De kunst van het kiezen

Het eclecticisme van Jan Leliman

J.H. Leliman (1828-1910) is misschien het interessantst als ‘papieren’ architect, vooral vanwege zijn geschriften en onuitgevoerde ontwerpen. Van zijn toch al niet grote oeuvre resteert nog maar een handjevol gebouwen. De witgepleisterde gevel van Arti et Amicitiae aan het Rokin, waar onze redactie vergadert, is misschien de bekendste, maar een van de weinige panden waaraan we nog kunnen zien waarom Leliman een toonaangevend en oorspronkelijk architect was, is een klein woonhuisgeveltje aan de Nieuwe Herengracht, hoewel zelfs dat de tijd niet ongeschonden heeft doorstaan. Toch nodigt het uit tot een korte analyse over het negentiende-eeuwse eclecticisme.
Nieuwe Herengracht 101, foto circa 1940-1945 (Stadsarchief Amsterdam)

In de vierde druk van E. Gugels Geschiedenis van de bouwstijlen (1915-1918), die is bewerkt door J.H.W. Leliman en bij minstens twee, misschien zelfs drie generaties Delftse ingenieurs en architecten hét architectuurhistorische naslagwerk was, wordt de negentiende eeuw als ‘de eeuw van het eclecticisme’ omschreven. De term werd bekend verondersteld. Gugel zelf, die in München was opgeleid in het renaissancistisch classicisme, hanteerde in de tweede editie uit 1886 – inhoudelijk de belangrijkste – de term veel minder nadrukkelijk, en zeker niet als containerbegrip voor de hele negentiende eeuw. Dat nuanceverschil is opvallend. J.H.W. (Willem) Leliman was de zoon van J.H. (Jan) Leliman, en hoewel de zoon flink afstand nam van het werk van zijn vader, moet voor hem de negentiende eeuw toch vooral de eeuw van zijn vader zijn geweest. Leliman sr. wàs het eclecticisme. Hij was vermoedelijk de eerste die, begin jaren 60, expliciet zei dat de moderne architect een ‘Eklektiker’ behoorde te zijn, iemand die het beste uit alle stijlperioden moest kiezen (het Griekse ‘eklegein’) om daardoor tot een nieuwe, eigentijdse synthese te komen. De term ’eclecticisme’ als architectuurstroming duikt ongeveer gelijktijdig op.
Op zich was eclecticisme in de architectuur geen nieuw verschijnsel: Italiaanse architecten als Filippo Juvarra (1678-1736) en Guarino Guarini (1624-1683) combineerden vrijelijk barokke en gotische constructies en in de zeventiende en achttiende eeuw werden in Nederland hier en daar (neo)klassieke kerken met gotische spitsboogramen gebouwd. Maar in de negentiende eeuw kreeg het eclecticisme een theoretische onderbouwing en werd het als een eigentijdse methode gezien. Meer dan een stijl was het een methode, een ontwerpstrategie.

Het wijsgerig eclecticisme

De term eclecticisme komt oorspronkelijk niet uit de architectuur, laat staan uit de architectuurgeschiedenis. Dat laat de architectuurhistoricus Geert Palmaerts goed zien in zijn verhelderende dissertatie uit 2005, waarmee hij promoveerde bij prof. Auke van der Woud in Groningen. Het negentiende-eeuwse eclecticisme in de architectuur is volgens hem ondenkbaar zonder het wijsgerig eclecticisme van Victor Cousin (1792-1867). In de jaren twintig ontwierp deze Franse filosoof en politicus een invloedrijke, inclusieve levenshouding van het juiste midden, ‘le juste milieu’. Het was een reactie, of liever een correctie op het radicale atheïsme en rationalisme van de achttiende eeuw, die in veler ogen tot de chaos van de Franse revolutie hadden geleid. In alle denksystemen, zo stelde Cousin, zat iets goeds, je hoefde alleen maar het beste eruit te lichten en dan kwam je tot een synthese die de complexiteit van de negentiende eeuw weerspiegelde. Hij ging daarbij uit van de geschiedenis van de filosofie. Hij zette alle denksystemen uit het verleden op een rijtje en onderzocht die op hun bruikbaarheid.

