Boekbespreking

De herinneringen van Max van den Berg

Van 1963 tot 1986 dient de planoloog Max van den Berg als gemeenteambtenaar zes verschillende Amsterdamse wethouders, zoals blijkt uit zijn boek Jongens, maak het maar mooi. In die turbulente jaren breekt bijna elke nieuwe wethouder met het beleid van zijn voorganger. Maar Van den Berg blijft loyaal en maakt er het beste van, steunend op zijn vakmanschap en gedreven door liefde voor zijn stad.

In 2013 leest Van de Berg (1938-2016) met stijgende ergernis Herman de Liagre Böhls boek Amsterdam op de helling over de stadsvernieuwing van de jaren 70 en 80. Omdat de actievoerders zijns inziens teveel eer krijgen en bestuur en ambtenaren te weinig, besluit hij zijn eigen visie op schrift te stellen, ondanks problemen met zijn gezondheid. Dat zijn verhaal na zijn overlijden in druk kon verschijnen is onder meer te danken aan Zef Hemel, die het nog onaffe concept heeft voltooid en van een empathisch nawoord heeft voorzien. Van den Berg was een leerling en bewonderaar van Cornelis van Eesteren, vandaar dat het Van Eesterenmuseum het initiatief tot deze uitgave heeft genomen.
Professor Van Eesteren praatte zijn beste studenten in Delft graag naar Amsterdam en in 1963 viel ook Van den Berg die eer te beurt. Hij was diep doordrongen van de vastomlijnde uitgangspunten van zijn leermeester voor het maken van stedenbouwkundige plannen. Het ontwerpwerk moest altijd steunen op gedegen vooronderzoek en resulteren in een toekomstgericht plan, gekenmerkt door scheiding van functies en prioriteit voor licht, lucht en groen. En de woningbouwarchitectuur moest sober en doelmatig zijn, met toepassing van primaire kleuren, platte daken en mooie, ornamentloze gevels.
Tijdens zijn studie wordt Van den Berg naar eigen zeggen ‘wat meer sociaal bewogen en een tikkeltje links’. In zijn praktijkjaar bij Stadsontwikkeling werkt hij onder Nassuth, de latere ontwerper van de Bijlmer. Hij raakt diep onder de indruk van diens kennis, methodische aanpak, humane omgangsvormen en gevoelige ontwerpkwaliteiten. Dat deze karakterisering ook typerend is voor hemzelf blijkt uit de 200 pagina’s die op deze ontboezemingen volgen.

Roel de Wit en Han Lammers

Als pas benoemd architect-stedenbouwkundige bij Stadsontwikkeling krijgt Van den Berg in 1965 opdracht de mogelijkheid van een parkeergarage onder het Vondelpark te onderzoeken. Zijn onderzoeksrapport mondt uit in de conclusie dat zo’n garage daar niet gewenst is en levert hem een compliment op van ir. Van Walraven, zijn hoogste baas: hij hoeft maar één woord te schrappen, namelijk het woordje ‘niet’. Dat soort mooie anekdotes maakt het boek prettig leesbaar.
Van den Berg bewondert zijn collega’s om hun vakmanschap en heeft veel respect voor ‘zijn’ wethouder Roel de Wit, met wie hij al gauw een vertrouwensband ontwikkelt. Deze natuurbeschermer en hartstochtelijke voorvechter van sociale woningbouw is tegen grootschalige cityvorming in de binnenstad en tegen hoogbouw, maar bepleit tegelijkertijd ‘een beperkt aantal doorbraken’. Weliswaar beter dan het vroegere beleid, maar de plannen voor de vierbaansweg door de Nieuwmarktbuurt roepen vanaf 1969 toch grote weerstanden op bij actievoerders als Tjebbe van Tijen en Auke Bijlsma en natuurlijk bij ‘de slimme Geurt Brinkgreve’, die de aanleg van die vierbaansweg onmogelijk maakt door zijn actie tot behoud van het Pintohuis. Waar de publieke opinie toen werd gepeild in keurige adviesraden verkondigen de actievoerders hun mening nu via de megafoon en verliest het wetenschappelijk onderzoek aan betekenis. Daar heeft Van den Berg het wel even moeilijk mee, al vindt ook hij inmiddels dat de principes van Van Eesteren niet meer al te rigide moeten worden toegepast.
De Wit wordt in 1970 opgevolgd door Han Lammers. Hij is een van de drie oprichters van Nieuw Links in de PvdA, die de zittende generatie bestuurders als regenten betitelen. Hij legt veel meer nadruk op het behoud van de binnenstad dan zijn voorganger en wil rehabilitatie van woonbuurten, goede monumentenzorg, ‘minder gruwelijke verkeersdoorbraken’ en inspraak bij de stadsvernieuwing. Lammers haalt bijvoorbeeld een streep door het bestemmingsplan Jordaan, dat in veel sloop en doorbraken voorziet, en stopt de verbreding van de Bakkerstraat. Van den Berg kan zo’n forse trendbreuk niet aanzien en vraagt toestemming om als ‘time out’ twee jaar bij de Rijksplanologische Dienst te mogen werken. De wethouder kan zich inleven in zijn positie en geeft hem toestemming. Sterker nog, twee jaar later benoemt hij hem als hoofd van de afdeling Stedenbouwkundige beheerszaken. Op zijn beurt noteert Van den Berg dat Lammers oog krijgt voor planmatig werken, de lange termijn en de agglomeratiegedachte. Hij bewondert de wethouder vooral omdat hij niet zwicht voor de metrorellen, wat het einde van diens wethouderschap inluidt. De succesvolle strijder voor behoud van de binnenstad wordt nu als grote sloper gezien; een tragische ontwikkeling.

