![]() |
Artist impression van het ontwerp voor de Heinekenhoek (MVSA-architecten) |
De eerste spreekster is Marianne Loof,
voorzitter van de welstandscommissie.
Zij vertelt dat er sinds enkele jaren een
nieuwe, integrale welstandsnota bestaat voor
de gehele stad (De schoonheid van Amsterdam 2013 - te downloaden via de website van
de gemeente). Hierin wordt per deelgebied
aangeduid welke specieke welstandscriteria
gelden. Dit betekent echter niet dat er nooit
een bouwwerk tot stand kan komen dat hiervan
afwijkt. Het voorliggende bouwplan is gemaakt
voor de hoek van het Leidseplein en
het Kleine Gartmanplantsoen. Deze locatie
maakt deel uit van het Unesco Werelderfgoedgebied,
dat in de welstandsnota wordt aangeduid
als 'beschermd'. Ten gevolge van de 'cityvorming'
staan op dit plein echter veel grote
19de- en 20ste-eeuwse gebouwen, waardoor
de in de welstandsnota genoemde 'gebiedscriteria'
slechts ten dele van toepassing zijn.
Het werk van de welstandscommissie is aan
bepaalde kaders gebonden. Van tevoren heeft
de gemeente een integrale belangenafweging
gemaakt ten aanzien van de gewenste hotelfunctie
en de stedenbouwkundige inpassing.
Vervolgens is een zogenaamde bouwenveloppe
vastgesteld waarin de maximale afmetingen
van het gebouw zijn bepaald.
Voor bouwplannen, die niet aan de gebiedscriteria
voldoen, gelden zogeheten algemene
criteria (hst. 3.3 van de welstandsnota). In dit
geval beschouwt de commissie het voorliggende
ontwerp van MVSA Architects ook als
een bijzonder architectonisch ontwerp voor
een bijzondere locatie.
Het gebouw heeft een dubbele schil: een binnen- en een buitengevel. De verticale indeling
van de binnengevel volgt min of meer de in de
binnenstad gebruikelijke afwisseling van vensters en muurdammen. Door de horizontale
driedeling in basement, gevel en dak kent het
gebouw bovendien een geleding die aansluit
bij de Amsterdamse traditie. Wat het gebouw
echter bijzonder maakt is de glazen vliesgevel
die voor de binnengevel is geplaatst, bestaande
uit een raster van zeshoeken, elk opgebouwd
uit drie ruitvormen, waardoor een patroon
van diamantkoppen ontstaat. Deze vliesgevel
is technisch op hoogwaardige wijze uitgewerkt.
Uit de zaal wordt opgemerkt dat het gebouw
inderdaad de 'eyecatcher' van het Leidseplein
zal worden, maar hoe verhoudt het zich tot de
omliggende bebouwing? De verticale indeling
volgt weliswaar de gebruikelijke gevelindeling
van vensters en muurdammen, maar op een
totaal andere schaal; in plaats van de bestaande
zeven vensterassen aan de Leidsepleinzijde,
komen er nu drie. Ten opzichte van de buurpanden
is het bouwblok bovendien veel te
hoog. Marianne Loof antwoordt dat de welstandscommissie
niet naar de aansluiting op
de omgeving heeft gekeken, dat zou zij wel
willen, maar dat valt buiten haar opdracht.
Deze afweging werd vroeger gemaakt door de
Amsterdamse Raad voor de Stedenbouw, die
echter al geruimte tijd is opgeheven.
Vervolgens krijgt architect Sjoerd Soeters de
gelegenheid om op het plan te reageren.
Allereerst merkt hij op dat de bouwenveloppe
geheel is gevuld. Zijns inziens was het veel beter
zijn geweest om in het 'ruimtelijk kader'
(de bouwenveloppe) de stedenbouwkundige
context te verwerken. Hij geeft aan dat de taak
van een ontwerper is om dingen van verschillende
orde te ordenen; als een huis past tussen
de buurpanden links en rechts is het een goed
gebouw. Een ontwerp is dus niet een soort
vrije invuloefening los van zijn omgeving.
De parcellering van de bestaande bebouwing, die nog aan de gevels afleesbaar is, dateert al
uit de 17de eeuw. Het huidige complex is samengesteld
uit verschillende gebouwen die al honderd keer zijn verbouwd met als resultaat
een soort Oostenrijkse skihut van weinig architectonische qualiteit.
