Gesprek met Rogier Noyon

Rogier Noyon (1951), onze nieuwe voorzitter, heeft een winkel in keukenspullen op de Haarlemmerdijk: 'Deksels Koken & Tafelen'. Als bewoner en winkelier ondervindt hij dagelijks de voor- en nadelen van het toegenomen toerisme. Winkels die zich op Amsterdammers richten hebben het steeds moeilijker. Bewoners herkennen hun eigen buurt niet meer. De stad verandert razendsnel. Noyon wil zich inzetten voor het behoud van een authentiek Amsterdam. Dat dit meer is dan een idealistisch streven en dat hij hiervoor ook de juiste man op de juiste plek lijkt, blijkt uit het feit dat hij voorheen als medewerker aan de universiteit van Amsterdam en als directeur van een onderzoeksbureau jarenlang onderzoek deed naar de gebouwde omgeving. Bovendien was hij directielid van woningbouwvereniging Het Oosten en van Stadgenoot, en raadslid en fractievoorzitter van de PvdA in de Stadsdeelraad Centrum (2010-2014). Ik spreek met hem over de vraag wat een stad tot stad maakt, over leefbaarheid, (multi) functionaliteit en schoonheid, en over de oude stad als inspiratiebron voor nieuwe wijken.
Rogier Noyon (Foto Wim Ruigrok)

Waarom wil je je eigenlijk inzetten voor de vereniging?
'Eigenlijk vanwege wat ik zou willen noemen 'het wonder van Amsterdam'. En dan bedoel ik niet het Mirakel van Amsterdam in 1345. Overigens wel leuk om te bedenken dat dat mirakel de eerste stroom toeristen naar de stad op gang heeft gebracht, compleet met herbergen, hoeren en drinklokalen, stel ik me zo voor. Die stroom is nooit meer opgedroogd. Bij de pelgrims voegden zich de handwerkslieden, kooplieden, gelukzoekers, dienstmeisjes, vluchtelingen, kunstenaars, enzovoort. Allemaal kwamen ze op die nieuwe veelbelovende stad af. En steeds veranderde de stedelijke samenleving.
Nee, ik bedoel het wonder dat we nu, in de eenentwintigste eeuw, nog steeds een prachtig bewaarde historische stad hebben, waarbinnen het moderne leven moeiteloos een plek vindt. We zien dat dagelijks om ons heen. Dat lijkt nu vanzelfsprekend, maar enkele decennia geleden hield men dat niet voor mogelijk. Amsterdam moest aangepast worden aan de moderne tijd, anders zou de stad niet overleven. Sloop en verkeersdoorbraken waren het gevolg. Onze vereniging is toen ontstaan: vanuit de overtuiging dat het helemaal niet nodig was om de stad zo rigoureus aan te passen. Dat een levende stad mogelijk is binnen oude structuren. En dat is precies de reden dat ik me graag voor de VVAB inzet. Het is een vereniging die de monumentale waarden voorop zet, maar tegelijkertijd als doelstelling heeft dat het in Amsterdam ook prettig wonen en vertoeven is. Het wonder van Amsterdam dus. Erfgoedclubs zijn er vele. Belangenorganisaties van bewoners en ondernemers ook. Maar er is maar één VVAB die beide kanten van de medaille in zijn doelstellingen verenigt. Dat spreekt mij zeer aan.'

Drukte en leefbaarheid

'In de beginjaren van de vereniging lag het accent op het behoud van die historische structuren; gebouwen en stratenpatronen. De laatste jaren is leefbaarheid steeds belangrijker geworden. Dat merk je ook aan nieuwe leden die zich aanmelden: zij komen vooral op ons af vanwege onze acties tegen de drukte, de bierfiets, de overlast.'

