'Nieuw-Argentinië' aan de Oostelijke Handelskade

Venster, boog, arcade

Opvallend aan de nieuwe woongebouwen Argentinië I en II aan het begin van de Oostelijke Handelskade zijn het Oudhollandse kleuren materiaalgebruik van rode baksteen en witte natuursteen en de eindeloze repetitie van ronde bogen, vensters en arcaden, geheel gevuld met glas en ijzer. Een intelligente combinatie van Frans eclecticisme en laat negentiende-eeuws utilitair 'Oudhollands', die een gelaagde referentie inhoudt aan de vroegere industriële bedrijvigheid alhier van veemgebouwen, havenkranen en oceaanstomers.
Argentinië II (foto: auteur)

Je kunt dat retro noemen, maar dat is een wat holle term. Bijna alles is retro in de architectuur, want architectuur citeert voornamelijk zichzelf: ook het huidige retro-modernisme, met zijn hang naar de jaren 20 van de vorige eeuw. De periode waarnaar 'Nieuw-Argentinië' verwijst, de late negentiende eeuw, ligt daar maar net 30 jaar vóór. In ieder geval weerhoudt de term 'retro' - hol of niet - ons niet om 'Nieuw-Argentinië', in 2013 opgeleverd naar ontwerp van het Frans-Belgische echtpaar Marc Breitman & Nada Breitman-Jakov, in samenwerking met de Luxemburger Rob Krier, eens van dichtbij te bekijken.

De eerste grote veemgebouwen aan de Handelskade (eigenlijk pakhuizen van de grote vemen), met vrij indeelbare opslagruimten en monsterzalen tussen gietijzeren kolommen en met koelruimten in het souterrain, ontstonden in de jaren 80 van de negentiende eeuw, deels naar het voorbeeld van het entrepot 'de Vijf Werelddelen' in Rotterdam (1875-1879), maar ook van de jongere pakhuizen aan het entrepotdok, zoals de 'Kalenderpanden' uit 1838. We moeten de gebouwen aan de Handelskade in samenhang zien met de mechanisatie van het havenbedrijf. Op oude foto's zie je ze staan in een woud van verrijdbare stoom- en hydraulische kranen, transportkokers en elevatoren. De Handelskade, het opus magnum van stadsingenieur J.G. van Niftrik, was logistiek vrij slecht aangelegd, bezat geen golfbrekers en was bovendien maar een jaar of tien, twintig voor zijn doel geschikt. Al spoedig kon hij niet meer door de alsmaar groter wordende zeeschepen bereikt worden en werd de lading met schuiten en lichters naar de pakhuizen gebracht.

Een van de eerste grote moderne opslaggebouwen was de drieling Europa-Azië-Afrika uit 1883-1885, voor de NV Handelskade ontworpen door de architect Eugen Confeld von Felbert (afgestudeerd aan het Polytechnikum in Aken) en ir. Willem van Lookeren Campagne. Alleen van het pakhuis Azië - irritant genoeg omgedoopt tot 'pakhuis amsterdam' - staat nog een deel overeind, zodat we ons een indruk kunnen vormen van het hoge niveau van de detaillering, enigszins in Noordduitse baksteenstijl. Amsterdam werd echter geen Hamburg, met zijn adembenemende 19de-eeuwse 'speicherstadt', evenwaardig aan onze grachtengordel en sinds kort terecht Unesco Werelderfgoed. De pakhuizen worden daar nog steeds gebruikt door de groothandel in oosterse tapijten. Wat wij in Amsterdam op verspreide locaties, zoals de Handelskade, de Entrepothaven, de Hoogte Kadijk en de Van Diemenstraat, aan belangrijke negentiende-eeuwse veemgebouwen, pakhuizen en entrepotgebouwen bezaten, is òf allang gesloopt òf sterk verbouwd òf is, zoals aan de Piet Heinkade, inmiddels achter een massieve muur van nieuwbouw verdwenen, zodat zij nauwelijks meer deel uitmaken van het stadsbeeld.

