De vroege waardering van het Binnengasthuis. Een terugblik

Een voormalige chirurgische kliniek op het Binnengasthuisterrein wordt momenteel verbouwd tot bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Deze kliniek werd verschillende keren bedreigd met afbraak, maar zal nu - evenals de andere oude universitaire ziekenhuisgebouwen - door herbestemming behouden blijven. Het Binnengasthuiscomplex is één van de belangrijkste architectonische, als rijksmonument beschermde ensembles van Amsterdam uit de periode circa 1870-1915.
Het zogenaamde Gebouwtje onder de klok en daarachter oprijzend het Klinisch ziekenhuis

Het universitaire College van Bestuur, dat op het terrein een geheel nieuwe 'cité universitaire' plande nadat het ziekenhuis in 1981 zou zijn vertrokken naar het nieuwe AMC, voorzag een dergelijke waardering allerminst. Heftige debatten in de Universiteitsraad en een openbare hoorzitting over de bestemming van het terrein leidden destijds tot de instelling van een onafhankelijke multidisciplinaire werkgroep, die de opdracht kreeg een plan te ontwikkelen dat van de voormalige universitaire enclave een levend onderdeel van de binnenstad zou maken.

Uitgangspunten van dit plan vormden een onderzoek naar de vraag welke gebouwen gehandhaafd konden blijven en hoe een goede aansluiting op het omringende stadsbeeld kon worden gerealiseerd. als pleidooi voor het behoud van de architectonische en stedenbouwkundige waarden van het Binnengasthuiscomplex heeft de Bond Heemschut daarover toen aan de Universiteit een verkennende nota aangeboden, die ondergetekende als lid van die werkgroep mocht verdedigen.

De Heemschutnota van 1978

'Aan mevrouw J. Bierenbroodspot-Rudolph, als herinnering aan de briefwisseling, waarmee mijn aandeel in dit boek tenslotte begon'. Deze waarderende opdracht schreef Ruud Meischke (1923-2000) in mijn exemplaar van het jubileumboek Vier eeuwen Amsterdams Binnengasthuis uit 1981. Hij refereerde daarmee aan mijn verzoek enige jaren eerder om te helpen bij de architectuurhistorische onderbouwing van bovengenoemde Heemschutnota, waaraan hij geen gevolg had gegeven. Voor Elle de Wijs en ondergetekende, 'slechts' historisch geografe, die dit pleidooi voor het behoud van het complex samen schreven, leek Meischke daartoe de aangewezen persoon. In zijn gezaghebbende artikel in het KNOB-bulletin uit 1955 over de geschiedenis van het St. Pietersgasthuis - de voorloper van het Binnengasthuis - had hij geschreven, dat wat nog aanwezig was van de historische klooster- of hovenstructuur was vervangen 'door een vlakte met een aantal grote, vrij in de ruimte staande gebouwen' [...] 'met wat struikgewas ertussen'. De Binnengasthuisgebouwen hadden volgens hem de genius loci van de zuidelijkste plek van de middeleeuwse stad geweld aangedaan. een dergelijke mening was in 1978 overigens gangbaar onder 'monumentenzorgers'. Maar juist Meischke, oud-directeur van het Amsterdamse bureau Monumentenzorg, die toen als onderzoeker bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg werkte, zou volgens ons toch ook belangstelling moeten hebben voor wat later de Jongere Bouwkunst zou gaan heten. Hij antwoordde echter, dat de gebouwen technisch en functioneel weliswaar interessant waren, maar dat hij 'onvoldoende affiniteit' voor hun architectuur voelde. Toch zou hij ze enkele jaren later in het bovengenoemde jubileumboek uit 1981 een belangrijke 'staalkaart van het Amsterdamse bouwen' in de betreffende halve eeuw noemen. Maar voor onze nota kwam die omslag in zijn waardering jammer genoeg te laat.

De Kraamkliniek aan de Oude Turfmarkt.