Wat vind jij van de drukte in de stad?
'Drukte is een lastig begrip. Een zekere drukte hoort bij de stad. Ik ben nog altijd trots en blij dat Amsterdam zo'n aantrekkingskracht heeft. Toen de VVAB werd opgericht was dat helemaal niet zo; grote delen van de stad lagen er verwaarloosd en troosteloos bij. In die tijd wilde iedereen weg, maar gelukkig waren er ook mensen die zich niet wilden laten wegpesten. Ik ben blij dat de stad is herontdekt, dat er weer in geïnvesteerd wordt, en dat er geld wordt verdiend.
Maar we moeten enorm oppassen. Veel overlast ontstaat doordat Amsterdam een verkeerd imago heeft: de stad waar alles kan. Alles wat thuis verboden is kan je hier straffeloos doen. Een spotgoedkope vlucht brengt je voor een paar dagen naar een soort vrijplaats waar geen regels gelden. Amsterdam is de stad waar je je vrijgezellenfeest viert; voor je huwelijksreis ga je naar Parijs. En de vrije verkrijgbaarheid van drugs is een enorme trekker. Die heeft niet alleen overlast in de binnenstad tot gevolg, maar ook een ontwrichting van de samenleving in andere delen van de stad. Veel criminaliteit en schooluitval, juist onder heel jonge Amsterdammers, is gerelateerd aan drugs. De schaduwkanten van 'vrijheid blijheid' worden steeds meer zichtbaar. Bezoekers vergeten natuurlijk dat vrijheid niet zonder verantwoordelijkheid kan. Bijvoorbeeld tegenover de bewoners van de binnenstad. IJkpunt is denk ik of de stad een aantrekkelijke woonplek blijft. Want een stad waar het fijn om te wonen is heus ook fijn voor bezoekers.

Waardoor gaat het dan fout?
'Als er een monocultuur ontstaat, dat wil zeggen als één groep een te zwaar stempel op de stad gaat drukken. Momenteel zijn dat de toeristen: het aantal hotels neemt nog steeds toe, evenals airbnb, de kroegen, restaurants en de openbare ruimte worden gedomineerd door toeristen. Het omgekeerde zou ik trouwens ook niet fijn vinden: een binnenstad die wordt gedomineerd door bewoners. Dat is geen echte stad; ik heb niets met buitenwijken en slaapsteden. Een echte stad kent vele functies, die met elkaar in balans zijn.
Het winkelbestand is een goede graadmeter. Nog steeds is dat in de binnenstad diverser dan waar ook in Nederland. Maar het is wel razendsnel aan het veranderen. Winkels die zich op Amsterdammers richten leggen het af tegen zaken die nutella, ijs of klompen verkopen. Dat zijn ook dingen die je niet op het internet koopt. Ik zag laatst een bericht van iemand op de sociale media die schreef: 'ik klaag telkens over de verschraling van het winkelaanbod in mijn buurt. Tegelijkertijd koop ik alles op het internet, en draag dus aan die verschraling bij. Wat moet ik nu?' Zijn eigen antwoord: 'niet meer klagen'. Tja, als Amsterdammers niet meer in de stad kopen, is het echt goed mis.'

Openbare ruimte

'Openbaarheid vind ik een sleutelwoord om het stedelijk leven te begrijpen. Wat de mensen achter hun voordeur doen moeten ze zelf weten. En ze kunnen zelf uitmaken wie ze in hun privédomein toelaten en wie niet. Daar heerst de vrijheid waar Amsterdam zo beroemd om is. Maar de openbare ruimte is een ander verhaal. Die ruimte deel je met de andere bewoners van de stad, met bezoekers en werkers. Als je je op straat begeeft weet je niet wat al die andere mensen daar doen. Ze kunnen totaal andere opvattingen hebben dan jij, andere doelen in het leven hebben, andere werkzaamheden en bijvoorbeeld veel rijker zijn, of veel armer. Dat is juist het leuke: je kent elkaars achtergronden en motieven niet, en moet er toch het beste van zien te maken met elkaar. Dit is natuurlijk een soort ideaalbeeld. De stad kent een constante dynamiek, een voortdurende spanning tussen openbaar en privé. De bedreiging van de openbare ruimte zit hem in de privatisering ervan. Dat kan gebeuren doordat een winkelier een reclamebord op de stoep plaatst, door een geparkeerde auto, doordat een steeg wordt afgesloten met een hek, maar ook doordat een bepaalde groep te dominant aanwezig is en z'n eigen normen aan de andere gebruikers van de openbare ruimte oplegt. Zoiets zie je op de Wallen gebeuren.'