Abstracte trein

Het tekende namelijk de stedenbouwkundigen en ontwerpers van de iJ-oevers dat zij dertig jaar geleden alleen in een puur abstracte taal van schijven, blokken en torens op de rijke context van de omgeving - het havenen stationsverleden en de specifieke topografie rond het iJ - wisten te reageren. Ze ontwierpen op de smalle strook tussen het iJ en het spoorwegtalud een 'trein' van gebouwen, met een 'locomotief' en 'wagons'. Op papier een aardige vondst, maar helaas kwam uitgerekend de zogenaamde locomotief, waarin onder meer het Muziekgebouw en twee schijftorens zijn opgenomen, precies voor de binnenstad te staan, wat als treurige consequentie had dat zij de zichtlijnen van de Oude Schans en de Peperstraat bij de WIC-pakhuizen grondig bedierven. Daarover en over andere gemankeerde zichtlijnen en megalomane torenwaanzin is in dit blad destijds, inmiddels al weer jaren geleden maar nog steeds actueel, aardig wat geschreven, onder meer door Geurt Brinkgreve (Binnenstad 177, 189, 203), Frans Amende (Binnenstad 188), Vincent van Rossem (Binnenstad 214 en 216) en oud-commissaris der Koningin Roel de Wit (Binnenstad 123). De aan de locomotief gehangen 'wagons' van de trein moesten in hun hoofdvorm reageren op de verlaten veemgebouwen aan de kade en werden er, voor zover die gebouwen er nog stonden, half overheen gebouwd. Ook daar is tegen geprocedeerd, maar het effect was gering. Ze kwamen er. Individueel zitten er best aardige gebouwen tussen, onder meer van Claus en Kaan en KCAP-architecten, maar aan alles merk je dat de druk om geweldige aantallen woningen te realiseren de historische gebouwen behoorlijk vermorzeld heeft. De oude veemgebouwen werden optisch gezien verkleind tot schaalloze relicten uit het verleden, het werden trekkers voor de makelaarsadvertentie. ('Wonen in een monument!'). De naam (Oostelijke) Handelskade verdween grotendeels van de kaart. Hij bleef alleen gehandhaafd in het laatste stuk langs de gebouwen van de vroegere Koninklijke Hollandsche Lloyd en haar kadeloodsen Argentinië, Uruguay en Brazilië.

Argentinië I en II, v.r.n.l. aan de Oostelijke Handelskade (foto: Wim Ruigrok)

'Nieuw Argentinië' is een van de laatst opgeleverde projecten in de massieve 'trein' van doosvormige gebouwen - allemaal van gelijke hoogte - die tussen 1995 en 2015 langs de Piet Heinkade en het begin van de Oostelijke Handelskade verrezen. Het lijkt een wat vreemde eend in de bijt. Het oorspronkelijke 'posh' ontwerp voor deze plek, modernistisch en met peperdure appartementen, werd tijdens de bankencrisis als onverkoopbaar terzijde geschoven, waarna woningcorporatie stadgenoot de zaak overnam. Zij bouwde twee woonblokken voor zowel de vrije sector als de sociale huur (slechts 30%) met in de eerste twee lagen winkels en kantoren, gegroepeerd rond een patio. De ontwerpopdracht ging naar Breitman & Breitman en Rob Krier, die de ruimte kregen om in de vormgeving en het materiaalgebruik nu eens echt aansluiting te zoeken bij de historische havenarchitectuur. Daarvoor moest overigens wel eerst het laatste restant van het ooit zo imposante poortgebouwencomplex van de loods Argentinië (1917, waarschijnlijk van Evert Breman) worden opgeruimd.

Steen, ijzer, glas

Argentinië II (foto: auteur)

Het is in ieder geval een opmerkelijk ensemble geworden. Breitman & Breitman zijn bekend van de Westermoskee, de 'heimweemoskee' in Amsterdam-West. Ook daar wordt weliswaar verwezen naar Amsterdamse tradities in motieven en kleurgebruik, maar het eindresultaat doet, om voor de hand liggende redenen, vooral (heel erg) aan Istanbul denken en maar mondjesmaat aan de omringende Amsterdamse School, die Marc Breitman als inspiratiebron opgeeft. Nu noemen Breitman & Breitman wel vaker Berlage en de Amsterdamse School als voornaamste inspiratiebronnen, dat zijn nu eenmaal de namen die zij kennen. Maar in Nieuw-Argentinië verwijzen zij in werkelijkheid vooral naar de utiliteitsbouw uit de periode 1870-1910, van Gosschalk tot en met Berlage, waarin bogen de architectuur domineren en vooral de keuze van de baksteen en een simpele, Hollands-renaissancistische 'bichromie' van rode baksteen en witte aanzet- en sluitstenen belangrijk zijn. Die architectuur vonden zij hier kennelijk het meest op zijn plaats. Ze hebben die 'stijl' - een wat groot woord voor een dergelijke algemene bouwwijze - duidelijk goed geanalyseerd, inclusief de daarbij veel voorkomende kleurverschillen. Zo heeft Argentinië II een rode baksteen en Argentinië I een grauwe. De gevels van Argentinië II hebben bovendien grote boogvormige arcades en werken daardoor monumentaler dan de kleinere maat van de bogen, smalle traveeën en korfbogige 'lofts' in Argentinië I, waarbij de erkers het huiselijke karakter nog versterken. Het gaat overigens niet om ter plekke opgemetselde schijngevels, maar om grote prefab sandwichpanelen die tegen de gevels gemonteerd zijn.

