Afb 1 De Hoge Brug in de Kerkstraat over de Reguliersgracht (foto: Wim Ruigrok) |
Van de houten ophaalbruggen, geestige wipbruggetjes in De Meijers woorden, waren er in 1943 nog maar drie over van de 48 die in 1875 werden geteld. Van de 68 stenen bruggen uit dat jaar restten er nog 15. Als voorbeeld van de stenen welfbruggen noemde hij de Lekkere Sluis (brug 59) en de Papiermolensluis (brug 57), het bruggenstel op de kruising van de Brouwersgracht en de Prinsengracht uit 1615, respectievelijk vernieuwd in 1754 en 1787. Die zouden naar zijn oordeel in 1946 nog steeds voldoen aan de eisen van het zware, weliswaar plaatselijke verkeer. Maar waar het hem vooral om ging was het behoud van het stadsgezicht. 'Rust en bekoring gaan er van dit stadsbeeld uit. Uit welk een eenvoud is het geboren. De architectonische begrenzing van het water, de kade, glooit op, kromt zich, welft zich over het water, om zich weer te verliezen in de kade aan de overzijde'. In het hoofdstuk over de 'Amsterdamsche bakstenen wulfbrug' analyseert Jan de Meijer de karakteristiek. Die zit in het dunne wegdek op de boog, de volmaakt halve cirkel van het gewelf en het samengaan van de brug met de kademuren. De ijle top van de boog met de 'onopvallende ijzeren leuning' maakt het beeld doorzichtig. Met de kademuren vormt de welfbrug een organisch geheel, zelfs wat het materiaal betreft: baksteen, afgedekt met een dunne band van zandsteen. Die band 'begrenst de architectuur van de wallekanten en maakt de brug los van de omringende bebouwing'. Met deze beschrijving zou de ideale vormgeving van de welfbrug gedefinieerd zijn. Jan de Meijer verwijst naar de fotokatern van zijn boekje over bruggen met o.a. de afbeelding van de Kaasmarktsluis, brug 32 over de Herengracht ter hoogte van de Reguliersgracht. Juist van deze brug nam C. van Eesteren een lichtbeeld op bij zijn lezingen in 1927 in Stuttgart en in 1928 in Berlijn. Van deze lezingen zou in Duitsland 'Eine Stunde Städtebau' als een gedrukte versie worden uitgegeven, waar het echter nooit van is gekomen. Vincent van Rossem heeft er een reconstructie van gemaakt in Het idee van de functionele stad. Daarin is ook een lichtbeeld van de Lekkere Sluis voor het Papeneiland opgenomen met als toelichting: 'Dit bekende beeld van Amsterdam is natuurlijk bedoeld om te laten zien hoe perfect het 'evenwicht tussen leven en vorm' ooit is geweest en hoe duurzaam het derhalve is. Voor Van Eesteren was 'de grachtengordel een kwalitatieve norm die door de moderne stedenbouw geëvenaard zou moeten worden, zij het met andere middelen'. (2) Jan de Meijer beschrijft de Kaasmarktsluis over de Herengracht waarin hij verwijst naar een foto van de éénbogige brug in zijn boek - uit een andere hoek genomen dan op de dia van Van Eesteren - als volgt: 'Zijn vormen door eeuwenlange praktijk gegroeid, zijn zóó rationeel, als een aanhanger van het Nieuwe Bouwen zelfs niet in zijn dromen kan phantaseren'. Het is zeer aannemelijk dat De Meijer ooit met Van Eesteren over de bruggen in de binnenstad heeft gesproken.
