In 1614 kocht de koopman Hendrik Cromhoult uit de Spinhuisdwarsstraat twee erven aan de Herengracht van 30 bij 190 voet, waar nu Herengracht 364 en 366 staan. (1) Ook kocht hij een aangrenzend erf aan de Keizersgracht. Voor de aanleg van een grote stadstuin verwierf hij tevens de achterste delen van de erven van zijn buren aan zowel de Herengracht als de Keizersgracht. Zijn buurman aan de Herengracht was de apotheker Pieter Garet, die van zijn twee kavels alleen de voorste 70 voet overhield. Zo kon Cromhoult een ruime tuin met boomgaard aanleggen, toegankelijk via de Keizersgracht, zoals te zien is op de kaart van Floris Balthasar van Berckenrode uit 1625 (afb. 1).
![]() |
De voorgevels van de Cromhouthuizen (foto: auteurs) |
Garet deelde zijn twee ondiepe kavels van elk 30 voet breed in drieën en verkocht het huidige
nummer 368 in 1623 aan de timmerman en houtkoper Cornelis Jansz. Kerfbijl. Die
bouwde op de achterzijde van zijn korte en slechts 20 voet brede erf een klein huis. Verder
stond er een afdak en lag er op het erf tot aan de gracht veel hout (afb. 1). Na het overlijden
van Garet, in 1632, kocht Cromhoult het eveneens 20 voet brede kavel van het tegenwoordige
nummer 370. Het even kleine kavel van nummer 372 verkochten de erven Garet
aan een ander. De tuin van Cromhoult liep tot achter dit kavel door.
Cromhoults zoon Jacob, die Cromhout als achternaam voerde, besloot in 1660 de braakliggende
grond aan de Herengracht te bebouwen en nam daarvoor de vermaarde bouwmeester
Philips Vingboons (1607-1678) in de arm. Hiervoor moest hij wel de uitgestrekte
tuin van zijn vader opgeven. Met het oog op de naderende uitbreiding van de stad, de bekende
vierde uitleg, zou bouwgrond weldra in overvloed beschikbaar zijn, zodat het moment
nog juist gunstig was om huizen voor de verhuur te bouwen. Hij beschikte echter niet
over de kavel van nummer 368 en daardoor niet over een aaneengesloten straatwand. Op
het moment dat Kerfbijl zijn aan drie zijden door Cromhouts bezit omgeven kavel met opstal
alsnog voor een aanzienlijk bedrag aan Cromhout verkocht, was Vingboons al begonnen
aan de bouw. In zijn Tweede Deel van de Afbeeldsels der voornaemste Gebouwen uyt alle
die Philips Vingboons geordineert heeft uit 1674 noemt Vingbooms de vroegere tuin ‘een
schoone Bloem-hof en Boomgaert’. (2) Over de aankoop van nummer 368 merkt hij op dat
‘sulcks te laet [was] om ’t geheele ontwerp van ’t begonnen werk te veranderen’. Zo kwamen
er in 1662 niet vier huizen van gelijke breedte gereed, maar twee bredere op de nummers
364 en 366 van dertig voet, en twee van twintig voet, de nummers 368 en 370. In het brede huis
op nummer 366 nam Cromhout zelf zijn intrek. Tot in 1802 woonden hier zijn nazaten.
Het gevelreliëf op dit pand stelt als toespeling op de naam van de eigenaar een kromhout
voor. De andere huizen verhuurde hij.
Het huis van Cromhout heeft een L-vormige plattegrond, doordat het achterste deel achter
nummer 368 doorloopt. Aan de achterzijde kreeg zijn pand daarmee de aanzienlijke
breedte van 50 voet. Nummer 370 liep op dezelfde manier door achter het buurhuis nummer
372. In de als eenheid gebouwde, dertien vensterassen tellende achtergevel, horen de
zes iets naar voren springende vensterassen in het midden bij Cromhouts woning. Het smallere
huis op nummer 370 telt, doordat het achter nummer 372 langs loopt, aan de achterzijde
vier vensterassen, waar het bredere huis op nummer 364 aan het andere uiteinde
er slechts drie heeft. Door de afwezigheid van enig ornament oogt Vingboons’ bakstenen
achtergevel uiterst strak en sober.