Het architectonisch eclecticisme

Datzelfde deed rond 1830 een aantal jonge Franse architecten, zoals Henri Labrouste – later de leermeester van Leliman in Parijs – en Félix Duban. Ook zij gingen, mutatis mutandis, uit van de architectuurgeschiedenis. Ook zij stelden dat elke bouwstijl uit het verleden wel ergens goede eigenschappen bezat. César Daly, in 1840 de oprichter van de spreekbuis van het eclecticisme, de Revue générale de l’architecture, meende dat door het beste uit iedere stijl te kiezen, er op de duur een nieuwe eenheidsstijl zou kunnen ontstaan. Dat was in zekere zin een inherente tegenspraak, want één van de hoofdkenmerken van het eclecticisme was nu juist dat het doelbewust een ‘stijl’ uit de weg ging. Door zijn flexibiliteit en het uitgebreide repertoire van stilistische associaties was het eclecticisme een verkleedkist voor iedere nieuwe bouwopgave. Daarmee benaderde het architectuur heel anders dan het modernisme, de rococo of de gotiek, die aan iedere bouwopgave één stijl opleggen. Het maakt het eclecticisme tot een uniek fenomeen in de architectuurgeschiedenis.
Uit Palmaerts’ boek blijkt onvoldoende dat het wijsgerig eclecticisme van Cousin zijn aantrekkingskracht al verloor na de radicaal-democratische en nationalistische revoluties van 1848-1849. Zijn boek wordt zwakker naarmate de negentiende eeuw vordert. De laatste drie à vier decennia vat hij samen onder de ‘modieuze’ en ‘commerciële’ toepassingen van het eclecticisme, waarmee hij onder meer stromingen als de neorenaissance en neogotiek lijkt te bedoelen. Hij mist een belangrijke verschuiving die in de jaren zestig plaatsvond en die het eclecticisme aantrekkelijker maakte voor het grote publiek. Een architect als Isaac Gosschalk vond eclecticisme uitstekend, maar alléén in de ornamentiek, niet in de constructie, het raamwerk van het gebouw. Een eclecticisme dat die twee door elkaar husselde, zoals Leliman in feite deed, was een vreemde hutspot, het ontbeerde de renaissancistische ‘conformità’ van Leon Battista Alberti (1404-1472), dat wil zeggen de overeenstemming van de delen met elkaar en met het geheel. Eclecticisme moest, volgens Gosschalk, altijd een vaste constructieve basis van een historische stijl of bouwwijze hebben. Binnen dat raamwerk mocht je naar hartenlust motieven uit verschillende perioden en stijlen ontlenen. Moderne neorenaissancistische eclectici als Gosschalk, A.L. van Gendt en Ed. Cuypers bezaten een historische motieventhesaurus of motievenschat. Ze moesten wel, want Daly waarschuwde al dat sommige klanten beter op de hoogte waren dan hun architecten, vanwege hun bereisdheid en de kostbare plaatwerken die zij zich konden veroorloven.

Neogrec

Nieuwe Herengracht 101, 1858 J.H. Leliman (foto: Wim Ruigrok)

Leliman was zoals gezegd de voornaamste representant en woordvoerder van het vroege eclecticisme in ons land, dat onder invloed van Labrouste en Daly stond. Zijn oeuvre is klein en zijn twee grotere Amsterdamse werken, de verbouwing van Arti et Amicitiae – met een nieuwe voorgevel – en de nieuwbouw van het Prinsengrachtziekenhuis hebben niet dezelfde indruk op tijdgenoten gemaakt als bijvoorbeeld in Frankrijk de Bibliothèque Sainte-Geneviève van Labrouste (1843-1850). Dat meesterwerk was het summum van ‘neogrec’, zoals het eclecticisme in de niet-Nederlandse vakliteratuur vaak genoemd wordt. (De term verwijst naar de uitbreiding van de Griekse bouwkunst met romeinse en middeleeuwse vormen. Hij komt oorspronkelijk uit de kunstnijverheid.) De gevel van Arti heeft verschillende neogrec-kenmerken. Zo zijn de profielen dun en vlak, is het ornament enigszins geabstraheerd en vertoont de gevel, waarschijnlijk doelbewust, een neiging tot disproportie. Maar omdat alles gepleisterd is, ondervond het gebouw ook dadelijk forse kritiek. Meer waardering en navolging kregen zijn ontwerpen voor filantropische volkswoningbouw van de Vereeniging Salerno. De bouwblokken in de Jacob van Campenstraat en de Valckenierstraat zijn uitgevoerd en staan er nog steeds. Maar ook hier kon hij, gegeven het beperkte budget, zijn ideeën over een eclectische vormgeving nauwelijks uitleven. Dat deed hij in een aantal grote prijsvraagontwerpen – sommige buiten mededinging – zoals voor het Rijksmuseum en het Nationaal Monument op Plein 1813 in Den Haag. Die laten pas echt zijn onorthodoxe aanpak en eclectische originaliteit zien.