Afb. 2 J. Bosboom, De Steenvoetsluis over de Houtkoperswal (part. coll.) |
De brug die dichtbij de kenmerken van een ideale welfbrug komt is de Hoge Brug - brug 73 in de Kerk straat over de Reguliersgracht (afb. 1). We kennen de atmosferische foto die Dick de Herder (1914-2003) er in 1946 op een zonnige ochtend van maakte. Een schilder zit aan de waterkant achter zijn ezel, de brug staat er half op en spiegelt zich tot een halve cirkel in het water. (3) Aan de eerder genoemde Lekkere Sluis en Papiermolensluis kunnen nog een paar mooie voorbeelden worden toegevoegd, de Vierheemskindersluis in de Herengracht over de Leidsegracht (brug 28) en de Lucas Janszoon Sinckbrug in de Amstel over de Keizersgracht (brug 36). Nog hoger dan deze bruggen was de voormalige Steenvoetsluis (brug 291) in de Nieuwe Uilenburgerstraat over de Houtkopersburgwal, waarvan we ons nauwelijks een voorstelling kunnen maken. De boog bestond niet uit een halve cirkel, maar uit een halve, rechtopstaande ellips. Er bestaat een schilderij van, dat J. Bosboom maakte tussen 1850 en 1860 (afb. 2). Pieter Oosterhuis maakte in 1859 van dit verdwenen schilderachtige buurtje een stereoscopische foto. (4) Deze foto is vanaf dezelfde positie genomen als die de tekenaar E.A. Hilverdink in 1870 innam. (5) Wat opvalt is dat op alle afbeeldingen De Meijers ‘onopvallende ijzeren brugleuning’ dienst doet als waslijn. De huidige Steenvoetsluis is nauwelijks nog een brug te noemen, eerder een duiker over de in 1978 weer open gegraven Houtkopersburgwal achter de voormalige Joden Houttuinen. (6)
Afb. 3 Voormalige Lijnbaansbrug, hoek Singel / Blauwburgwal (foto: SAA) |
Jan de Meijer betreurde dat tegen het eind van de negentiende eeuw de stenen welfbruggen in rap tempo door ijzeren liggerbruggen waren vervangen, ook al begreep hij dat aan het toenemend en zwaarder landverkeer tegemoet gekomen moest worden. 'Het meest is vernield in de periode 1875-1885; vooral het jaar 1883 kunnen wij met zwarte kool aantekenen'. Die zwarte kool is hoogstwaarschijnlijk ontleend aan de eerste gietijzeren brug die in 1779 tijdens de industriële revolutie in Coalbrookdale ten noordwesten van Birmingham is gebouwd. IJzer was voor Jan de Meijer een gruwel, en dan werden de ijzeren 'hoofdbalken' van de hedendaagse liggerbruggen ook nog in een donkere kleur geschilderd en werden de bruggen niet van de traditionele, onopvallende ijzeren leuningen voorzien. Als voorbeeld werd de in 1883 vernieuwde ijzeren Lijnbaansbrug in de Lijnbaanssteeg over het Singel genoemd (brug 10), die een houten ophaalbrug verving (afb. 3). 'En dan te bedenken dat een geestige houten wipbrug de vlag heeft moeten strijken voor dit ijzeren mirakel' snuift de Meijer. Rond 1965 zou het 'mirakel' door de huidige betonnen versie worden vervangen. Bij de naburige Korsjesbrug (brug 12) bij de Korsjespoortsteeg over het Singel zijn de identieke ijzeren vakwerkjukken nog te bewonderen, nu zelfs beschermd als gemeentelijk monument.
Afb. 4 'Eierdop'-balusters naar ontwerp van W. Springer (foto: Wim Ruigrok) |
De ijzeren bruggen kwamen uit de koker van de stadsarchitect B. de Greef (1818-1899) en diens assistent-stadsarchitect Willem Springer (1815-1907). Samen ontwierpen zij de Blauwbrug, waar we in de met keizerskronen getooide hardstenen balusters de hardstenen 'eierdoppen' (afb. 4) bij het door springer ontworpen en door Jan de Meijer verguisde ijzeren bruggenstel over de Prinsengracht en Leidsegracht in herkennen (bruggen 93, 122, 67). Gelijke brugstellen waren in de laatste dertig jaar van de negentiende eeuw tot stand gekomen bij de kruisingen van de Keizersgracht met de Leliegracht (bruggen 51, 52, 53), van de Keizersgracht met de Leidsegracht (bruggen 44, 45, 46) en van de Prinsengracht met de Reguliersgracht (bruggen 71, 72, 73). In dezelfde periode waren de weliswaar minder monumentale bruggen over de Keizersgracht in het gebied van de zogenaamde negen straatjes van ijzeren ligger- of plaatbruggen voorzien. 'Weg is de gaafheid' schreef Jan de Meijer verwijzend naar een in zijn boekje opgenomen fotootje van het bruggenstel bij het Amstelveld. 'Oorspronkelijk dezelfde brug als die over de Keizersgracht is zij een vijftig jaar geleden gemoderniseerd ter wille van het verkeer'. Maar daar vergiste hij zich. Met de aangekondigde demping van de Reguliersgracht in 1901 was de ingehouden woede ontwaakt over eerdere dempingen, zoals die van de Nieuwezijds Voorburgwal en het Spui en andere aantastingen van 'het profiel van de stad ten tijde van de Gouden Eeuw'. Nadat in 1907 de demping door de gemeenteraad was afgeblazen ten nadele van de Vijzelstraat en Vijzelgracht, werd het herstel van het bruggenstel aan de Keizersgracht een jaar later ter hand genomen.