Oorspronkelijk bestaat het complex uit een
aantal typisch Amsterdamse gebouwen met
een gezamenlijke karakteristiek: een keurige
ordening van ramen en muurdammen. Elk
gebouw heeft als het ware zijn eigen 'barcode';
de indeling van vensters en muurdammen is
weliswaar per pand verschillend, maar binnen
bepaalde grenzen, waardoor een zeker ritme
ontstaat. In de zijgevel aan het Kleine Gartmanplantsoen
is dit ritme echter verstoord.
Behalve deze breedte-indeling kennen de
meeste gevels in de stad in de hoogte een geleding
in basis, middendeel en top. In de binnenstad
nemen de verdiepingshoogten bovendien
vaak in de hoogte af. Door dit
verspringen van de verdiepingshoogten en de
rijke variatie aan gevelbeeïndigingen ontstaat
er tevens in de hoogte een verhoudingenspel.
Door de vele verbouwingen is de verticale
verdeling van de gevels aan het Kleine Gartmanplantsoen
echter verloren gegaan.
Op het plein zijn in de 19de eeuw een aantal
grote gebouwen verschenen, die van deze karakteristieken
afwijken, al wordt opgemerkt
dat ze qua detaillering wel op de bestaande
bebouwing aansluiten. Stedenbouwkundig
gezien zouden de markante gebouwen op
hoek 1 en 2 - de Stadsschouwburg en het
Hirschgebouw - ook op hoek 3 - ter plaatse
van café Heineken Hoek - een markant gebouw
rechtvaardigen.
Een oplossing voor het inpassen van grote gebouwen
in een omgeving van kleinschaligere
architectuur is volgens Soeters om de bestaande
ordening van vensters en verdiepingshoogten
op te nemen in een nieuwe ordening
op grotere schaal, die los staat van de ruimten
daarachter - zoals aan de overzijde bij het
Hirschgebouw, waar een 'tempelfront' met
zuilen van kolossale orde over verschillende
verdiepingshoogten is geplaatst.
Veel moderne architecten vinden het tegenwoordig
echter beneden hun stand om een
gevel te ontwerpen bestaande uit penanten en
raamopeningen. Zij willen graag iets bijzonders
maken. Bovendien hebben zij tijdens
hun studie geleerd eerst over de plattegrond
(de functie) na te denken en pas in tweede
instantie over de gevel, die veelal niet meer
dragend is en dus als een soort tentdoek om
het gebouw geslagen kan worden.
Een zogenaamde 'translucente gevel' laat zien
wat daarachter zit, maar vervaagt dat een
beetje. Als voorbeeld noemt Soeters 'bubble
wrap', bubbeltjesplastic. Als je het voorliggende
bouwplan door je oogharen bekijkt, zie je
echter dat de verdeling van de vensters niet
erg goed is geproportioneerd. Ook valt op de
hoek een raam op dat de hoek omgaat: dit is
gewoon lelijk, al wordt dat door de vliesgevel
enigszins verzacht.
Eventuele nieuwbouw dient zich volgens Soeters
echter altijd te voegen in de omgeving.
- In ieder geval zou er zijns inziens gezocht
moeten worden naar een andere goothoogte,
aangezien deze nu net onder de gootlijst van
de buurman begint. Hij denkt dat het beter
zou zijn als de glazen vliesgevel lager wordt
beeïndigd. Ook is niet erg fraai dat de dakkapellen
even hoog zijn als de ramen daaronder.
- Daarnaast verhoudt het lage basement zich
niet goed tot de hoge onderpui van het buurpand
(het voormalige politiebureau). Compositorisch
is niet erg sterk dat alle verdiepingen
even hoog zijn, als een soort opeenstapeling
van gelijke blokken.
- Ook de parcellering van de gevel aan het
Kleine Gartmanplantsoen lijkt niet goed opgelost;
het lage deel zou zich duidelijker moeten
onderscheiden. Doordat de gevel in het
lagere gedeelte doorloopt, lijkt het nu net alsof
er een stukje uit de gevel is geknipt.
- Tevens wijst Soeters op de blinde gevel aan
het Kleine Gartmanplantsoen; hier is gewoon
niet goed naar gekeken.
