1a. Leliegracht 36 gestut en gestempeld (foto: Bureau Monumentenzorg, 1965) |
De aanwijzing van de binnenstad als Beschermd stadsgezicht (1999) bracht met zich mee dat alle panden op hun waarde voor het stadsgezicht werden gewaardeerd. Deze waardering, onderscheiden in drie orden, werd opgenomen in de wettelijk verplichte conserverende bestemmingsplannen. Als reactie hierop bepleitte de VVAB in een raadsadres tevens 'gebouwen die geheel of grotendeels waren gereconstrueerd volgens historische vormen' als 'waardevol voor het stadsgezicht' (orde 2) in de waarderingskaart op te nemen. (2) Destijds werd er echter voor gekozen om alle nieuwbouw na de Tweede Wereldoorlog vooralsnog niet te waarderen (op de kaart aangeduid als onbepaald). De laatste jaren is er meer waardering gekomen voor de zogenaamde wederopbouwarchitectuur en zijn diverse naoorlogse gebouwen op de monumentenlijst geplaatst waardoor ze een orde 1-waardering kregen. De wederopbouw van beschadigde of verloren gegane gebouwen die volgens historische vormen zijn gereconstrueerd is hierbij, voor zover het geen al bestaande monumenten betreft, tot nu toe echter buiten beschouwing gebleven.
Omdat in de naoorlogse periode veel panden in de binnenstad bouwkundig slecht waren, werden deze niet alleen gerestaureerd (letterlijk: hersteld), maar soms ook op traditionele wijze geheel gereconstrueerd (opnieuw opgericht c.q. herbouwd). Slechts een kenner kan het verschil zien tussen oud en herbouwd. Dergelijke reconstructies vonden plaats onder begeleiding van het al tijdens de oorlog opgerichte Bureau Monumentenzorg (BMZ). Vaak maakte men daarbij tevens van de gelegenheid gebruik om een oude geveltop, afkomstig van een gesloopt pand, in de stad terug te brengen, bijvoorbeeld op Leliegracht 36, hoek Keizersgracht - het huis met de gevelsteen die BMZ-directeur Henk Zantkuijl gedenkt (afb. 1) of Raamgracht 17 (afb. 4). Ook deze herbouwde panden maken dus deel uit van de wederopbouwarchitectuur. Voor de samenhang van het stadsgezicht is deze vorm van wederopbouw in het algemeen waardevoller dan de architectuur die zich daar nadrukkelijk in vorm, maat en schaal van onderscheidt, maar wel als monument is aangewezen. In de dagelijkse praktijk merken wij echter dat herbouw of reconstructie van (onderdelen van) een monument door veel architectuurhistorici niet wordt gewaardeerd, omdat herstel met nieuwe materialen niet 'authentiek' (eigenlijk, echt) of 'origineel' (oorspronkelijk) zou zijn. Vaak heeft men liever een ingreep die duidelijk de huidige 'tijdgeest' weerspiegelt.
1b. Leliegracht 36 in de huidige toestand - met de gevelsteen in de zijgevel (foto: Roos Aldershoff) |
Maar zou de kritiek aangaande authenticiteit en originaliteit omgekeerd niet eveneens kunnen gelden voor elke eigentijdse ingreep, in die zin dat deze vrijwel altijd afbreuk doet aan de eigenlijke en oorspronkelijke vorm en daarmee aan de bedoeling van de ontwerper? Materialen vergaan nu eenmaal en de consequentie van vervanging door eigentijdse materialen en vormen zou zijn dat bouwwerken die als monument (als herinnering of aandenken) zijn aangewezen, langzaam transformeren in een onsamenhangende optelsom van bouwsporen die weliswaar duidelijk uit bepaalde historische perioden afkomstig zijn, maar zozeer afbreuk doen aan het bouwwerk dat men juist wilde behouden, dat hier na verloop van tijd niets meer van overblijft. In het verlengde hiervan bepleitte John Ruskin in zijn Seven Lamps of Architecture (1849) dat monumenten langzaam ten onder zouden gaan. Een andere consequentie van de voorwaarde dat elke ingreep de tijdgeest moet weerspiegelen is dat herstel van de oorspronkelijke vormentaal überhaupt niet meer mogelijk is. Deze materialistische en rationalistische restauratievisie gaat echter voorbij aan de primaire reden waarom de meeste monumenten überhaupt beschermd zijn, namelijk vanwege hun 'schoonheid'. Pas daarna komen - ook in de Monumenten- of Erfgoedwet - hun 'betekenis voor de wetenschap' of 'cultuurhistorische waarde' (art. 3.1.1). De centrale vraag dient dus te zijn om welke reden een gebouw tot monument is aangewezen: was dit in de eerste plaats vanwege de authenticiteit van de materiële substantie (denk aan archeologische monumenten), om hun (cultuur)historische betekenis of om de architectonische vorm? Vanwege de summiere 'redengevende omschrijvingen' is dit vaak niet meer na te gaan. In de praktijk gaat het meestal om een combinatie van deze verschillende factoren, maar duidelijk is wel dat esthetische begrippen in de waardebepalingen niet of nauwelijks voorkomen. Hedendaagse erfgoedspecialisten - die de monumentenzorgers van weleer hebben vervangen - beschikken bovendien vaak over onvoldoende middelen om monumenten te behouden. In de tussentijd doet de bovengenoemde opvatting concreet afbreuk aan onze monumenten, die in het verleden doorgaans met overheidssubsidie zijn gerestaureerd, en worden de inspanningen van vorige generaties monumentenzorgers ongedaan gemaakt.