Als uitgangspunt voor de Heemschutnota diende Amsterdamse bouwkunst 1815-1940 van H.J.F. de Roy van Zuydewijn (1970). Hij schreef dat ten aanzien van die periode ten onrechte 'een zeer diep ingeworteld minderwaardigheidscomplex' was ontstaan, omdat men '[...] het werk van vooraanstaande architecten nauwelijks au serieux nam, zich daarbij blindstarend op een niet orthodox toegepast detail of een te vrije opvatting van de oude bouworden'. De Kraamkliniek hoek Oude turfmarkt/Grimburgwal fungeert in dit boekje als pars pro toto van het gehele ziekenhuis. Architect A.N. Godefroy (1822-1899), die met stadsarchitect B. de Greef (1818-1899) voor het Binnengasthuis samenwerkte, ontwierp 'zeer sober-eclectische werken', lezen we. Voorts, dat assistent-stadsarchitect W. springer (1815-1907), die deels eclectisch, deels in neo-stijlen ontwierp, ook voor de universiteit werkte. eclecticisme is: 'de toepassing van ornamenten uit allerlei stijlen en landen, die samen met nieuw bedachte details worden verwerkt tot een geheel nieuwe, karakteristiek 19de-eeuwse bouwstijl […]'.

Een bron waarvan we dankbaar gebruik maakten was voorts de inventarisatie van de ziekenhuisgebouwen in de catalogus De geschiedenis van het Binnengasthuisterrein en de Oude Turfmarkt bij de openingstentoonstelling in 1976 van het Allard Piersonmuseum. Functie en bouwgeschiedenis van de gebouwen waren uitgezocht door studenten van het Kunsthistorisch instituut (UvA). Zij vermeldden echter niets over het architectonische karakter van de gebouwen of het oeuvre van de betreffende architecten.

Het Zusterhuis

Wim en Bert Gerlagh, laatstgenoemde student kunstgeschiedenis, die de nieuwbouwplannen in het universiteitsblad Folia 'stadsverpesting' noemden, vonden de ziekenhuisgebouwen 'karakteristiek en goed passend in het stadsbeeld ter plekke, [...] vanwege het toegepaste materiaal [baksteen, pannendaken], de kleur [vooral van de muren], de diversiteit van vormen van de gebouwen onderling en de architectonische vormen [venstergrootte, raamverdeling, dakvorm, daklijsten]'. Die kwaliteiten waren voor Heemschut de reden om tenminste zes gebouwen monumentwaardig te achten: te weten de drie gebouwen langs de Grimburgwal: de al genoemde Kraamkliniek op de hoek Oude turfmarkt, het daarnaast gelegen Vrouwenverband en het weer daarnaast gelegen Administratiegebouw. Voorts op de kop van de Grimburgwal: de Wachtkamer en Polikliniek, het zogenaamde gebouwtje onder de klok (met het jaartal 1875). Op de Kloveniersburgwal verdienden de Gasthuisapotheek en zijn buurman Laboratorium voor Artsenijbereidkunde rijksbescherming. Het Zusterhuis op de Kloveniersburgwal, dat als vanzelfsprekend de nieuwe Doelenstraat inloopt, wilde Heemschut ook graag behouden. Voor twee gebouwen op het terrein zelf - het Anatomiegebouw en het achter het gebouwtje onder de klok liggende, hoog oprijzende Klinische Ziekenhuis - gold dat eveneens. Het Keukengebouw op de Kloveniersburgwal en de tweede Chirurgische Kliniek op het binnenterrein werden minder belangrijk geacht.

Gunstige adviezen

Aan het Rijk en de gemeente had Heemschut al meteen de verkennende nota gestuurd. Omdat, toen de werkgroep Binnengasthuisareaal in april 1979 met het onderzoek begon, er nog geen reacties van die zijden waren ontvangen, spoorde onze voorzitter Dick Schuiling me aan om dat te bespoedigen: 'gebruik je netwerk'.

De Minister antwoordde gelukkig al halverwege 1979 dat hij in principe het advies zou volgen van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, die de 'potentiële Heemschutmonumenten' beschermenswaardig achtte. Dit advieslichaam voegde bovendien het Keukengebouw toe. Het Administratiegebouw op de Grimburgwal bleek al beschermd te zijn, vanwege de daarin geïncorporeerde historische Regentenkamer van het voormalige St.-Pietersgasthuis.

