Het betoog van die publikaties is vrij eenvormig.
Men begint met de zuinige erkenning
dat het in stand houden van enkele
voorbeelden van historische bouwstijlen zin kan hebben.
Máár - en dan komt het - een
schande is het dat er miljoenen belastinggeld besteed worden aan overbodig
dure restauraties waarvan alleen vermogende lieden profiteren, terwijl
er géén middelen zijn om woningen
met betaalbare huren te bouwen.
Luxe voor de rijken, waar de gewone
man geen boodschap aan heeft!
Voor een bekwaam journalist is het niet zo moeilijk om enkele feiten te toetsen. Hij kan het beperkte bedrag voor monumentenzorg op de C.R.M.-begroting vergelijken met de miljarden die Volkshuisvesting besteedt aan woningwetbouw en aan een uitgebreid repertoire van subsidieregelingen, die alle ten doel hebben veel mensen beneden de kostprijs een redelijke woning te verschaffen. Hij kan konstateren dat de kosten van nieuwe huizen in een oude stad (rond f 100.000,- voor een woningwetwoning) niet zo ver af liggen van die in gerestaureerde monumenten. Hij zou kunnen nagaan hoeveel gevarieerder de bevolkingssamenstelling van oude wijken wordt door de restauraties, en welke invloeden ervan uit gaan op winkels, horeca-bedrijven en kulturele aktiviteiten. Er is materiaal genoeg te vergaren voor wie zich verdiepen wil in de maatschappelijke aspekten van de rehabilitatie voor monumentenzorg. Wie eigen onderzoek vervangt door onbewezen verhalen van lieden die zich voor 'de buurt' uitgeven, pleegt een dom soort journalistiek, al ligt het goed in de sensatie-markt.
In die verhalen, en de gretigheid
waarmee zij verspreid worden, schuilt
echter een soort geladenheid, die aan
feiten en argumenten voorbijgaat.
Voor de socialistengeneratie van
Henriëtte Roland Holst of Henri Polak
was het een ideaal het beste van deze
wereld voor iedereen toegankelijk te
maken: literatuur, muziek, beeldende
kunst, stadsschoon en de natuur, dat
alles mocht niet gereserveerd blijven
voor de vermogende, ontwikkelde
burgerij. Zij gingen er - terecht in
onze ogen - van uit, dat ontvankelijkheid voor immateriële waarden in alle
lagen van de bevolking bestaat, en
verder kan worden ontwikkeld.
Die gedachte volgend, is het een goede
zaak wanneer stadsbeelden, die alle
omwonenden een beleving van vertrouwdheid verschaffen, zo gaaf mogelijk worden hersteld. Het is het meest openbare kunstbezit van ons
land. Iedere Amsterdammer kent de Westertoren, maar lang niet alle Amsterdammers hebben het Rijksmuseum bezocht.
De meeste herstelde woonhuismonumenten zijn van buiten belangrijker dan van binnen. Gewoonlijk is er door voortdurende verbouwingen van de oorspronkelijke interieurs niet veel over. De gevels en kappen herrijzen echter in hun oude gedaante, en zij zijn weer, zoals dat heet, 'een lust voor het oog'.
Dáár raken wij waarschijnlijk de kern: 'die lust voor het oog'. Lust màg niet van puriteinen, lust is zondig. Een rechtgelovig mens hief eertijds de ogen ten hemel, hij schuwde zingenot. Een progressief mens (wie durft te beweren dat hij dat niet is?) mag nu als het over stadsvernieuwing gaat, alléén aan lagere huren en openbare voorzieningen denken. Dat de bouwkosten zo hoog zijn omdat de bouwvakkers een goed loon en dure sociale voorzieningen hebben, is voor hem een kapitalistisch bedenksel.
Het kán best goedkoop. Partikulier eigendom van huizen is per definitie slecht, en mensen die hun geld liever aan een gerestaureerd huis besteden dan aan, bijvoorbeeld, een bungalow in Spanje, zijn daarom zondig. Liever bouwvallen dan de ogenverlustiging van de bevoorrechten-boven-het-minimum. Liever lelijk dan de rijkdom van een ander. Hoe eerder de restanten van de kapitalistische maatschappij opgeruimd zijn, des te beter. En wat zijn de grachtenhuizen anders dan monumenten van de bourgeoisie?
Diskussie met puriteinen is een hopeloze zaak, omdat zij in beginsel on
verdraagzaam zijn en geen dissidente meningen en feiten gedogen. Zij kunnen de zon niet in het water zien schijnen; de zon moet verduisterd worden. Behalve aan de rechtgelovigen
van vroeger die letterlijk met vuur en zwaard de zonde van anderen bestreden, roepen onze progressieve puriteinen nog een andere historische herinnering op. Dat is het futuristisch manifest van 1911, waarin Marinetti en zijn vrienden het vurig verlangde moment beschreven dat de beroemde kultuurschatten van Italië vernietigd zouden worden: wég met
musea, monumenten, beelden en schilderijen!
Marinetti eindigde zijn loopbaan als senator onder het Mussolini-regime,
en heeft weinig meer van zich laten horen. In Italië zijn in en na de
oorlog veel monumenten vernietigd, en ook dáár wordt door kleine groepen met man en macht gewerkt aan de instandhouding van wat overbleef. Naar onze mening een vruchtbaarder
bezigheid dan het ronddraven op politieke stokpaarden.
Geurt Brinkgreve
(Uit: De Lamp van Diogenes 37, april 1976)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.