Maar dat gebrek is ook de kracht van het boek. Voor de gemiddelde lezer die iets van Berlage wil weten, staat er waarschijnlijk zelfs nog te veel moeilijk te verteren informatie in over een negentiende-eeuwse sprookjesfiguur als Gottfried Semper. Zulke architecten zijn alleen nog begrijpelijk voor een select gezelschap van specialisten. Ook Berlage zelf zal niet bij elk plannetje dat hij tekende aan Semper hebben gedacht.
Max van Rooy was de kleinzoon van Berlage, maar hij heeft zijn opa nooit gekend. Wel heeft hij met zijn moeder, een dochter van Berlage, gepraat over haar vader. Die gesprekken hebben duidelijk niets toegevoegd aan onze kennis over zijn architectonisch denken. Natuurlijk niet, want hij was, geboren in 1856, natuurlijk een klassieke victoriaanse vader, een afstandelijke figuur die zeker niet diepgaand met zijn jongste dochter over de bouwkunst heeft gesproken. Maar zo komt wel een hele andere Berlage tot leven, een Amsterdammer uit een keurige burgerlijke familie, geboren en getogen in de binnenstad. Het gezin verhuisde in 1870 naar de Vondelstraat. En er was ook een min of meer vermogende familie Berlage, die zich al buiten Amsterdam had gevestigd, in buitenhuizen waar de toekomstige architect als jonge man graag kwam.
Met deze gegevens had de journalist Van Rooy meer kunnen doen, journalisten zijn immers de mensen van de nuchtere feiten, maar hij heeft zich toch weer, zoals iedereen, laten verleiden door de mythe Berlage, de architect van de beurs in Amsterdam, het genie dat grote bouwkunst heeft gemaakt. Dit is ook Pieter Singelenberg en Manfred Bock overkomen, wetenschappers die beiden een proefschrift over Berlage hebben geschreven. Net als die twee proefschriften eindigt het boek van Max van Rooy bij de beurs, die in 1903 geopend werd. Maar Berlage heeft daarna nog dertig jaar lang hard gewerkt. Dat is vreemd, maar min of meer onvermijdelijk wanneer de beurs wordt beschouwd als de essentie van de moderne architectuur. Dat is natuurlijk onzin, maar mythologie is in de kunstgeschiedenis een taai onkruid, net als de geniecultus.
Berlage was duidelijk geen genie. Hij had voor de beurs al een hele carrière achter de rug als Amsterdamse architect. Zijn gebouwen waren vaak, maar niet altijd, van een bovengemiddeld niveau, zoals blijkt uit de gids die Manfred Bock ooit heeft gemaakt met twee studenten: H.P. Berlage en Amsterdam (Amsterdam 1987). Van Rooy had er verstandig aan gedaan om dit overzicht te plunderen voor een schets van het oeuvre van zijn opa. Het werk voor commerciële opdrachtgevers was uiteraard niet hemelbestormend en zowel Singelenberg en Bock hebben grote moeite gehad met de beurs. Wat is er nou eigenlijk zo bijzonder aan het gebouw? Singelenberg heeft de architectuurtheorie tot op het bot uitgeplozen en Bock heeft uitvoerig stilgestaan bij de typologische overeenkomsten met middeleeuwse stadhuizen in Italië. In het hoofdstuk ‘Berlage oder Behrens?’ in zijn boek over Mies van der Rohe (Berlin 1986), voert Fritz Neumeyer Mies op als deskundige. Mies kiest voor Berlage omdat hij in de detaillering consequent niet historiseert. Maar de vergelijking met Behrens gaat een beetje mank omdat in Duitsland Schinkel de grote geest was die boven de wateren zweefde, terwijl dat in Nederland Cuypers was.
Berlage rekende af met Cuypers, hij demonstreerde dat het rationalisme van Cuypers wel een stap vooruit was, maar dan zonder diens neogotische detaillering. Behrens is ver gekomen, zoals het imposante Mannesmann gebouw in Düsseldorf laat zien, maar het was Mies die het classicisme van Schinkel verloste van zijn historiserende kluisters. Voor mensen die gewoon iets van Berlage willen weten voert dit allemaal te ver. De beurs is een bijzonder gebouw, maar toen Berlage in 1934 was overleden, konden de wat jongere architecten van de toenmalige avant-garde, zoals Rietveld, niet aangeven wat de beurs voor hen betekende. Ze vonden het vermoedelijk een heel erg negentiende-eeuws gebouw, maar zoiets kon je natuurlijk aan het graf van de grote bouwmeester niet zeggen. Het modernisme begint niet bij de beurs, dat is het misverstand.
Het is niet moeilijk om een flinke lijst te maken met andere gebouwen uit die periode die minstens zo interessant zijn, bijvoorbeeld de kunstacademie van Mackintosh in Glasgow en natuurlijk de huizen van Wright. Wat is modern? Strikt maatschappelijk en functioneel gezien, was de Amerikaanse hoogbouw natuurlijk de ware revolutie. Historiserende vormentaal zegt niet alles, Woolworth Building uit 1913 is 250 meter hoog, maar wel bekleed met gotiserende gevelelementen. En dan zijn er nog architecten als H.H. Richardson en C.F.A. Voysey, die met de gangbare terminologie helemaal niet geduid kunnen worden. Van Eesteren zei altijd dat het woord modern niets betekent. ‘Das sogenannte Moderne’, schreef hij aan Werner Hegemann, ‘ist mir egal’.
Waarom zouden we zo krampachtig volhouden dat de beurs zaligmakend is? Het Haags Gemeentemuseum is sowieso een beter gebouw. Zo doen we ook geen recht aan de bijdrage die Berlage heeft geleverd aan de ontwikkeling van de Nederlandse stedenbouw, hij heeft niet alleen de Amsterdamse School maar ook de jonge Van Eesteren de weg gewezen. Zijn pionierswerk in de volkswoningbouw wordt eveneens vaak vergeten. Er is literatuur genoeg over ons nationale genie, het wordt hoog tijd dat een brutale promovenda de zaken eens helder op een rijtje zet.
Vincent van Rossem
(Uit: Binnenstad 310, jan.-maart 2023)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.