Is dat iets van de laatste tijd?
'Nee, dat is niets nieuws. Ik ben afgestudeerd op een scriptie over het gebruik van de openbare ruimte in een straat in de Jordaan. Ik vergeleek de straat, die ik kende in de jaren zeventig, met hoe die geweest moest zijn in de jaren vijftig. Toen ik er rondliep was geen enkele groep dominant; er waren nog veel 'oorspronkelijke Jordanezen', maar ook studenten, waarvan ik er zelf een was, en 'nieuwe stedelingen'; mensen met redelijk wat geld die bewust kozen voor wonen in de stad. Die gemengde bevolking kwam ook naar voren in het winkelbestand: voor elk wat wils. Ik heb op basis van allerlei gegevens en gesprekken met mensen het leven in die straat gereconstrueerd zoals dat in de jaren vijftig geweest moest zijn. Conclusie: destijds waren er meer mensen die dezelfde sociaal-economische positie, dezelfde opvattingen en dezelfde vrijetijdsbesteding deelden. De straat was de huiskamer van de buurt, waar je je buurtgenoten tegenkwam die haast familie van je waren. Een dorp in de stad zou je kunnen zeggen. Zelf zou ik me in de Jordaan van toen niet thuis gevoeld hebben. Te veel van één soort mensen, te weinig openbaar. Als ik mijn onderzoek op dit moment nog eens over zou doen zou ik misschien tot de conclusie komen dat er op dit moment weer een andere groep dominant is, die van de welgestelde stedelingen, waardoor andere mensen zich er minder thuis voelen en de straat een minder openbaar karakter heeft dan voorheen.'

Behoud van de oude stad

Noyon vertelt dat hij zich in het verleden ook heeft ingezet voor het behoud van monumenten en actie heeft gevoerd tegen grootschalige nieuwbouwprojecten waardoor het historische jnmazige weefsel van de stad verloren dreigde te gaan. Eind jaren zeventig werd hij bestuurslid van Lieven de Key; een eerbiedwaardige monumentenstichting, die in een onbewaakt ogenblik van Minister van Volkshuisvesting Schut een 'landelijke toelating' had gekregen. Dat hield in dat de stichting ook aanspraak kon maken op subsidies ten behoeve van sociale woningbouw. Dat kwam goed van pas op het Bickerseiland, een van de Westelijke eilanden. 'Er bestonden plannen om het hele eiland te slopen en er kantoorkolossen neer te zetten. Dat paste in het toenmalige beleid van cityvorming: de economische functie van de stad stond voorop, en de woonfunctie moest daarvoor wijken. De grachtengordel werd nog wel enigszins gerespecteerd, maar de armere wijken, zoals de Jordaan, de Oostelijke eilanden, de Nieuwmarktbuurt, en dus ook het Bickerseiland, stonden op de nominatie om met de grond gelijk te worden gemaakt. Nadat de eerste twee kantoorkolossen, de 'Walvisch' en de 'Narwal' waren gerealiseerd, brak er op het eiland een bewonersopstand uit. De jonge architecten Paul de Ley en Jouke van den Bout lieten zien dat het mogelijk moest zijn om de rest van het eiland te redden en de gaten die er al in de bebouwing waren ontstaan te vullen met sociale huurwoningen. Stichting Lieven de Key was het perfecte breekijzer dat ervoor kon zorgen dat de alternatieve plannen ook echt konden worden gerealiseerd. Het bestuur werd geheel overgenomen door jonge hemelbestormers die tegelijkertijd nuchter genoeg waren om met ambtenaren te kunnen praten en subsidiegelden los te krijgen. Het Bickerseiland is een van de nog steeds zichtbare en tastbare keerpunten in het denken over de stad. Er staat nog één zo'n kantoorkolos, maar voor de rest is het een gezellige woonbuurt, waar oud en jong, arm en rijk bij elkaar wonen. Het Huis De Pinto is natuurlijk ook zo'n plek, gered door de oprichter van onze vereniging Geurt Brinkgreve. Als dat niet gelukt was denk ik dat het heel anders was afgelopen met de Nieuwmarktbuurt. Nog steeds staat het Huis De Pinto daar als een symbool van de omslag in het denken over de stad.
Maar het is een taaie strijd geweest. Nog in 1994 zag het er somber uit, toen er grootschalige nieuwbouwplannen waren voor de Nieuwezijds Kolk. Opzichtig provocerende nieuwbouw en schaalvergroting was de bedoeling. Een aantal bezorgde Amsterdammers besloten er via de politiek wat aan te doen: de lijst Red de stad was geboren. Luud Schimmelpennink was onze lijsttrekker, Geurt Brinkgreve stond op de lijst, en ook onze eigen Hans Tulleners en ikzelf. We hebben helaas geen zetel in de gemeenteraad gehaald, en het project is twee jaar later toch gerealiseerd. Maar voor mij maakte het duidelijk dat we nooit mogen verslappen. Ook al leek iedereen nu de oude stad te waarderen, en werden er geen grootschalige verkeersdoorbraken meer voorzien, de minachting en onverschilligheid tegenover monumenten, en de verleidingen van de commercie zijn nog lang niet overwonnen.'