In oktober 1979 mocht ik meelopen tijdens de 'oculaire inspectie' van de gemeentelijke monumentenadviescommissie. Desgevraagd wees ik op de fijnzinnige detaillering en de zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing van het gebouwtje onder de klok. Dat dit gebouwtje door architect Godefroy was ontworpen en verwant was met twee andere gebouwen van zijn hand op de Grimburgwal, en dat deze alle drie in samenwerking met stadsbouwmeester De Greef in de jaren 1870 tot stand waren gekomen, leek mij ook het vermelden waard. Als reactie kritiseerde architect Herman Knijtijzer slechts de achter het gebouwtje onder de klok oprijzende hoge zijgevel van het Klinische Ziekenhuis, omdat daarvan de 'ordes niet klopten' en dat hem dat ook stoorde bij Godefroy's gebouwen. De beide door Heemschut zo gewaardeerde 'apotheken' op de Kloveniersburgwal hadden volgens hem 'topzware' ingangspartijen. Een 'veroordeling' dus, zoals ook de hierboven geciteerde De Roy van Zuydewijn die beschreef. De commissieleden waren daarentegen unaniem lovend over de 'verfijnde art nouveau-kenmerken' van het Zusterhuis en over het Administratiegebouw, dat zij 'stoere, goed gedetailleerde Amsterdamse School' vonden. Van hun boeiende en vakkundige uitleg van de kwaliteiten van die gebouwen heb ik veel geleerd. Weliswaar ontbrak in hun beschermingsadvies het Laboratorium voor Artsenijbereidkunde op de Kloveniersburgwal, maar het Zusterhuis en zelfs het Klinische Ziekenhuis 'waarvan de ordes niet klopten' werden toegevoegd. Een royale erkenning dus van de strekking van de Heemschutnota. Architect Aat Evers had ongetwijfeld een belangrijke rol gespeeld en wellicht ook het wederzijds respect bij onze discussies tijdens deze 'schouw'. Voorzitter Dick Dooijes - grafisch ontwerper en een bijzonder fijnzinnige man - en Knijtijzer zouden in eigen essays in het eindverslag van deze commissie in 1990 hun voorkeur voor art nouveau, de Amsterdamse School en de nieuwe Zakelijkheid overtuigend verwoorden. Knijtijzer schrijft daarin echter ook, dat 'de Koopmansbeurs van Berlage [...] een bevrijdingsdaad [was]' en citeert met instemming A. Roland Holst: 'de Kunst van Berlage heeft als het ware de historische ijskorst die over de architectuur lag ontdooid'. Toen de landelijke inventarisatie van het historisme met het oog op toekomstige bescherming al was afgerond, kwam in een officieel verslag dus nog een dergelijk oordeel voor.

De werkgroep Binnengasthuisareaal

Op de luchtfoto (jaren '80) a. Kraamkliniek, b. Vrouwenverband, c. Administratiegebouw, d. Gebouwtje onder de klok, e. Klinische Ziekenhuis, f. Tweede Chirurgische kliniek, g. Zusterhuis

Met de beschermingsadviezen van de beide belangrijke adviescommissies, die samen alle gebouwen in de gehele buitenschil van het complex betroffen, moest de werkgroep Binnengasthuisareaal gelukkig al vroeg in de planvorming rekening houden. Mijn ervaring als lid van die werkgroep tijdens de eerste bijeenkomst maakte duidelijk hoe belangrijk deze 'erkenning' was. Op een plattegrond met daarop de situering van de gebouwen legde Aldo van Eyck een vel doorzichtig papier en zette een kruis op het Administratiegebouw, zeggende: 'Op de plek van deze baksteenklomp moet de nieuwe toegang tot het gebied komen en ik ontwerp wel iets beters'. Ik heb overigens groot respect gekregen voor de kundigheid waarmee de werkgroepleden de nodige specialistische onderzoeken verrichtten. De situering van allerlei functies, die onder meer een fietspad, een parkeergarage of voorzieningen voor de universiteit betroffen, werd zorgvuldig onderzocht. Vanzelfsprekend gold dat voor de belangrijkste niet-universitaire functie: hoe en waar (vooral sociale) woningbouw kon worden gerealiseerd, zowel in nieuw bouw als in de bestaande bebouwing. De technische staat en de bruikbaarheid van de gebouwen waren vanzelfsprekend in belangrijke mate bepalend voor de verschillende keuzes. In meer of mindere mate bleken alle gebouwen te kunnen worden hergebruikt.

