en wij bouwen voor mensen van nu, in het laatste kwart van de twintigste eeuw. Driehonderd jaar geleden liet daar een rijke bankier een pronkgevel in Italiaanse trant voor zijn huis zetten. De man is al lang vergeten. Door een samenloop van omstandigheden is dit kapitalistische bouwsel blijven staan toen de gewone huizen in de buurt tegen de vlakte gingen. Monumentenmaniakken hebben het haveloze kavalje als nieuw opgelapt. Volgens oude prenten zijn allerlei verdwenen onderdelen gereconstrueerd: een vervalsing van de historie. De smeedijzeren hekken voor de ramen, de balustrade met marmer en verguldsel, de eikenhouten kruiskozijnen, dat is allemaal nieuw, beter gezegd: na maak-antiek.

Een oud gebouw weer bruikbaar maken kan best een zinnige opgave zijn. Dan moet je het accepteren zoals het in de loop der jaren geworden of verworden is, en volstaan met constructief herstel en de nodige moderne voorzieningen. Zitten er ramen uit 1900 in een gevel van 1600, dan laat je die zitten want ze zijn authentiek voor hun tijd, ook al vinden heemschutterige fijnproevers het storend. Het gaat niet om mooi of lelijk, dat zijn tenslotte wisselende en vooral klassegebonden waarderingen. Het gaat om de sociale functie die tot uitdrukking moet komen en om de eigentijdse signatuur van de vormgeving. Het Pintohuis is altijd al een opschepperig gebouw geweest. In de 17de eeuw stond het daar breeduit met zijn natuurstenen pilastergevel tussen de smalle trap- en halsgevels van hout en baksteen. Later werd huis voor huis vervangen of verbouwd. In 1940 was dit stuk gevelwand een allegaartje uit verschillende perioden. Elke tijd had er het zijne aan toegevoegd, ter vervanging van wat men verouderd vond. Dat is de normale en gezonde gang van zaken, en dat doet men nu ook. Ter weerszij van het Pintohuis staan thans woningwetblokken; geen individuele burgerhuizen zoals vroeger maar duidelijk sociale woningbouw. De toe gangen liggen aan de achterzijde. Gelijkstraats zijn galerijen, aan de zuidkant terwille van een veilig voetgangersgebied omdat de gemeente de rijweg niet verder wilde opschuiven naar het oude tracé, en aan de noordzijde als entreegebied voor het metrostation. De gevels zijn met gevoel voor variatie en plastiek gedetailleerd. Binnen de grenzen die de voorschriften toelaten is het maximum aan herkenbaarheid en wooncomfort gerealiseerd.

Daartussen staat dan dat zonderlinge Pintohuis als een vreemd element uit voorbije tijden. Dat is eigenlijk jammer, want het onderbreekt het ritme van de moderne bebouwing. De architecten hebben deze handicap zo goed mogelijk opgevangen door de vormgeving van de twee blokken op verschillende wijzen te behandelen, maar architectonisch blijft het Pintohuis een storend ding, al heeft het nu een redelijke functie als openbare leeszaal.

Het andere verhaal

Stadsbeeld in de Nieuwmarktbuurt, Kromboomsloot.

Aandacht voor de omgeving waarin een nieuw gebouw zijn plaats moet krijgen, is geen complicatie van oude steden; het is een eigenschap van elke behoorlijke architectuur, of het nu een boerderij, een fabriek of een woongebouw in een stadsuitbreiding betreft. Daar geeft het bestemmingsplan precies aan waar wat komt en hoe groot het zijn mag.

Dat zijn de 'spelregels' waar opdrachtgevers en architecten van uit gaan. Ook de oude stad heeft haar spelregels, daterend van lang vóór de bestemmingsplannen. Die leest men af uit de samenhang van de individuele huizen met de smalle kant aan de straat, waar de regelmatige staande ramen, de voordeuren, stoepen en bekroningen de gevelwand geleden. Ondanks de wisseling van stijlen is deze samenhang door de ambachtelijke bouwtraditie bewaard gebleven tot in onze eeuw. Men kan stellen dat de homogeniteit ongeveer honderd jaar geleden het sterkst was.

De familie van Amsterdamse huizen heeft eenvoudige en deftige takken. De gevel van het huis de Pinto is nauw verwant aan het Trippenhuis, het Raadhuis op de Dam en de Dorsmanhuizen, een internationaal georiënteerde familietak die wist hoe het hoorde in Frankrijk en Italië. Wanneer zo'n bijzonder huis verwaarloosd en verminkt is, dan heeft het een opknapbeurt nodig. Onderhoud en restauratie maken deel uit van de normale zorg voor de gebouwde omgeving. Daarbij worden versleten en verloren onderdelen vervangen. Hoe waardevoller het gebouw, des te groter moet de zorgvuldigheid zijn. Onze generatie doet dat kundiger dan de vorige, omdat wij meer weten van de oude bouwkunst. Toch zal men over honderd jaar een restauratie uit 1975 evengoed herkennen als wij de bouwperioden van een gotische kerk onderscheiden. Dergelijke gebouwen zijn geen wegwerpartikelen, zij staan er ook voor volgen de generaties.

Dit klemt te meer omdat de historische stadsaanleg en architectuur een gevoelswaarde hebben die men mist in de zoveel omvangrijkere naoorlogse wijken. Die waarden dienen zwaarder te wegen dan de behoefte van een architect om zijn signatuur zichtbaar te maken. Als het daarom gaat, dan is een gevelsteen met zijn naam en het bouwjaar voldoende.

Van deze stelling uitgaande is van de drie ontwerpen voor de bebouwing ter weerszijde van het huis de Pinto het nu in uitvoering zijnde helaas het slechtste. Het is brokkelig en agressief van vorm, het negeert de 'spelregels' die de binnenstadsbebouwing ook in haar zwakke periode heeft gerespecteerd. Daartussen staat dan, voornamer dan ooit, het huis de Pinto. Het wordt ondanks zijn bescheiden afmetingen niet weggedrukt omdat het zoveel sterker en evenwichtiger is dan zijn nieuwe belendingen.

Zo zal het er vermoedelijk nog staan wanneer over vijftig of honderd jaar die woningen toe zijn aan vervanging door iets beters.

Geurt Brinkgreve

(Uit: De Lamp van Diogenes 48, februari 1978)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.