Het oude en het nieuwe bouwen

'Maar als we de balans opmaken staat de binnenstad er goed bij. Het is interessant om de vergelijking te maken met de naoorlogse uitbreidingswijken. De bedenkers van deze wijken dachten precies te weten hoe het moest. Ze gingen uit van wat er voor een gezin nodig was: een huiskamer, een slaapkamer voor de ouders, één voor de jongens en één voor de meisjes. Ook de afmetingen van de keuken, met twee keukenkastjes en een aanrecht, precies op een van tevoren vastgestelde hoogte, stonden vast. Dit alles op basis van wetenschappelijk onderzoek. En als je zo'n woning honderdduizend keer herhaalde was je dus honderdduizend keer goed bezig. Men was zo overtuigd van zijn zaak dat het concept letterlijk in beton werd gegoten. En als je dan ook nog zorgde voor veel groen en scheiding van de functies wonen, werken, verkeer en recreatie, dan maakte je de 'ideale stad'.
'Toen ik bij een woningbouwvereniging werkte was duidelijk hoe verkeerd deze opvatting van stedenbouw na enkele tientallen jaren uitpakte. We konden er geen kant mee op. Wat de aanhangers van het 'Nieuwe Bouwen' geen moment hadden voorzien bleek nu toch te gebeuren: de samenleving veranderde. Die gezinnen die zo nauwkeurig waren opgemeten, waren steeds minder de norm. Nieuwe samenlevingsvormen ontstonden, één- en tweepersoonshuishoudens werden heel normaal. We hebben van alles geprobeerd, allerlei technieken ontwikkeld, om de starre, in beton gegoten plattegronden flexibeler te maken. Maar steeds weer bleek sloop en nieuwbouw goedkoper. Dat heeft dus geleid tot sloop van hele wijken, die bedoeld waren om de eeuwigheid te trotseren. De Bijlmer is natuurlijk het ultieme voorbeeld. Maar vergelijk dat eens met de oude stad. Die blijkt veel beter in staat om maatschappelijke veranderingen te accommoderen. Dat geldt ook voor de negentiende eeuwse wijken, die de aanhangers van het 'nieuwe bouwen' het liefst allemaal hadden gesloopt. Ook die bleken maatschappelijke veranderingen veel beter te kunnen opvangen. Hoe dat komt? Uiteindelijk door een heel simpel principe: de huizen in De Pijp bestaan uit twee dragende muren en een balklaag. Waar eerst zes mensen op een verdieping woonden, in kleine kamertjes en alkoven, konden de wanden binnen de woning er makkelijk uitgehaald worden, en werd zo'n woning geschikt voor een eenpersoons huishouden. Dat is dus in de naoorlogse woningen nooit gelukt, want de wanden waren daar in beton gegoten dragende muren.'

Hoe kwam je dan terecht bij een woningbouwvereniging?
'Binnen de woningbouwverenigingen nam Het Oosten destijds een bijzondere positie in. Men had daar een aantal ideeën die mij aanspraken. Zo werd er nagedacht over de vraag wat een stad tot stad maakt. Behalve aandacht voor functiemenging, voor karakter en voor het beheer van de openbare ruimte, had Het Oosten ook oog voor de toekomst. Dat uitte zich in de bouw van ruimere woningen met grotere verdiepingshoogten. Ik mocht als directeur strategie en beleid dat toekomstbeeld verder gestalte geven. We bedachten allerlei woningvormen en stedenbouwkundige structuren waarvan we mochten verwachten dat ze toekomstbestendig zouden zijn. Niet omdat we wetenschappelijk hadden vastgesteld wat de woonwensen in de toekomst zouden zijn. Juist niet. Maar door zo te bouwen dat we ruimte creëerden voor de toekomst. En dat is eigenlijk precies wat de oude stad ons biedt. Een structuur die steeds opnieuw wordt ingevuld. Het wonder van Amsterdam. Ik hoop dat de VVAB zich voortdurend tegen alle aanslagen op die oude structuren teweer blijft stellen. Dat is nodig omdat Amsterdam zoveel waard is geworden dat de commercie allesoverheersend is geworden. Maar ik hoop ook dat we erin slagen ons te laten inspireren door zo'n oude stad die zo goed is in het huisvesten van de toekomst. De vrienden van de Amsterdamse binnenstad kijken niet alleen terug, maar ook vooruit.'

Juliet Oldenburger

(Uit: Binnenstad 287/288, mei/aug. 2018)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.