De hoofdopzet van het door de werkgroep ontworpen plan, dat de inspraak zou ingaan, werd gevormd door een plein in het midden, met aan beide zijden een 'dubbele schil'. Langs dat plein zouden aan één zijde nieuwe woningen komen. Daarachter kwam een besloten ruimte. Het Zusterhuis en de tweede Chirurgische Kliniek, waartussen zich al een open ruimte bevond, vormden de andere dubbele schil. De hoofdopzet riep dus de herinnering op aan de voormalige hovenstructuur. Samen met het Klinische Ziekenhuis bleven dus drie gebouwen behouden, waarvan Heemschut er twee waardevol, maar niet sowieso monumentwaardig achtte. De drie gebouwen langs de Grimburgwal bleken moeilijker te herbestemmen. Mede omdat daar een goed functionerende toegang tot het gebied kon worden gesitueerd, werd daar nieuwbouw overwogen. Het plan liet vier verschillende varianten zien, waaronder er ook één met behoud van de Kraamkliniek. als lid van de werkgroep stond ik achter deze hoofdopzet voor het toekomstig functioneren van het gebied als deel van de binnenstad. Wel zou ik aan de komende inspraakronde meedoen met een artikel in De Lamp, met ernstige kritiek op het plan, zo deelde ik toen mee.

Inspraak september 1980

'Naar een goed plan voor het Binnengasthuisterrein' was de titel van mijn artikel in De Lamp, dat de planvariant met behoud van de Kraamvrouwenkliniek bepleitte. Als voorts de onnodige fietsroute langs de Grimburgwal verviel, zou sowieso het hele gezichtsbepalende ensemble van de gebouwen daarlangs behouden kunnen blijven. Vanzelfsprekend beargumenteerde een inspreker namens Heemschut ook het behoud van alle gebouwen langs de Grimburgwal.

De grote verrassing was de inspraaknotitie van de architectuurhistorici Guido Hoogewoud en Michiel Jonker, die ambtelijke adviseurs zouden worden van de gemeentelijke Monumentenraad in oprichting. Zij onderbouwden hun inspraaknotitie met een gedegen analyse over het belang van alle gebouwen en mochten daarbij gebruik maken van Meischkes onderzoek van de Binnengasthuisbebouwing voor zijn 'deel' in bovengenoemd jubileumboek, dat in het daaropvolgende jaar zou verschijnen. Het op het binnenterrein gelegen Anatomiegebouw, dat moest wijken voor de nieuwbouwwoningen, vonden zij uitermate belangrijk. Het was het enige gebouw dat qua architectonische vormgeving was geïnspireerd op een voorafgaand, niet uitgevoerd ziekenhuisplan van Godefroy, die 'vrij-associërend eclectisch' ontwierp. De drie gebouwen langs de Grimburgwal achtten zij alle onvervangbaar, ook vanwege hun functie als 'afsluiters van straat- en grachtwanden', zowel van het Spui als van de beide Achterburgwallen.
Begin 1981 was het definitieve plan klaar. De beide gebouwen van Godefroy bleven daarin in principe gehandhaafd, maar zouden kunnen worden vervangen. Voor de entree tot het gebied was alleen het administratiegebouw weggedacht. De afbeelding op de omslag van het bijbehorende rapport stemde echter hoopvol: daarop stond de Grimburgwal met alle drie de gebouwen.

