Grootste bekendheid onder de Amsterdammers geniet waarschijnlijk zijn vrolijke 'Vissenboom' op de Lindengracht. Mijn eigen favoriet blijft zijn eersteling, in 1971 geplaatst in de zijgevel van het ternauwernood van de sloop geredde Claes Claeszhofje. Het is verbluffend hoe in deze steen al alle elementen aanwezig zijn die zijn werk tot en met de laatste steen hebben gekenmerkt: helderheid van ontwerp, virtuoos hakwerk, zorgvuldigheid van belettering en subtiele gelaagdheid van betekenissen. De vluchtige voorbijganger kan er de herbestemming als huisvesting van muziekstudenten uit opmaken, de aandachtige beschouwer voelt in het flappende windscherm ook de kwetsbaarheid van de musicus, en - met de wetenschap van nu - ook van het kunstenaarschap in het algemeen, die Hans in zijn eigen beroepsuitoefening zou ondervinden.
Maar zover was het in 1971 nog lang niet. Hans stond net
twee jaar aan het hoofd van Restauratieatelier Uilenburg, het
centrum voor kunstambachten, gebaseerd op het eigenzinnige
leertraject dat hij na enkele jaren Rijksacademie zelf had afgelegd.
Eerst als jongmaatje op het atelier van stadsbeeldhouwer
Hildo Krop en later in zijn eigen restauratiepraktijk had hij de
waarde ondervonden van de dagelijkse omgang met de ornamentiek
en vormentaal van de zeventiende en achttiende eeuw,
en van de samenwerking met oudere vaklieden. Dat leertraject
bleek ook op anderen een grote aantrekkingskracht te hebben.
Restauratieatelier Uilenburg ontwikkelde zich tot een inspirerende
leerplek voor vele aankomende vaklieden en kunstenaars
en vervulde in de grote restauratiestroom van die jaren een
steeds belangrijker rol als uitvoerder van decoratieve onderdelen
van restauratieprojecten in het hele land.
Tot begin jaren tachtig de neergang begon. Opdrachten
bleven uit door de economische crisis en doordat in de monumentenzorg
de wetenschappelijke, conserverende benadering
steeds meer de overhand kreeg, wat handvaardigheid met guts
en beitel zoals op Uilenburg werd onderwezen minder belangrijk
maakte. In 1986 viel uiteindelijk het doek. Het atelier werd
geliquideerd en een illusie armer trok Hans zich terug in
Dronten om afstand te nemen van Amsterdam en van de monumentensector, en zich te bezinnen op zijn toekomst als
beeldend kunstenaar.
![]() |
Zijn eigen monumentaal werk was in de Uilenburgperiode
voornamelijk beperkt gebleven tot de gevleugelde marmeren
sfinxen bij de ingang van het Wertheimpark. Maar haast ongemerkt
was tussen de bedrijven door wel een oeuvre ontstaan
van bijna veertig gevelstenen. Hans besloot zich te concentreren
op de verdere ontwikkeling van deze bijzondere vorm van
bouwbeeldhouwwerk, die ook onder andere Uilenburgers navolging
vond, en zette met het voornemen 300 gevelstenen op
zijn naam te brengen een nieuwe stip op de horizon.
Het uitbreiden van zijn netwerk naar nieuwe doelgroepen
kostte tijd, maar gaandeweg wist hij via contacten met woningcorporaties
en zorginstellingen een nieuw afzetgebied te vinden.
Opdrachten kwamen uit het hele land en waren steeds
vaker bestemd voor nieuwbouwprojecten. Hij betreurde het
dat gevelstenenstad Amsterdam het in dit opzicht liet afweten,
maar via zijn oude, aan de restauratiepraktijk gerelateerde
netwerk kwamen er toch nog regelmatig nieuwe stenen tot
stand. Zijn laatste Amsterdamse stenen waren die met de
Kroon- en Ritterlantaarn in de Nieuwe Uilenburgerstraat,
vlakbij de Uilenburgersjoel waar hij ooit begon.
Beeldhouwen in steen is geen comfortabele bezigheid. Toch
ging Hans daar tot voor kort onverstoorbaar mee door. In de
loop van 2015 voelde hij echter dat zijn jaren gingen tellen. Hij
voltooide zijn laatste steen en sloot zijn atelier. Nog geen jaar
later, op 71-jarige leeftijd, overleed hij.
Ina Wilbrink, redacteur van De Gedachtenis, nieuwbrief van de Stichting ter bevordering van de moderne gevelsteen
(Uit: Binnenstad 276, mei/jun. 2016)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.