2. Haringpakkerstoren. Artist's impression van Stadsherstel (2007) |
Mede als gevolg van de aanwijzing van de binnenstad als UNESCO-Werelderfgoed tracht de gemeente tegenwoordig alle vormen van reconstructie zoveel mogelijk te vermijden, aangezien dit volgens het Vienna memorandum (2005) ongewenst zou zijn. (3) Toen de Vrienden van Stadsherstel in 2006 een bedrag hadden ingezameld om ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan de in 1829 gesloopte, maar daaraan voorafgaand nauwkeurig opgemeten Haringpakkerstoren opnieuw op te richten, werd dit plan door het nieuwe stadsdeelbestuur getorpedeerd omdat de herbouw 'pseudo-historisch' zou zijn (afb. 2). Het door de Rijksdienst voorgestelde alternatief, een 'kwalitatieve eigentijdse verwijzing naar de toren' - lees: een toren van glas en staal - was voor Stadsherstel echter niet interessant. (4) Extra wrang is dat de Rijksdienst in dezelfde tijd te kennen gaf geen enkel bezwaar te hebben tegen het plan om 'in de traditie van Hendrick de Keyser' op het Binnengasthuisterrein een nieuwe universiteitsbibliotheek met een 40 m hoge toren te bouwen. Deze was immers herkenbaar eigentijds en zou om die reden geen ontkenning vormen van de 'authenticiteit' van het beschermd stadsgezicht.
De vraag blijft echter of een zorgvuldige reconstructie wel 'pseudo-historisch' genoemd mag worden, aangezien deze term er toch op lijkt te duiden dat een 'historisch' verantwoorde herbouw wel is toegestaan. Reconstructie van een verdwenen gebouw, waarvan de gegevens in maat, vorm en constructie voldoende bekend zijn, dient in de eerste plaats beschouwd te worden als een restauratie van het ter plaatse door de sloop geschonden stadsbeeld. In de context van het beschermde stadsgezicht is het herstel hiervan vergelijkbaar met de vervanging van een door rot aangetaste balk in individuele monumenten. Hierbij is het mijns inziens niet relevant hoe lang een gebouw afwezig is geweest. De vele herplaatste topgevels zijn inmiddels even vanzelfsprekend als onmisbaar voor hun omgeving. (5) De gevels van de 'Waterleidingpanden', Nieuwe Herengracht 47-53, zijn ongeveer twintig jaar weg geweest (afb. 3), het torentje van de Olofskapel anderhalve eeuw en de Haringpakkerstoren zou naar mijn overtuiging direct na voltooiing van de herbouw moeiteloos zijn oude plaats in het stadsgezicht weer hebben ingenomen.
Let wel: ik bepleit niet het belangrijkste principe van de monumentenzorg 'behouden gaat voor vernieuwen' op te geven. Veranderingen aan een monument die waardevol zijn, dienen niet teruggedraaid te worden om een architectuurhistorische fictie van het oorspronkelijke bouwwerk te realiseren, zoals dit in het verleden veel is gebeurd en waarop ook terecht kritiek is gekomen. De herbouw van (een deel van) een gebouw dat is verdwenen is wat anders dan het afbreken van delen van een bouwwerk om deze te vervangen door een vermeende eerdere toestand. Bij elke restauratie moeten keuzes worden gemaakt. Waar behoud van onderdelen materieel niet mogelijk is omdat deze niet meer veilig zijn of ontbreken, dient bij vervanging te worden gezocht naar behoud of herstel van een architectonisch verantwoorde vorm. Bij monumenten die in de loop van hun bestaan slecht zijn verzorgd - wat helaas meer regel is dan uitzondering - kan dit tot gevolg hebben dat grote delen na een restauratie uit nieuwe materialen bestaan.
