Oude Kerk

Het lot van de dooptuin

De inrichting van de Oude Kerk, zoals de dooptuin en de pijlerbanken, is tijdens de huidige 'installatie' van Adrián Villar Rojas aan het oog onttrokken of verwijderd (afb. 1). Het doophek zondert in de kerken van de Reformatie de dooptuin af van het schip. In de tuin – van het Middelnederlandse 'tuun': hek, omheining – wordt niet alleen de doop bediend, maar tevens het Woord verkondigd. Behalve de preekstoel – met daarop de Bijbel als teken van Gods Woord – vinden we in de dooptuin de banken van de ouderlingen en diakenen, die de 'regering' van de kerk presenteren.
afb. 1 Dooptuin van de Oude Kerk

Het doophek sluit bij de gereformeerden en lutheranen de dooptuin of het doophuis af van de preekkerk in het schip. Ook bij de remonstranten was en is dat het geval, maar niet bij de doopsgezinden. In het zo afgeperkte gebied kreeg de 'regering' van de kerk een zichtbare presentatie vóór de gemeente. Het is de plek van de verkondiging, waar de Bijbel zichtbaar is op de preekstoel en waar de banken voor ouderlingen en diakenen de 'regering' presenteren. Vóór de preekstoel staat de voorlezersof voorzangerslessenaar; hier vond de doopbediening plaats en bij de lutheranen werd hier het Heilig Avondmaal bediend. Van Eeghen beschrijft ook de sociale functie van de doophuizen, die in trek waren als veilige plaats achter het doophek – voor de echtgenotes en dochters van vooraanstaande personen. (1)

Centrale plaats van het doophuis

Het doophuis werd een belangrijk ruimtebepalend element in de laat-middeleeuwse kerkgebouwen die aan de katholieke eredienst waren ontnomen. Binnen de door banken omgeven ruimte in het middenschip is de gemeente, als in een hagepreek, verzameld vóór het Woord dat binnen de dooptuin wordt verkondigd. Zoals voor het altaar van de Ecclesia catholica, zouden we kunnen zeggen. Terwijl in de vroeg-christelijke kerk de doop plaatsvond in het baptisterium, bekend uit de Italiaanse Renaissance, en in de late middeleeuwen de doopkapel deze plaats innam, vond de doop bij de protestanten plaats in de 'tuin', in het midden der gemeente. De aan de zuidzijde uitgebouwde doopkapel van de Oude Kerk verloor dientengevolge haar functie en werd grafkapel voor de familie De Graeff. De toegang tot de omsloten dooptuin – meestal aan de achterzijde – wordt gemarkeerd door een of meerdere geornamenteerde doopbogen, waardoor de dopelingen het domein van hun 'nieuwe leven' betraden (afb. 2).
In Lutherse kerken werd de 'tuin' ook de plaats van het Heilig Avondmaal, terwijl de gereformeerden hiervoor een plaats kozen vóór het koorhek. De Lutheranen voltrokken het huwelijk in de 'tuin', terwijl in de Oude en de Nieuwe Kerk het koor in gebruik was als trouwkerk. In de 'tuin', aan de voet van de preekstoel, werden ook predikanten door handoplegging 'voor het leven' bevestigd. Vóór de 'tuin' vond de individuele geloofsbelijdenis plaats van dooplid tot belijdend lid, evenals de openbare schuldbekentenis 'voor God en de gemeente'. Wettig verkozen ouderlingen of diakenen werden hier in het ambt bevestigd door een opdracht door de predikant vanaf de preekstoel.

afb. 2 Doopboog boven de toegang tot de dooptuin van de Nieuwe Kerk
afb. 3 Voorlezerslessenaar Johannes Lutma in de Nieuwe kerk (foto's: Wim Ruigrok)