Afb. 5 Brug over de Reguliersgracht bij de Keizersgracht (foto: Wim Ruigrok) |
De in 1901 bij de dienst der Publieke Werken gearriveerde civiel-ingenieur W. A. de Graaf (1880-1970) was in tegenstelling tot zijn aan de Hogere Krijgsschool in Breda opgeleide directeur A.W. Bos (1860-1954) afkomstig van de in 1863 opgerichte Polytechnische school in Delft - 'één der sieraden van Nederland' volgens architect J.H.W. Leliman (1878-1921). Vanaf 1904 werkte De Graaf bij de afdeling Bruggen waar hij vol overgave het bruggenstel voor de kruising van de Keizersgracht en de Reguliersgracht ontwierp, onwetend van de door de Meijer, weliswaar naderhand, geformuleerde karaktertrekken van een ideale welfbrug. Het bruggenstel is voorzien van ojiefvormige kadewanden die ook bij de brug in de Amstel over de Keizersgracht aan de Amstelzijde zijn te zien, maar bij deze brug sluiten de ojiefvormige kademuren met natuurstenen biezen of hoekkettingen aan op de gemetselde bruggenhoofden (afb. 5). Door de toepassing van een profiel voor lijstwerk dat afkomstig moet zijn uit de ordeboeken die destijds bij architectuuropleidingen in gebruik waren maakte De Graaf het bruggenstel te zelfstandig van de kademuren. De kademuur glooit zich nu geenszins over het water 'om zich weer te verliezen in de kade aan de overzijde'. Dit zijn De Meijers eigen woorden, maar hij zag dat in zijn enthousiasme bij het zien van deze fraai herbouwde brug over het hoofd. (8) Anderzijds waren met de geslaagde actie tegen de demping van de Reguliersgracht de bruggen van Willem springer over de Prinsengracht-Reguliersgracht nog een lang leven beschoren.
Na 1900 werd de warrige organisatie van de dienst der Publieke Werken geherstructureerd. De directeur J. van Hasselt maakte er een begin mee en de reorganisatie werd vanaf 1907 door zijn opvolger A.W. Bos voortgezet. De dienst speelde nu in op de naasting van alle particuliere nutsbedrijven - 'concessionaires' - waarover deze tot dan toe slechts kwaliteitscontrole uitoefende. Na de verkiezingen in 1889 had zich een politieke aardverschuiving voorgedaan waardoor de nieuwe vrijzinnig-liberale kiesvereniging Amsterdam onder leiding van M.W.F. Treub (1858-1931) en C.V. Gerritsen (1850-1905) een begin kon maken met het naasten, zoals dat in haar programma was opgenomen en waar ze hun verkiezingswinst aan te danken hadden. Afgezien daarvan werden ook nieuwe bedrijven door de gemeente in het leven geroepen, zoals het Gemeentelijk elektriciteitsbedrijf dat de geëlektrificeerde tram van de overgenomen Amsterdamsche Omnibus Maatschappij als eerste grote klant had. De dienst der Publieke Werken ontwikkelde zich vanaf 1907 tot een geoliede organisatie. In 1926 zou Bos worden opgevolgd door de niet minder energieke W.A. de Graaf, die tot op dat moment de leiding had over de afdelingen Bruggen, Riolering en Waterverversing, en over de afdeling Bestrating.
