De twee standaardwerken die iedereen gelezen heeft, van Pieter Singelenberg (1972) en Manfred Bock (1983), komen niet verder dan de opening van de Beurs in 1903. Berlage heeft daarna nog dertig jaar hard gewerkt. Toen hij overleed was het Haagse Gemeentemuseum nog niet voltooid. Het boek van Sergio Polano (1988) geeft een min of meer compleet beeld, maar dat is een oeuvrecatalogus. Het zou een dankbare, zij het geen eenvoudige taak zijn om al zijn werk samen te vatten in een monografie. Temeer omdat de monografie misschien wel het meest bevredigende genre is in de architectuurgeschiedschrijving. Het is een duidelijk afgeperkt onderwerp, met een hoofdpersoon die de leidraad vormt voor het verhaal. Het is ook in de boekenkast een fijn genre met een simpele ordening. Carel Weeber staat gewoon tussen Philip Webb en Frank Lloyd Wright.
De eerste editie van Richard Norman Shaw, de
monografie van Andrew Saint, is in 1976 verschenen,
keurig uitgegeven door Yale University
Press, met goed leesbare plattegronden en
vele zwart-wit afbeeldingen. De geheel gereviseerde
editie uit 2010 is een maatje groter en
voorzien van nieuwe kleurenfoto’s die het
werk van Shaw nog aantrekkelijker maken.
Toen ik het boek las in 1986 maakte het indruk.
Vooral omdat de structuur zo helder is
terwijl de beschrijvingen van zijn gebouwen
de perfectie benaderen. Shaw komt ook als
persoon tot leven, net als de triomf van een
nieuwe wooncultuur in het toenmalige Engeland.
In de ogen van de Duitse architect Hermann
Muthesius was dat een ware revolutie,
die hij heeft beschreven in Das englische Haus
(1904). Maar die revolutie kwam alleen tot
expressie in de plattegronden, het exterieur
van de landhuizen van Shaw had een sprookjesachtig
karakter dat verwees naar een ver
verleden, aangeduid als ‘Old English’.
Mijn belangstelling voor Shaw was al eerder
gewekt, in 1981, door het boek Sweetness and
Light. The ‘Queen Anne’ Movement 1860-
1900 van Mark Girouard uit 1977. ‘Old English’
was een neostijl voor grote landhuizen, maar
‘Queen Anne’, ook een historiserende uitvinding
van Shaw en zijn vriend William Eden
Nesfield met de Londense woonwijk
Bedford Park, een ontwerp van Shaw, toonaangevend
voor de massawoningbouw rond de
snel groeiende Engelse steden. Dat waren natuurlijk
betrekkelijk dure eengezinswoningen
voor de middenstand. Zo begon de moderne
stedenbouw, met rond 1900 al 150.000 woningen
per jaar, dus niet in de jaren twintig, met
het modernisme, maar al veel eerder.
Dat is achteraf beschouwd geen opzienbarende
conclusie, maar in die verre jaren werd
historiserende architectuur nog beschouwd
als een samenzwering van reactionaire architecten
om de vooruitgang tegen te houden.
Mij vielen de schellen van de ogen. De geschiedenis
van het Algemeen Uitbreidingsplan
van Amsterdam zat veel logischer in elkaar
zonder de mythologie van het
modernisme. De ontwerper, Cor van Eesteren,
had als autodidact ook gewoon zijn kennis bij
elkaar gesprokkeld uit de bestaande vakliteratuur.
Het idee van de functionele stad bestond
al, en het kon met nuchter onderzoek verklaard
worden. Het boek van Saint over Shaw
maakte bovendien duidelijk dat ouderwets
onderzoek superieur is aan het gedweep met
postmoderne theorie dat destijds het wetenschappelijk
debat verduisterde.
De ontdekking van Norman Shaw bracht niet
alleen direct nuttige inzichten met zich mee.
Zijn landhuizen openden een wijds perspectief
op de architectuurgeschiedenis. Daar had
Muthesius, ongehinderd door modernistische
vooroordelen, natuurlijk ook al op gewezen.
Het was grootse architectuur die expressie gaf
aan een tijdperk van ongekende vooruitgang
in Engeland. Dan wordt duidelijk dat de term
historiserende architectuur misleidend is.
Shaw werd na zijn dood al snel vergeten, met
als gevolg dat de invloed van het Engelse
woonhuis geen plaats heeft gekregen in de
ontwikkeling van de moderne stedenbouw.
Geheel ten onrechte, want de moderne woonwijk
was een Engelse uitvinding en Bedford
Park was een van de vroegste voorbeelden.
Denk daarbij ook aan Raymond Unwin, Town
Planning in Practice (1909).
De architectuur van Shaw vormt een schril
contrast met het strenge moralisme dat de pioniers
van het modernisme predikten. Zijn
landhuizen waren exorbitant groot in onze
ogen, en door hun laat middeleeuwse exterieurs
hadden zij een karakter dat de realiteit
van het geïndustrialiseerde Engeland geheel
ontkende. Het waren droomhuizen voor rijke
mensen. Sindsdien is de geschiedenis van de
bouwkunst ruim een eeuw lang gedomineerd
door de extreme soberheid van de goedkope
volkswoning en de banale realiteit van het
moderne kantoorgebouw. Het boek van Saint
over Shaw laat echter zien dat ook extravagante
architectuur van groot belang is.
Hoewel de neostijlen inmiddels niet meer beschouwd
worden als een gevaarlijke vorm van
namaak architectuur, in elk geval niet in academische
kring, zal het Engelse landhuis vermoedelijk
ook in de architectuurgeschiedenis
een zonderling fenomeen blijven. De speelse
fantasie waarmee Shaw composities maakte en
detailleerde zal nooit meer geëvenaard worden.
Het is geen architectuur die indruk
maakt, zoals tempels, kathedralen en stadhuizen,
integendeel, het is volstrekt informele architectuur
die een nieuwe vorm van wonen
evoceert. Moderne mensen denken natuurlijk
aan de energierekening en de stofzuiger,
maar afgezien daarvan zijn het betoverende
huizen. De sobere volkswoning is een noodzaak,
net als hoge kantoorgebouwen, maar
het is een troostende gedachte dat architectuur
ook poëtisch kan zijn, om gestalte te geven
aan een diep verlangen naar huiselijkheid
en schoonheid.
Vincent van Rossem
(Uit: Binnenstad 289, sep./okt. 2018)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.