3. Nieuwe Herengracht 47-53, na twintig jaar afwezigheid in de oude vorm herbouwd (foto Walther Schoonenberg, 2014) |
Tot voor kort werden traditionele bouwplannen, ontworpen om zich te voegen in de omgeving, afgekeurd door de Welstandscommissie, tegenwoordig Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (CRK), vanwege het feit dat deze onvoldoende herkenbaar 'eigentijds' zouden zijn. Denk bijvoorbeeld aan de in 1991 afgebrande panden aan het Oudekerksplein, de entree van het Pulitzerhotel of het herstel van de top op Keizersgracht 207. Deze restauratievisie berokkende schade aan de Amsterdamse binnenstad. Alsof voortbouwen op de geschiedenis niet van alle tijden is en niet evengoed als authentiek kan worden beschouwd. Ik doel hierbij in de eerste plaats op een bouwwijze die niet zozeer wordt gekenmerkt door het teruggrijpen op een historische vormentaal, als wel door aanpassing aan de omgeving: het beschermd stadsgezicht, dat voor een belangrijk deel gedragen wordt door de historiserende bebouwing uit de negentiende en vroeg-twintigste eeuw. (6) De welstandsnota De Schoonheid van Amsterdam - waarin de uitgangspunten voor het welstandstoezicht worden omschreven - vormt in ieder geval geen beletsel voor reconstructie of historiserend bouwen. (7) De VVAB wist in 2013 te bereiken dat de welstandsnota op dit punt werd aangepast. Desondanks bespeuren wij in erfgoedkringen nog steeds een zekere aversie tegen reconstructies of in ieder geval onvoldoende inzet voor het behoud van herstelde architectuur uit de wederopbouwperiode, zoals bijvoorbeeld voor de deels gereconstrueerde houten kappen van het Burgerweeshuis en voor het opnieuw aangebrachte blanke vensterglas in het Heilig graf van de Oude Kerk. Deze aversie uit zich in de afkeurend bedoelde term 'historiseren', dit in tegenstelling tot het positief geladen woord 'moderniseren'. De term historiseren is bedacht door modernisten die gebouwen alleen als 'eigentijds' beschouwen indien deze met moderne materialen en in een eigentijdse vormgeving zijn opgetrokken.
In het kader van haar doelstelling, 'behoud en herstel van de historische bebouwing en de stedenbouwkundig structuur', heeft onze vereniging zich sinds haar oprichting niet alleen ingezet voor het behoud van monumenten, maar ook voor het herstel daarvan. Vanaf halverwege de jaren '50 heeft Geurt Brinkgreve (1917-2005) hier onophoudelijk voor geijverd. In navolging van Brinkgreve heeft prof. dr. Wim Denslagen, medewerker van de Rijksdienst, in zijn boek Romantisch modernisme in 2004 op overtuigende wijze afgerekend met bovengenoemde monumentenopvatting. (8) Brinkgreve heeft dit boek nog (net) gelezen: in het exemplaar in de bibliotheek van het Aalsmeerder Veerhuis heeft hij met potloodstreepjes de passages aangestreept die zijn belangstelling wekten. Mijn relaas is grotendeels op hun beider inzichten gebaseerd. Denslagen geeft onder meer aan dat alles wat tegenwoordig wordt gebouwd als eigentijds moet worden beschouwd, ongeacht de gekozen constructie of vormgeving. De welstandscommissie heeft daarbij slechts tot taak de kwaliteit van de bouwplannen te beoordelen. Om de één of andere reden is deze zienswijze nog niet echt tot erfgoedland doorgedrongen, in ieder geval niet tot de hoofdstedelijke welstandsinstanties en de ambtelijke monumentenzorg, alhoewel men inmiddels méér toestaat dan voorheen (zie het voorbeeld van Koningsplein 10).