- Tenslotte merkt hij op dat de gevel met diamantkoppen
op de presentatietekening een
heel gevarieerd effect geeft. De suggestie
wordt gewekt dat alle zeshoeken verschillend
zijn en hun eigen lichtval hebben, maar in
werkelijkheid is dit waarschijnlijk niet het geval;
uit de ontwerptekening blijkt dat alle diamantkoppen
hetzelfde zijn en een zelfde
lichtval hebben waardoor er een eindeloos
herhaald patroon ontstaat dat over de verschillende
gevels doorloopt: 'bubble wrap'.
Architect Jan Fraijman verwoordt waarom de werkgroep Waakhond van de VVAB wel enthousiast is over het ontwerp. Gezien de andere grote gebouwen op het plein vindt de werkgroep dat het ontwerp op deze locatie qua schaal niet detoneert. Het ontwerp vergroot de variëteit van het gevelbeeld en drukt bovendien uit dat er ook in deze tijd 'rijk' gebouwd kan worden. De glazen vliesgevel had namelijk ook achterwege kunnen blijven; deze is alleen ontworpen uit esthetische overwegingen. Deze gevel roept associaties op met het Paleis van Volksvlijt en zou je ook kunnen beschouwen als een soort 'doorkijkjurk' waar het naakte bouwlichaam doorheen schemert. Het hotel wordt weliswaar een soort beddenfabriek met heel veel kleine kamertjes, maar ten aanzien van de hotelbestemming kan men ook blij zijn dat deze functie hier komt en niet ergens anders in de binnenstad.
Walther Schoonenberg geeft aan dat er eigenlijk
drie vragen voorliggen: Wat is de kwaliteit
van de oudbouw, wat die van de nieuwbouw
en wat is de functie van de nieuwbouw?
Hij laat een veilingkaartje zien van de vierde
stadsuitleg (1662). Op het Kleine Gartmanplantsoen
stond oorspronkelijk de stadswal.
Wat opvalt is dat de contouren van het Leidseplein,
de rooilijnen, nog dezelfde zijn als in
1662. In de 19de eeuw is de Leidsestraat echter
een belangrijke verkeersroute geworden,
waardoor het Leidseplein is getransformeerd
tot een plein met grote uitgaansgelegenheden,
zoals de Stadsschouwburg en hotel/café
Americain, en een warenhuis (Hirsch). Ondanks
deze schaalvergroting is, behalve de
contour van het Leidseplein, tevens een deel
van de bebouwing uit de zeventiende eeuw
bewaard gebleven, met name de huizenrij tegenover
de 'Heinekenhoek'. Ook de oorspronkelijke
verkaveling en de 17de-eeuwse
bouwhoogte zijn nog duidelijk op het plein
aanwezig, waardoor de historische gelaagdheid aan het Leidseplein afleesbaar is.
De door de afdeling Monumenten en Archeologie
(MA) gemaakte waardestelling geeft aan
dat de enige culturele waarde van de huidige
bebouwing, waarin café Heineken Hoek is gehuisvest,
de hoogte en de nog rudimentair
aanwezige verkaveling zijn, maar dit zijn wel
precies de waarden die nu verloren dreigen te
gaan; ter plaatse van vier of vijf panden komt
er nu één groot bouwblok.
Zoals Soeters al heeft aangegeven is er niet
gekeken naar een goede stedenbouwkundige
inpassing en is het nieuwe ontwerp in verschillende
opzichten net iets te groot. Nadeel van
een hoekgebouw is bovendien dat het een
uitstraling naar twee gevelwanden heeft.
Daarnaast merkt Schoonenberg op dat hij het
idee dat de diamantkoppen van de vliesgevel
zouden verwijzen naar de diamantstad Amsterdam
(zoals in de motivatie van het bouwplan
wordt aangegeven) onzin vindt, want wat
heeft die diamanthandel met het Leidseplein
te maken? In het recente verleden heeft de
VVAB steeds kritiek geuit op de verschijning
van verschillende nieuwe glaspaleizen, o.m.
aan het Rokin. Ook de gezamelijke erfgoedorganisaties
hebben naar aanleiding hiervan
aan de gemeente gevraagd geen glazen gebouwen
meer in de Amsterdamse binnenstad
te bouwen. Nu ligt er echter wederom een
modieus bouwplan voor, waarvan je je kunt
afvragen of het niet te weinig rekening houdt
met de bestaande waarden.
Roel Beugeling vraagt over welk gebouw MA
spreekt als het aangeeft dat de huidige bebouwing
geen monumentale waarde heeft, over
het witte pand op de hoek of ook over het
kleine pand op het Leidseplein links daarvan?