Nieuwe Herengracht 101

In Amsterdam is daarvan nauwelijks iets te vinden. Koffiehuis ‘Het Vosje’ aan het Rokin was een aardig voorbeeld, maar heeft slechts kort bestaan. We moeten het doen met een klein geveltje als Nieuwe Herengracht 101 uit 1858, bijna platgedrukt tussen twee brede achttiende-eeuwse panden. Ik heb de gevel al eens genoemd in verband met de merkwaardige metalen schroefankers in de vorm van ‘lambrequins’ of lamberkijntjes onder de pilastertjes op de derde verdieping, zie: Sprekend ijzer (Binnenstad 289). Elders heeft de gevel ook hardstenen lamberkijntjes, die in hun ‘platgeslagen’ vorm typisch neogrec zijn.
Het Vosje en Nieuwe Herengracht 101 behoren tot de eerste negentiende-eeuwse gevels waarin de gebakken steen wordt afgewisseld met natuurstenen blokjes, zoals in de Lage Landen in de late Middeleeuwen en de renaissance gebruikelijk was. In laatstgenoemde, weinig bekende gevel zijn er vormen die refereren aan de Hollandse renaissance, de gotiek en – zie het rondboogfriesje onder de puilijst – het romaans. Zoiets was destijds innovatief en liep vooruit op het meer constructief beredeneerde werk van P.J.H. Cuypers en I. Gosschalk in de jaren zestig. Leliman was dus meer dan alleen een neogrec-architect naar Frans voorbeeld.
Maar het huidige aanzien van de gevel is wat misleidend. De oudste afbeeldingen laten zien dat de topgevel en de bovenzone een ander aanzien hadden. Op het verhoogde middendeel van de kroonlijst was duidelijk een groot ornament geplaatst, terwijl op de derde verdieping het verdiepte veld rondom de driehoekige keperboogjes aan weerszijden van het middenraam een witte kadrering of belijning van geometrische vormen bezat. Het is een raadsel waarom deze originele oplossing ooit is weggesmeerd onder een dikke olielaag.
Leliman wilde niet meegaan met de eclectische neostijlen en verdween vanaf de tweede helft van de jaren zeventig naar de achtergrond. Toen na 1900 de Nederlandse gevelwanden opnieuw uiterst gevarieerde en eclectische opeenvolgingen van Berlagiaans ‘rationalisme’ (om hier de term van onze monumentendiensten aan te houden), hybride Art Nouveau-met-Hollandse neorenaissance en Engelse cottage-stijlen te zien gaven, herinnerde men zich Leliman weer kortstondig als dé grondlegger van het vrije ontwerpen. Vandaar dat hij in de necrologieën van 1910 als een soort miskende profeet en als een van onze belangrijkste negentiende- eeuwse architecten wordt gehuldigd. Om kort daarna toch weer in de mist van de negentiende eeuw op te lossen.

Wilfred van Leeuwen

Literatuur
Geert Palmaerts, Eclecticisme. Over moderne architectuur in de negentiende eeuw, Rotterdam (uitgeverij 010) 2005.
Sigrid de Jong, J.H. Leliman (1828-1910). Eclecticisme als ontwerpmethode voor een nieuwe bouwkunst, Rotterdam (BONAS) 2001.

(Uit: Binnenstad 293, mei/jun./jul. 2019)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.