Bij de verbouwing van monumenten is voorafgaand wetenschappelijk (bouwhistorisch) onderzoek voorgeschreven. De authenticiteit van de bronnen waarop men zich baseert is daarbij essentieel. In tegenstelling tot geschreven of opgegraven bronnen, waaruit het moment van het ontstaan van een bouwwerk kan worden afgeleid, getuigen oude gebouwen meestal van een eeuwenlang proces van verandering, aanpassing aan nieuwe gebruikseisen etc. Authenticiteit is slechts één aspect van monumentenzorg. Aan het op zichzelf legitieme verzoek tot authenticiteit kan eventueel tegemoet worden gekomen door het nauwkeurig documenteren van de bouw- en restauratiegeschiedenis en door bijvoorbeeld in vergunningen de verplichting op te nemen om een zichtbare gedenksteen aan te brengen waarin het jaar van de reconstructie wordt vermeld. De reconstructie documenteert dan zichzelf en er kan niet langer worden gesproken van 'geschiedvervalsing'. Uit het dogma van de authenticiteit vloeit echter voort dat elke restauratie in zekere zin een 'vervalsing' is, omdat originele materialen zijn vervangen. Tegelijkertijd vereist een conserverende restauratie nu juist het behoud van elke bouwperiode, zodat de geschiedenis van het gebouw daaraan afleesbaar blijft. In de praktijk leidt deze tegenstelling tot diverse inconsistenties, zoals het heilig verklaren van achttiende-eeuwse verbouwingen, maar het terugdraaien van negentiende- of twintigste-eeuwse, terwijl deze laatste toch evenzeer als uitdrukking van hun tijd kunnen worden beschouwd als de eerdere. Helemaal onbegrijpelijk wordt het wanneer naoorlogse restauraties eenvoudig ongedaan kunnen worden gemaakt, maar contemporaine verbouwingen uit diezelfde tijd niet, alsof deze restauraties voor de bouwgeschiedenis niet eveneens interessant zijn. Deze inherent tegenstrijdige opvatting, waardoor lelijke of verminkende verbouwingen moeilijk zijn terug te draaien en er een verbod lijkt te liggen op reconstructie, reduceert de monumentenzorg tot wat Geurt Brinkgreve ooit 'documentenzorg' heeft genoemd, omdat het monument in zekere zin tot een 'lasagne van tijdslagen' wordt teruggebracht en niet als architectonisch kunstwerk wordt beschouwd. Omdat een individueel object meestal niet op zichzelf staat, maar onderdeel uitmaakt van een groter geheel, staat deze opvatting in feite ook afwijzend tegenover de gedachte van het beschermde stadsgezicht. Vanwege deze inherente tegenstrijdigheden is het authenticiteitsdogma niet langer vol te houden. Zou het niet beter zijn de inmiddels sleets geworden modernistische dogma's te laten varen? Dit betekent dat reconstructies voortaan als legitieme, contemporaine benaderingen worden beschouwd, en dus louter op hun waarde voor het monument dan wel voor het stadsgezicht - precies wat 'welstand' zou moeten betekenen.
4 Raamgracht 17, een reconstructie naar ontwerp van Gerard Prins, 1976 (foto: Walther Schoonenberg) |
Tegen de opvatting dat reconstruerend bouwen in het belang is van het behoud van architectuur en het herstel van het beschermd stadsgezicht, dat op veel plaatsen ernstig is beschadigd en aangetast, kan worden ingebracht dat dit leidt tot een museale benadering van het stadsgezicht. Dit is volgens mij niet het geval. Afgezien van het feit dat slechts 1% van de gebouwen in ons land als monument is aangewezen en er ook in het beschermd stadsgezicht nog altijd voldoende ruimte is voor nieuwbouw, is er namelijk voortdurend sprake van erosie van monumentale waarden. Niet alleen doordat herbouwde (onderdelen van) monumenten momenteel niet op waarde worden geschat, maar ook doordat meer kwetsbare delen zoals bijvoorbeeld negentiende-eeuwse ornamenten of veel houtwerk dat in de jaren '70 is hersteld nu eenmaal onderhevig zijn aan verval. Juist het heilig verklaren van de bouwgeschiedenis leidt tot een te museale benadering van het beschermde stadsgezicht.
Afwijzing van reconstruerend bouwen heeft nog een ander ongewenst effect, dat nauw samenhangt met het feit dat de Amsterdamse binnenstad een levend stadscentrum is, waarin wij - ook in het belang van het behoud van monumenten - graag wonen, werken en verblijven. Het huidige veranderingsproces gaat namelijk zo snel dat de samenhang van het beschermde stadsgezicht binnen afzienbare tijd uiteen zal vallen. Om dit te behouden zal het voortdurend gerepareerd en aangevuld moeten worden. Juist de samenhang van het stadsgezicht heeft immers de kwaliteit en sfeer opgeleverd die de binnenstad zo aantrekkelijk maakt. (9) Wil men de architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten van de stad daadwerkelijk behouden omdat deze voor volgende generaties een onvervangbare waarde vertegenwoordigen, dan vergt dit een andere kijk op reconstruerend bouwen. Bescherming van het historische stadsgezicht vereist dus niet het afbreken, maar het voortzetten van de traditie van stadsherstel.