Amsterdamse doophuizen

Ook in Amsterdam kregen de aan de gereformeerden ter beschikking gestelde kerkgebouwen een dergelijke inrichting. De 'staatkundige' verhoudingen kregen vorm in de tegenover elkaar gestelde plaatsen van de 'de regering van de kerk', zoals te lezen valt op een plattegrond van de Nieuwe Kerk uit 1860 (afb. 3). Tegenover de preekstoel staat de pijlerbank van de burgemeesters, tussen die van de andere regeringscolleges, zoals de oud-burgemeesters en de schepenen. Het werd de vaste plattegrond van de Nieuwe Kerk, de Oude Kerk en de Westerkerk. In de Waalse Kerk zetelden de burgemeesters tussen de regenten en commissarissen en kerkelijke ambtsdragers hadden hun banken binnen de dooptuin. In de Nieuwe Kerk zaten in 1770 de koster en de dienstdoende diakenen tegen de achterwand binnen het doophuis. De banken voor de ouderlingen stonden aan de westkant. Aan de oostkant daar tegenover, eveneens buiten het eigenLutlijke gebied van de dooptuin, vond men de diakenen- en collectantenbanken. In 1860 kregen ook de oud-diakenen en -predikanten hun plaats. Aan de noordkant, maar buiten de dooptuin, hadden de vaders en de getuigen van de dopelingen hun plaatsen, en aan de westkant zaten de 'krankbroeders'. Ook waren er toen vaste plaatsen voor de 'Rectoren' en 'Latijnsche meesters' (afb. 6). De plaatsing van het doophuis in de Zuideren de Westerkerk past bij het traditioneel basilicale schema van die kerken. In de centraliserende plattegrond van de Noorderkerk – een Grieks kruis – werd de 'tuin' het centrum van het binnen deze kruisvorm uitwaaierend bankenplan (afb. 5). De Oosterkerk, uit 1669-1671, door Daniël Stalpaert (1615-1676) en Adriaan Dortsman (1635-1682) heeft ook een op het Grieks kruis gebaseerde plattegrond; de dooptuin met de preekstoel stond hier aan de westzijde.

Afb. 5 Plattegrond van de Noorderkerk, Pieter van den Berge (1659-1737) (SAA)
Afb. 6 Plattegrond van de Nieuwe Kerk circa 1860, P.J. Hamer, architect der Hervormde gemeente (SAA)

De voorlezersstoel en -lessenaar

Zoals gezegd, staat vóór de dooptuin de voorlezers- of voorzangerslessenaar. In 1578 was inleidend en begeleidend orgelspel niet toegestaan en leidde de voorlezer de dienst in. Van Swigchem schetst diens betekenis onder verwijzing naar een ordonnantie uit 1568: 'Voor de Predicatiën, dewijle het volk vergadert, zal het niet ondienstig zijn, om de gemoederen door ijdel geklap niet te versteikenhouroyen noch den godsdienst oneere aan te doen, dat de een ofte ander Ouderling ofte Diaken, ofte iemant anders uyt de Gemeente daar toe gestelt, een ofte twee Capittelen (hoofdstukken uit de bijbel) eerst den Volke voorleze, ende dat men dan voort na gewoonte de Psalmen voorzinge'. (2) In 1680 was Sybrandt van Noordt (1659-1705) de eerste organist van de Oude Kerk die inleidend en begeleidend orgelspel mocht verzorgen.

Ruimtebepalend element

Afb. 7 H.P. Schouten, Interieur van de Westerkerk (met dooptuin), circa 1770 (SAA)

Voor de beleving van maat en schaal van de ruimte is de inrichting van de dooptuin en het bankenplan van het protestants kerkinterieur van een onmisbare, zij het vaak veronachtzaamde betekenis. Zonder de afperking van de 'tuin' verliest de preekstoel aan volume en boet hij in aan waardigheid; ook vormt het volume van de 'tuin' een ruimtelijk rustpunt in het bankenplan (afb. 7). Naast een grote liturgische betekenis voor het Nederlandse protestantse kerkinterieur kreeg de dooptuin uitdrukking in talrijke voorbeelden van bijzondere vormgeving van hoog kunstzinnig niveau. De Nieuwe Kerk kreeg na de brand van 1645 een voor calvinistische begrippen uitzonderlijk monumentale preekstoel (1649-1664) van Albert Jansz. Vinckenbrink (1605-1664) (afb. 4). Ook kreeg het doophuis een bijzonder verfijnd vormgegeven doophek, Johannes Lutma (1584-1669) ontwierp de geelkoperen voorlezerslessenaar en aan de achterzijde prijken drie, eveneens geelkoperen doopbogen. (3)

Nieuwe liturgische opvattingen

Afb. 4 Interieur van de Nieuwe Kerk met het fraaie preekgestoelte van Albert Jansz.Vinckenbrink (foto: G.L.W. Oppenheim, 1957, SAA)
Afb. 8 Westerkerk circa 1920 (foto: C.J. Steenbergh, SAA)
Afb. 9 Oude Kerk circa 1975 (foto: SAA)