Argentinië II, entree (foto: auteur)

Het zal Breitman & Breitman opgevallen zijn dat de Nederlandse negentiende-eeuwse architectuur - hetzelfde geldt voor Vlaanderen, Noord-Duitsland, eigenlijk heel Noord-Europa - geen grote traditie heeft op het gebied van de zichtbare ijzerconstructie, zoals Frankrijk die wel heeft. Bij ons zijn de gebouwen uit die periode meestal stenig en gesloten, althans van buiten; in de constructie wordt wél volop ijzer gebruikt, maar dat wordt dan weggewerkt of weggeschilderd. In Frankrijk was dat veel minder het geval. In de utiliteitsbouw, met name spoorwegstations (Gare du Nord, Gare de Lisch), warenhuizen en scholen, maar ook in de eclectische badplaatsarchitectuur, worden grote lichtpartijen van glas en ijzer ostentatief in de monumentale stenen gevels geplaatst. Dat begint al in het 'Second Empire' en 'néogrec' (1840-1870), maar het ontwikkelt zich verder en grootschaliger in de ‘Beaux-Arts'-architectuur (1870-1920). Dat opvallende contrast tussen stenige 'Beaux-Arts' en het in het zicht gelaten ijzer, 'le fer apparent', treedt ook op bij het overvloedige gebruik van ijzeren rechthoekige en gebogen erkers, die in Parijs in goed 'franglais' respectievelijk 'les bay-windows et les bow-windows' worden genoemd. Erkers met gietijzeren uitstraling zijn een beetje de 'signatuur' van Breitman & Breitman geworden - ze pasten het onder meer toe bij een woonproject in Bilbao - maar hier komen ze zeker goed van pas, in combinatie met de rauwe en industriële stalen I-balken, voorzien van rozetjes, en de overal aanwezige stalen vensters en kozijnen. 'Paleisvensters', wel te verstaan, een term die onder meer Berlage in navolging van Alfred Lichtwark ('Palastfenster') gebruikte om daarmee het venstertype met halfronde boog aan te geven dat geheel gevuld was met beglazing. Berlage vond dat voor kleinschalige woonhuisarchitectuur laakbaar, omdat bogen oorspronkelijk uit de arcade voortkwamen. (Overigens werd het type ook door de meeste neorenaissancisten toen al in geen dertig jaar meer gebruikt, wat andermaal laat zien dat Berlages architectuur niet meer dan een reformstijl was.) Maar Breitman & Breitmans twee woongebouwen zijn niet bepaald kleinschalig, ze zijn kolossaal en hun 'paleisvensters' verwijzen niet naar de paleistypologie, maar naar de pakhuistypologie en de eindgevels van negentiende-eeuwse treinen fabriekshallen.

Patio in Argentinië I (foto: auteur)

Of dit soort architectuur de toekomst heeft, valt nog te bezien en ook of het een meesterwerk is staat niet vast, gezien het hier en daar vrij knullig tegen de gevel geplakte lijstwerk, maar voor mij fungeert het, door het aanhaken bij de historische context vooral als kritiek op het contextloze dogmatisme van de modernisten. Toen ik laatst nog eens om de gebouwen heen fietste, bedacht ik dat voor mij hier de cirkel rond is. Ooit, lang geleden, werd mijn belangstelling voor de negentiende-eeuwse architectuur gewekt tijdens een excursie in Parijs, waar ik onder meer de architectuur van het 16de en 17de arrondissement bestudeerde, struinend langs de 'bay-windows' en de 'bow-windows'. Later stortte ik mij op de Westergasfabriek, een staaltje schilderachtige utiliteitsarchitectuur dat door de unieke samenwerking tussen architect en ingenieur, in 1885 waarschijnlijk het modernste gebouw van Amsterdam opleverde. Die twee 'oerervaringen' lijken hier, bij Nieuw-Argentinië, samen te komen. Amsterdamse vormentaal met een zwaar Frans accent.

Wilfred van Leeuwen

Literatuur:
- Hannah Schoch, Erik Mattie, Koopmansgeest, Amsterdam 2002.
- Marieke Kuipers, 'Het nieuw-entrepot te amsterdam en de pakhuisbouw uit het stoomtijdperk' in: Jaarboek Monumentenzorg 1991, pag. 56-77.
- Remmelt Daalder et al. (red.), Havens van Amsterdam en Rotterdam sinds 1870, Zutphen 2008.
- 'De haven van amsterdam' in: Algemeen Handelsblad, d.d. 13 mei 1909.
- Sabine Lebesque (red.), Het IJ rondom, Amsterdam [2011].
- Bernard Marrey, Paul Chemetov, Familièrement inconnues.... Architecture, Paris 1848-1914, Paris 1975.
- François Loyer, Paris XIXme siècle. L'immeuble et la rue, Paris 1987.
- Vincent van Rossem, Stadbouwkunst: de stedelijke ruimte als architectonische ontwerpopgave.
- Rob Krier in Den Haag, Rotterdam (de Resident) 1996.
- H.P. Berlage, Gedanken über Stil in der Baukunst, Leipzig 1905.

Artikelen:
[Amsterdam moet op Amsterdam blijven lijken] (Roel de Wit)
[Hoogbouw en de HER] (Geurt Brinkgreve)
[Euronext of de pretenties van het gouden kalf] (Geurt Brinkgreve)
[Het verpeste stadsgezicht] (Geurt Brinkgreve)
[Verpeste zichtlijn] (Frans Amende)
[De zeloten zijn nog steeds aan de macht] (Vincent van Rossem)
[Hoogbouwkoorts in Amsterdam] (Vincent van Rossem)
['Stadtbaukunst'] (Vincent van Rossem)

(Uit: Binnenstad 300, okt./dec. 2020)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.