Een dergelijk beleid heeft echter allerlei consequenties die in het huidige beleid niet of onvoldoende worden erkend, niet alleen het behouden en opslaan van bouwmaterialen, maar ook het weer oprichten van een restauratieatelier, het stimuleren en subsidiëren van leerlingplaatsen om de ambachten in stand te houden, etc. Behoud van de Amsterdamse binnenstad vergt per definitie ook reconstructiewerkzaamheden, ontdaan van de op misverstanden berustende negatieve lading van dit woord. Wie alléén ruimte geeft aan 'vernieuwing' neemt het uiteindelijke verlies van de historische binnenstad voor lief.
Walther Schoonenberg
De UNESCO heeft de laatste jaren steeds meer aandacht voor door oorlogsgeweld beschadigde of verwoeste monumenten. In het Nara-document uit 1994 werd het begrip 'authenticiteit' al genuanceerd. Het gaat hierbij niet meer alleen om materiële authenticiteit, maar ook om culturele waarden die in het erfgoed tot uitdrukking komen. (10) In 2018 werd door de Unesco de Warschau-verklaring uitgegeven, met daarin aanbevelingen voor de reconstructie van erfgoed dat door oorlog of terrorisme is verwoest. Reconstructie kan in dat geval bijdragen aan het behoud van identiteit. Het schoolvoorbeeld hiervan is de herbouw van de binnenstad van Warschau na de Tweede Wereldoorlog. (11) In een artikel in Unesco Courier uit 2017 werd een interessante link gelegd met erfgoedparticipatie. (12) In de huidige versie van de Operational Guidelines van het Werelderfgoedcomité (2021) wordt aangegeven dat reconstructie acceptabel is onder bijzondere omstandigheden en op basis van complete en gedetailleerde documentatie. (13) Loopt Nederland niet achter op deze ontwikkelingen?
Noten
1. Gemeentelijk managementplan inventariseert bedreigingen voor de Unesco-aanwijzing (Binnenstad 231)
2. Raadsadres d.d. 29 maart 2000 (PDF-bestand). Op dit raadsadres is voorzover wij weten nooit antwoord gekomen.
3. Artikel 21 van het Vienna Memorandum on World Heritage and Contemporary Architecture - Managing the Historic Urban Landscape wordt door pleitbezorgers van eigentijds bouwen vaak eenzijdig uitgelegd (... 'stedenbouwkundige planning, contemporaine architectuur en behoud van het historische stadslandschap dienen alle vormen van pseudo-historisch ontwerp te vermijden, aangezien deze een ontkenning bewerkstelligen van zowel het historische als het contemporaine. Eén historische visie mag andere niet verdringen, aangezien geschiedenis afleesbaar moet blijven, terwijl continuïteit van cultuur door kwaliteitsinterventies het uiteindelijke doel is') (whc.unesco.org/uploads/activities/documents/activity-47-2.pdf).
4. Rijksdienst wil moderne Haringpakkerstoren (Binnenstad 223)
5. De benadering van Van Houten (zo'n tweehonderd voorbeelden) werd na de Tweede Wereldoorlog voortgezet met name door Stadsherstel. Theo Rouwhorst heeft een lijst opgesteld van 123 voorbeelden. Zie: Theo Rouwhorst, Bewaard voor Amsterdam, Historische geveltoppen herplaatst 1945-2015, Amsterdam 2016. Zie ook de serie over herplaatste geveltoppen op deze website.
6. Vincent van Rossem, 'De stad herbouwd. De oude binnenstad vernieuwd' in: Amsterdam in de Tweede Gouden Eeuw, Bussum 2000.
7. Welstandsnota aangepast over historiserend bouwen (5 juli 2013)
8. Wim Denslagen, Romantisch Modernisme. Nostalgie in de monumentenzorg, Amsterdam 2004.
9. Alléén de monumentale stad is succesvol (Binnenstad 271)
10. Nara-document (1994): https://www.icomos.org/
11. Recommendations for World Heritage Recovery and Reconstruction Developed in Warsaw:
whc.unesco.org/en/news/1826/
12 'Arguments in favour of reconstruction reside largely in the local community [...] the project brings together the whole community' in: Christina Cameron, 'Reconstruction: changing attitudes', Unesco Courier (july/sept. 2017).
13 'In relation to authenticity, the reconstruction of archaeological remains or historic buildings or districts is justifiable only in exceptional circumstances. Reconstruction is acceptable only on the basis of complete and detailed documentation and to no extent on conjecture', Operational Guidelines d.d. 31 juli 2021, regel 86.
(Uit: Binnenstad 308, mei-aug. 2022)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.