In geen enkele document komt dat aardige
tussenpandje met de erker namelijk ter sprake,
terwijl dat, zijn inzien, wel beeldbepalend is
voor het historische stadsgezicht.
Hotelfunctie. Lucas Evers vraagt waarom dit plan überhaupt ter visie ligt; de gemeente had toch een hotelstop afgekondigd? Fred Kramer sluit zich hierbij aan; bij afwezigheid van Els Iping, die op dit moment inspreekt over de nieuwe Hotelnota, spreekt hij namens de werkgroep Balans. De gemeente moet nu eindelijk eens laten zien dat het haar menens is en volumebeleid durven voeren. Toch wordt dit bouwplan gewoon begeleid en spreekt men alleen over de architectuur. Moeten we niet gewoon een harde stop afdwingen, of wordt hier zoiets uitzonderlijks gebouwd, dat we hiervan af moeten wijken?
Stedenbouwkundige kwaliteit. Jacques de
Smidt, de nieuwe voorzitter van de Vereniging
die het debat leidt, vraagt of men het er over
eens is dat het oude gebouw mag verdwijnen.
In het algemeen is men dat wel, mits er iets
beters voor terugkomt.
- Architect Peter Drijver merkt op dat eerst de
stedenbouwkundige uitgangspunten dienen
te worden vastgesteld, aangezien dit niet
goed is gebeurd.
- Fraijman wijst erop dat het gebouw vanuit
het Gartmanplantsoen gezien veel te groot is
waardoor de bestaande bebouwing daar
a.h.w. wordt 'gedwarfd'.
- Walther Schoonenberg geeft aan dat hij het
niet eens is met het idee dat deze hoek vergelijkbaar
is met de Stadsschouwburg of Hirsch. De stadsschouwburg staat niet in de
historische rooilijn, maar springt in z'n geheel
naar voren. Het Hirschgebouw ligt aan
de overzijde van de straat en maakt geen
deel uit van het Leidseplein, maar van de
19de-eeuwse Singelbebouwing.
- Arnoud Noordam, die als advocaat deel uitmaakt
van het bestuur, merkt op dat de in
het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte
14 m is, in de bouwenveloppe wordt
deze hoogte ruim overschreden. Hij vindt
het voorliggende ontwerp ook eigenlijk
geen hoekgebouw; vanuit stedenbouwkundig
oogpunt zou er hooguit een hoekaccent
van de voorgestelde hoogte mogen komen.
- Iemand in de zaal vraagt of een van de aanwezigen
kan uitleggen wat de schoonheid
van dit gebouw eigenlijk is. Wat is er nu zo
overtuigend aan dit ontwerp?'
- Marianne Loof geeft aan dat het een eigentijdse
toevoeging is aan deze locatie.
- Sjoerd Soeters merkt op dat als je het bouwwerk
op zichzelf beschouwt, je wellicht zou
kunnen zeggen dat dit een interessant gebouw
is. Het probleem is echter dat hier
'sterarchitecten' worden ingezet om zich
aan alle welstandsregels - en daarmee aan
de omgeving - te kunnen onttrekken.
- Iemand geeft aan dat de schoonheid van het
ontwerp vooral bestaat uit de variatie van het
patroon van de glasgevel; op de presentatietekening
wordt althans gesuggereerd dat
elke zeshoek van de vliesgevel verschillend
is. Nu echter blijkt dat het gaat om een
steeds terugkerend motief - als een soort
behang met een printje - heeft de glasgevel
voor haar alle charme verloren, met name
ook omdat de binnengevel ritme en geleding
ontbeert. Zij wijst erop dat de verticale
geleding van een gevel niet hetzelfde is als
een opeenstapeling van gelijke blokken;
denk aan een menselijk lichaam.
Door met elkaar over het bouwplan te spreken zijn de meningen in de loop van de avond naar elkaar toegegroeid; in het algemeen beschouwd zijn de aanwezigen niet erg enthousiast over het bouwplan. De voorzitter concludeert dat de Vereniging zich in eerste instantie structureel tegen de bouw van nieuwe hotels zou kunnen uitspreken, in tweede instantie tegen de stedenbouwkundige inpassing van het ontwerp en in laatste instantie over de architectuur.
J.O.
(Uit: Binnenstad 277, juli/augustus/september 2016)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.