Meischkes bijdrage

Meischkes zoektocht naar het belang van het huidige BG-complex is op uitgebreid archiefonderzoek gebaseerd. Zijn beschrijving in Vier eeuwen Amsterdams Binnengasthuis (1981), die met een schat aan afbeeldingen (foto's, gevelontwerpen, plattegronden etc.) wordt geadstrueerd, gaat diepgaand in op technische details en bevat ook verrassende observaties aangaande de architectuur.

Het complex kwam globaal in vier bouwfasen tot stand. In de eerste fase kreeg Godefroy de opdracht vanwege zijn ervaring met het ontwerpen van verschillende gestichten. Hij werkte voor de eerste drie ziekenhuisgebouwen samen met stadsarchitect De Greef, met wie hij zeer bevriend was. De laatste maakte vooral de plattegronden bij de ontwerpen uit 1870 van Godefroy. Van diens fijnzinnige ontwerpschetsen is een aantal afgebeeld in Meischkes bijdrage. Nadat Godefroy in 1873 ontslag had genomen, ontwierp De Greef zelf nog het Anatomiegebouw, waarbij hij gebruikmaakte van Godefroy's, door genoemde architectuurhistorici zo gewaardeerde, vroegste ontwerp. Over diens Kraamkliniek zegt Meischke: 'Het uitwendige van het gebouw voldeed beter dan het interieur. Hoewel het een armeninrichting was, slaagde de architect er toch wonderwel in met de rijkere buur [het huidige Allard Piersonmuseum, JB] in de pas te blijven. De kroonlijst van de Kraamkliniek ligt op dezelfde hoogte als die van de bank. Ook bij de Kraamkliniek wordt de gevel naar boven toe rijker. [...] Zowel Kraamkliniek als Vrouwenverband zijn twee vroege voorbeelden van een moeilijk te definiëren bouwstijl, die in de zeventiger jaren van de negentiende eeuw voor gestichten en utilitaire gebouwen gebruikt werd. Pas bij de beide gebouwen van het Binnengasthuis schijnt deze stijl de definitieve vorm te krijgen, die later bij een aantal gebouwen elders in de stad zal worden gebruikt.' Over het gebouwtje onder de klok lezen we: 'Het gebouwtje met de wachtkamers heeft de meest elegante en sympathieke architectuur van alle gebouwen die Godefroy voor het Binnengasthuis ontwierp. Het is enigszins een vergoeding voor het verlies van het Heerenlogement, dat zich vroeger zo fraai in het water van de Grimburgwal spiegelde en met de pakhuizen ernaast een van de meest getekende hoekjes van een der mooiste steden van de wereld was.'

De volgende bouwcampagne vangt aan met het Laboratorium voor Artsenijbereidkunde uit 1881 'in Hollandse renaisssancestijl' met zijn 'rijke ingangsportaal'. 'Alle decoratieve onderdelen van de voorgevel [werden] uitgevoerd [...] in Kunststeen, een materiaal dat tot op de huidige dag heeft stand gehouden'. Waarschijnlijk is het ontworpen door assistent-stadsbouwmeester W. springer (1815-1907). De 'bouwkundige eerste klasse bij Publieke Werken H. Leguyt (1840-1907) ontwierp vervolgens in 1886 zowel het Klinisch Ziekenhuis als de Stads- en Gasthuisapotheek. Meischke achtte het renaissancekarakter van het ziekenhuis overigens 'weinig geïnspireerd'. Interessant zijn de beide collegezalen, die, 'om patiënten te kunnen demonstreren, een amfitheatergewijze opstelling hebben'.

In 1897 werden de Tweede Chirurgische Kliniek en het Zusterhuis aanbesteed, ontworpen door F.W.M. Poggenbeek (1860-1922). Meischke prijst de zorgvuldige inpassing van de kliniek, met ziekenzalen aan de tuinzijde, op het zuiden en oosten. Dat de operatie- en collegezaal in beton is uitgevoerd, vermeldt hij eveneens. De architectuur van de kliniek is 'eerlijk' en 'levendig', die van het zusterhuis 'zeer levendig, terwijl de gevels door de indeling van het inwendige gevaar liepen enigszins monotoon te worden'. Het Administratiegebouw uit 1913 tenslotte, ontworpen door de jonge J.M. van der Meij, die ook juist begonnen was aan zijn meesterwerk Het Scheepvaarthuis, noemt Meischke een zeer markant en vroeg voorbeeld van de Amsterdamse School. Het is de 'beste grachtengevel die de twintigste eeuw tot nu toe opleverde', want de voorgevel bezit het ritme van de oude architectuur.