En zo verder

Doordat alle aandacht in de naoorlogse jaren uitgaat naar de bouw van de tuinsteden verpauperen de oude wijken en zoeken steeds meer bewoners hun heil in de overloopgebieden. Pas door de komst van Schaefer in 1978 komt de Stadsvernieuwing in een stroomversnelling. Er komt een einde aan saneringsplannen waarbij hele straatwanden verdwijnen en de bestaande rooilijnen blijven voortaan intact. Schaefers uitspraak ‘in geouwehoer kan je niet wonen’ komt op Van den Berg over als ‘onderzoek is waardeloos’, wat hem vanzelfsprekend raakt. Maar inmiddels prefereert ook hij gefaseerde planontwikkeling met inspraak boven complete ingenieursplannen van bovenaf. Tevens juicht hij het toe dat Schaefer door hard ingrijpen de vele verlammende ambtelijke ruzies weet te beëindigen, waardoor de stadsvernieuwing eindelijk goed op gang komt, ook al steunt dat volgens hem op jaren ambtelijk voorwerk. Tegelijk met Schaefer wordt Michael van der Vlis wethouder. Hij is de man van de kleinschaligheid en de compacte stad, waarmee het einde van de overloop in zicht komt. Maar anders dan in 1971 blijft van den Berg deze keer rustig zitten. Als gezaghebbend topambtenaar met meer vakkennis dan wie ook wordt er toch wel naar hem geluisterd.
Hoewel Van den Berg dit boek schreef uit onvrede met de bevindingen van De Liagre Böhl is van een polemische opzet geen sprake. De gewraakte actiegroepen komen nauwelijks aan de orde, hij vertelt gewoon zijn eigen verhaal. Aan de hand van tientallen projecten, variërend van kleine bestemmingsplannen tot Oostlijn, Stopera en de mislukte poging om de Olympische spelen naar Amsterdam te halen, beschrijft hij zijn herinneringen. Hij doet niet aan theorievorming en komt niet tot grote, concluderende beschouwingen. Het is alsof hij door een groot park wandelt met zijn projecten als bloemperken. Als hovenier geniet hij volop van de pracht van wat daar bloeit, maar ergert zich aan het onkruid. En al met al krijg je als lezer toch een prachtige indruk van het hele park. Met zijn boek heeft deze bevlogen ambtenaar niet alleen een monument opgericht voor zichzelf, maar ook voor alle andere loyale en deskundige ambtenaren.

Hendrik Battjes

(Uit: Binnenstad 280, maart/april 2017)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.