De afdeling Gebouwen van de dienst der Publieke Werken nam de huisvesting van de onder het gemeentelijk beheer gekomen diensten en bedrijven onder zijn hoede en met de bouw van alle openbare gebouwen, inrichtingen en straatmeubilair stond Bos de idee van de stad als 'gemeenschapskunst' voor ogen. Voor de supervisie daarop werd de Prix de Rome-winnaar Joan Melchior van der Mey (18781949) uitgenodigd. Hij oefende zijn taak als esthetisch-adviseur uit van 1911 tot 1919. Na het ontwerp voor het universiteitsgebouw van de Hortus Botanicus en de Kinderkliniek van het Binnen Gasthuis aan de Grimburgwal werd Van der Mey vooral in beslag genomen door zijn opdracht voor het scheepvaarthuis aan de Prins Hendrikkade. Voor de afdeling Bruggen heeft hij twaalf bruggen ontworpen. Zijn assistent van het eerste uur, Piet Kramer, was tot 1952 betrokken bij de dienst, waar hij na het vertrek van Van der Mey als ontwerper bij de afdeling Bruggen de scepter zwaaide. Door de afdeling Gebouwen werd een belangrijke bijdrage geleverd aan wat in het algemeen de Amsterdamse School-architectuur wordt genoemd. Architecten als A.J. Westerman, G.J. Rutgers, J. Roosing, E.P. Messer, P.L. Marnette en A.A. Kok hebben er gewerkt. Ook Jan de Meijer heeft voor de afdeling ontwerpen gemaakt, zij het niet in dienstverband. In 1920 werd naar zijn ontwerp een tiental grote kiosken met ronde uitbouw voor de Amsterdamse Kiosk Onderneming (AKO) in Amsterdam geplaatst. In 1922 ontwierp hij het half ondergrondse toiletgebouwtje op het Valeriusplein en een pontificale bank. Van zijn hand is ook het Walkantoor op steiger no. 9 aan de Ruyterkade uit 1926, meer bekend als Pier 10, dat zich nog steeds aan de IJ-zijde achter het Centraal Station bevindt. (9)
Afb. 6 Spiegelbrug in de Prinsengracht over de Spiegelgracht (foto: Wim Ruigrok) |
Na zijn litanie over de ijzeren Lijnbaansbrug uit 1883 richtte Jan de Meijer zich vervolgens op de haaks op de Lijnbaansbrug aansluitende en vernieuwde brug in het singel over de Blauwburgwal (brug 11). Hij beschreef het resultaat als een belachelijke 'demonstratie van wat (enerzijds) is bedorven en wat (anderzijds) in 1914 lofwaardig is hersteld'. Nu is er zowel over de inmiddels in gewapend beton uitgevoerde versie van de Lijnbaansbrug als over de nieuwe welfbrug over de Blauwburgwal wel het een en ander op te merken. Alhoewel De Meijer de bouw van de nieuwe welfbrug 'lofwaardig' vond, strookte deze absoluut niet met zijn karakterisering van een ideale welfbrug. De landhoofden zijn bij de insnoering voorzien van staande, rechthoekige natuurstenen hoekkettingen waardoor van een harmonische overgang in de kademuren geen sprake is. De oude welfbrug had eenzelfde insnoering met schamphout in de snijdingen. De functie van het hout is bij de vernieuwde brug door natuursteen overgenomen, wat tot een nieuw type welfbrug heeft geleid. Deze brug behoort tot een generatie welfbruggen die ook elders in de stad is aan te wijzen, zoals de spiegelbrug (brug 87) in de Prinsengracht over de Spiegelgracht (afb. 6). Deze brug verving in 1949 een voetgangersbruggetje uit 1886 en staat te boek als een ontwerp van Piet Kramer uit 1948. De overeenkomsten met de brug over de Blauwburgwal zijn zo sterk dat we Kramer, die vanaf 1911 bij de afdeling Bruggen werkte, hiervoor verantwoordelijk mogen noemen. Tenzij hij de tekening - misschien die van hemzelf - uit 1914 voor de spiegelbrug heeft gebruikt. Opvallend is dat brug 88, aan de andere kant van de Spiegelgracht vrijwel dezelfde landhoofden heeft, maar in plaats van een gewelf, een overspanning van een in 1968 aangebracht gewapend betonnen dek. Dit type brug lijkt dus uitwisselbaar.