Recent onderzoek

In een artikel uit 2003 over het Binnengasthuisterrein noemt C. P. Krabbe, architectuurhistoricus bij het bureau Monumentenzorg, het onderzoek van Meischke baanbrekend. Als in dit verband relevante hoofdthema's uit de bouwkunst van de betreffende periode noemt hij: het ontwikkelen van nieuwe gebouwtypen; het streven naar oorspronkelijkheid; de ontdekking van het eigen erfgoed en het belang van een beredeneerd materiaalgebruik. Zijn artikel heeft de toepasselijke titel 'Monumentaal en schilderachtig'. De Kraamkliniek is dat volgens hem beide. Dit vroege voorbeeld van eclecticisme is volgens hem geïnspireerd op zowel het classicisme als de oude Nederlandse bouwkunst. Krabbe ziet zelfs een overgenomen architectonisch motief: de schalken op de tweede verdieping van dit gebouw acht hij een variatie op de geleding van de laat-gotische Kanselarij in Leeuwarden (1566-1571). Godefroy, die zich veelvuldig in het architectuurdebat in zijn tijd begaf, schreef zelf dat de schilderachtige oude Nederlandse gebouwen 'tot voorbeeld en leering' moesten strekken. Van die kanselarij maakte hij zelfs een opmetingstekening.

Ten slotte

Nu ook de Tweede Chirurgische Kliniek behouden blijft, is van het onder leiding van de stadsarchitecten gebouwde Binnengasthuiscomplex alleen het verlies van De Greefs Anatomiegebouw, dat op het binnenterrein lag, te betreuren. De Heemschutnota uit 1978, die vooral op de buitenschil - het stadsgezicht - was gericht, is jammer genoeg blind geweest voor deze monumentwaarde. De globale waardenstelling die Heemschut toen van het Binnengasthuiscomplex maakte, leidde gelukkig tot de vroege erkenning daarvan door de positieve waardering door 'officiële' advieslichamen. Het zeker voor die tijd baanbrekende onderzoek van Meischke heeft vervolgens via de inspraak een bepalende rol gespeeld voor het behoud van het Binnengasthuiscomplex. We kunnen deze gebouwen nu nog zelf blijven bestuderen en daarvan genieten, zoals van de iconische Kraamkliniek. Ze geven een ware staalkaart van onze 19de-eeuwse architectuur.

Het is dan ook onbegrijpelijk dat de uitzonderlijke waarde van dit ensemble van Jongere Bouwkunst nog tweemaal door 'monumentenzorgers' werd ontkend nadat rijksbescherming reeds een feit was. Toen de universiteit in 2000 de Tweede Chirurgische Kliniek en het Zusterhuis ten behoeve van een nieuwe universiteitsbibliotheek wilde afbreken, werd zij daarbij gesteund door oud-hoofd van het gemeentelijk bureau Monumentenzorg H. Zantkuijl. In 2010 was daarvan opnieuw sprake en steunde oud-directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg F. Asselbergs een dergelijk plan. De lezers van dit tijdschrift hebben ongetwijfeld de succesvolle acties gevolgd, die Walther Schoonenberg jarenlang tegen deze plannen heeft gevoerd. Het spijt me dat de voor het (eerdere) behoud van het Binnengasthuiscomplex belangrijke rollen van Frans Amende, lid van de Universiteitsraad, en Addy Stoel, vertegenwoordigster van het wijkcentrum d'Oude Stadt, door plaatsgebrek hier niet aan de orde konden komen.

Jenny Bierenbroodspot

Foto's: Wim Ruigrok, tenzij anders vermeld

(Uit: Binnenstad 301/302, jan./mrt. 2021)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.