Omstreeks 1930 betekenden nieuwe liturgische opvattingen bijna het einde voor het doophuis in de Amsterdamse hervormde kerken. Foto's van vóór 1930 laten zien hoe in de Westerkerk en de Nieuwe Kerk de heldere lijnen van banken en de dooptuin overeenstemmen met de architectuur (afb. 8), maar op latere afbeeldingen staat de preekstoel 'in zijn onderbroek', om het oneerbiedig te zeggen. Gemist worden dan de maat en schaal van het doophek met de voorzangerslezenaars. Zij hadden plaats gemaakt voor een podium met een zeventiende- eeuwse bolpoottafel. Op deze tafel het avondmaalsgerei, soms met de bijbel en het doopbekken: een verwijzing naar de mensa of de eucharistische tafel van de 'Catholica', met verontachtzaming van de eigen traditie (afb. 9). De doophekken in de Oude Kerk en de Nieuwe Kerk konden na de restauraties worden herplaatst, omdat zij door een behoedzame hand waren opgeslagen. Helaas is het doophek van de Westerkerk spoorloos verdwenen en bepaalt het open podium met tafel hier de liturgische dispositie. De geelkoperen lessenaar met eikenhouten onderbouw is wel bewaard en staat elders in deze kerk. Wat zou het een aantrekkelijke gedachte zijn om de oude dispositie van het doophuis in de Westerkerk te reconstrueren bij gelegenheid van de huidige restauratie van het interieur! Ook in de Noorderkerk heeft de dooptuin, na een negentiendeeeuwse herschikking uiteindelijk plaats gemaakt voor een open podium. In de Zuiderkerk is de dooptuin verloren gegaan ten gevolge van de totale ontmanteling van het interieur na de sluiting in 1929. De preekstoel staat nu in de Abdij van Middelburg, maar de orgelkas uit 1823 van stadsarchitect Jan de Greef (1734-1834) ging verloren.

Teloorgang en reconstructie

In de Oosterkerk ontkwam het doophuis aan modernisering. Alles was er nog, met uitzondering van de bijzondere geelkoperen lessenaar, die slechts op foto is gedocumenteerd. De inventaris had de sluiting van de kerk in 1963 overleefd, maar is spoorloos verdwenen, ondanks de zorgvuldige opslag tijdens de restauratie in de jaren 1978-1985. Zoals vermeld, zijn de doophekken van de Oude Kerk en de Nieuwe Kerk na de restauraties herplaatst, maar zij omsluiten nu lege ruimten. In de Oude Kerk zijn de banken van de 'regering van de kerk' niet herplaatst, wat een grote vergissing lijkt. Aan de voorlezersstoel prijkt de geelkoperen lessenaar uit 1642-1644, die wordt toegeschreven aan Joost Gerritsz. Geelgieter. (4) Deze lessenaar is een voorbeeld van de kwabstijl met gestileerde dolfijnenkop en bladmotieven. De drie geelkoperen doopbogen zijn in 1824 verkocht. Het vierde, gietijzeren, exemplaar is 'in opslag', zoals de website van de Stichting de Oude Kerk vermeldt. Het doophek van de Nieuwe Kerk wordt wel eens weggenomen tijdens tentoonstellingen, maar is gelukkig later weer teruggeplaatst. In de Oude Kerk is al enige tijd sprake van een ambivalent gevoel met betrekking tot de omgang met de vaste inrichting. Zo valt in het huidige restauratieplan voor het meubilair te lezen over de regenten- en wijkmeestersbanken: 'herplaatsen zonder de luifels en op te slaan op de kerkzolder'. (5) Na eerdere ervaringen met 'opslag' lijkt dat een onwenselijk voornemen. De installatie van Adrian Villar Rojas heeft, zoals bekend, de inrichting achter zandzakken verborgen, het doophek is naar de directie vermeldt 'voor restauratie verwijderd'.

Guido Hoogewoud

Voetnoten:
1. I.H. van Eeghen, 'Amsterdamse doophuizen' in: Maandblad Amstelodamum 50 (1963), p. 220-226.
2. C.A. van Swigchem, T. Brouwer en W. van Os, Een huis voor het woord, het protestantse kerkinterieur in Nederland tot 1900, 's-Gravenhage, Zeist, 1984, p. 193.
3. Zie voor de doopbogen: Koper in kerken, 2018, p. 33.
4. H. Janse, De Oude Kerk te Amsterdam, bouwgeschiedenis en restauratie, Zeist/Zwolle 2004, p. 325.
5. 'Bouwberaad restauratie Oude Kerk, kerkmeubilair en interieuronderdelen', 28 februari 2018.

(Uit: Binnenstad 295, nov./dec. 2019)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.