Afb. 7 Voormalige Armbrug met gekruiste vakwerkspanten (foto: Ad Windig, coll. Maria Austria Instituut) |
Bij brug 88 kijken we uit op brug 89 in de Weteringdwarsstraat over de Lijnbaansgracht: een betonnen brug uit 1972 die in de plaats is gekomen van een ijzeren brug uit 1887 en in zijn nieuwe gedaante meer nog dan de vernieuwde Lijnbaansbrug over het singel uit de toon valt. Van zulke betonnen bruggen bevinden zich nog enkele exemplaren in de binnenstad die puur uit noodzaak en met weinig esthetisch inzicht zijn gebouwd. Een goed voorbeeld daarvan is de Armbrug (brug 208) in de Oudezijds Armsteeg over de Oudezijds Voorburgwal die zich voordoet als een noodbrug. Op oude foto's zien we een voetgangersbrug met een houten dek, eerst op houten en dan op stalen liggers die op houten pijlers waren gelegd - de tijd van de zwarte kool - maar wel voorzien van een 'onopvallende ijzeren brugleuning'. In 1898 werd de brug ter gelegenheid van de inauguratie van koningin Wilhelmina als een welfbrug gedecoreerd. In 1906 is de brug vervangen door een constructie met gekruiste vakwerkspanten (afb. 7), zoals - o wonder - nu nog te zien is bij de Korsjesbrug. Eind jaren 80 van de twintigste eeuw is de gehele brugconstructie vervangen door een betondek dat rust op W-vormige pijlers van aan elkaar gelaste U-profielen, die net boven de waterlijn op betonnen voeten steunen. De Armbrug lijkt nu op een noodbrug, en misschien is hij dat ook en mogen we uitzien naar een passend exemplaar.
Frank V. Smit
Architect en auteur van o.m. Bruggen in Amsterdam, Utrecht (stichting Matrijs) 2010
Voetnoten:
1. Jan de Meijer, 'Bruggen. De Amsterdamsche baksteenen wulfbrug' in: Oud en nieuw in Nederland, Amsterdam (Allert de Lange) 1946, p. 82-106 (95).
2. C. van Eesteren, Het idee van de functionele stad. Een lezing met lichtbeelden 1928, met een inleiding van Vincent van Rossem, Rotterdam (NAi Uitgevers) 1979, p. 70-71.
3. Dick de Herder, Amsterdam 68 fotografische impressies, met een inleiding van Adriaan Morriën, Amsterdam (Allert de Lange) 1946, p. 46. Ochtendstemming. De Reguliersgracht in Rembrandtieke belichting.
4. Beeldbank Stadsarchief Amsterdam nr. 010007000513. Afdruk van een enkele stereoscopische foto in: De vroegste foto's van Amsterdam, Amsterdam (Van Gennep) 1974, p. 75.
5. Beeldbank Stadsarchief Amsterdam nr. 010094000152. ingekleurde tekening van E.A. Hilverdink (1846-1891).
6. Ing. K. Blok, 'De Houtkopersburgwal in oude glorie hersteld. Een stukje geschiedenis rond de Steenvoetsluis' in: Werk in Uitvoering 1980, p. 333-337.
7. D.C. Meijer jr en J. Veth, Stedenschennis naar aanleiding van de Reguliersgracht-kwestie, Amsterdam (Koninklijk Oudheidkundig Genootschap) 1901.
8. In de 'inventarisatie van monumentale bruggen in Amsterdam' van het bureau Monumentenzorg uit 1995 werd de verschijningsvorm van de Oetgenssluis (brug 38), als achttiende-eeuws gekarakteriseerd in vergelijking met de brug over de Amstel. Onbegrijpelijk dat het bruggenstel niet als geheel de rijksmonumentale status is toegekend.
9. Bouwkundig Weekblad Architectura d.d. 27 juni 1926, p. 277-278.
(Uit: Binnenstad 300, okt./dec. 2020)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.