![]() |
Afb. 1. Fragment kaart Balthasar Floriszoon uit 1624 met de tuin van Hendrick Cromhoult |
Vingboons bekleedde de vier classicistische halsgevels aan de gracht met kostbare Bentheimer zandsteen. Vingboons staat in de literatuur vanouds bekend om zijn pilasterordonnanties. De Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst uit 1928 neigt er zelfs toe vrijwel alle smalle Amsterdamse gevels met dergelijke pilasters aan te duiden als ‘Vingboonsgevels’, ook als wel vaststond dat deze niet van hem waren, maar navolgingen. (3) In het eerste deel van zijn Afbeelsels der voornaemste gebouwen (1648) valt echter juist op dat Vingboons om redenen die hij zelf nergens vermeldt, vaak de architectonische onderdelen als pilasters en kapitelen, ofwel de architectonische ornamenten, op een aantal frontons na, weglaat. Zo ontstonden kale gevels waarin alleen de frontons boven vensters en ingangen voor de accenten zorgen, of kwam hij tot vrijwel lege gevels met een enkel fronton.
![]() |
Odeon, Singel 460 (foto: auteurs) |
Over de vraag waarom Vingboons de pilasters zo vaak wegliet valt alleen te speculeren. Misschien werden ze als te zwaarwichtig en mogelijk zelfs als te aanmatigend ervaren. Samen met het in 1661 door Vingboons voor de bierbrouwer Gillis Marcelis ontworpen Singel 460, het huidige Odeon, vertegenwoordigen de Cromhouthuizen een nieuwe ontwikkeling. In plaats van architectonische onderdelen paste Vingboons hier niet-architectonische ornamenten toe. Beneden liet hij de gevels geheel kaal, maar bovenin verrijkte hij ze met een overvloed van festoenen en cartouches. Over het huidige Odeon merkte Vingboons in het tweede deel van zijn architectuurboek op, dat deze gevel ‘een schoon aansien van d’ overzijde heeft’. Deze opmerking zou vanwege de hoog geplaatste ornamenten ook voor de Cromhouthuizen kunnen gelden. De gevels zijn eerder ornamenteel dan architectonisch. Vingboons behandelde de buitengevels in dit opzicht als het verlengde van het interieur, een aanpak die in Amsterdam en in de rest van Holland tot ver in de achttiende eeuw in zwang bleef. Deze praktijk strookt nauwelijks met de architectuurtheorie van L.B. Alberti uit 1485, die ‘architectuurornamenten’ als het voornaamste onderdeel van het uiterlijk beschouwde. (4) Overigens was Alberti’s theorie, vanwege het moeilijk toegankelijke Latijn waarin deze was geschreven, vermoedelijk weinig bekend bij de Hollandse bouwmeesters.
Een museum werd het Cromhouthuis pas in de twintigste eeuw. In 1877 kocht het Nederlandsch Bijbelgenootschap nummer 366. Deze organisatie hield er kantoor onder de naam Bijbelhuis. De gietijzeren kolommen die dienden om het gewicht van de vele bijbels te stutten, zijn later, op die in de kelder na, weer verwijderd. In 1904 kocht het Bijbelhuis ook het aangrenzende nummer 368 en verenigde dat met het bestaande kantoor, gelukkig zonder daarbij de structuur van nummer 366 wezenlijk te veranderen. In 1975 verhuisde het genootschap naar Haarlem en betrok het Bijbels Museum van Oudheden het pand. De collectie bestaat in de kern uit de collectie van dominee Leendert Schouten, die omstreeks 1850 als student met verzamelen begon. Deze is nu met de Bijbelzaal gehuisvest op de bovenste verdieping. De overige ruimten zijn sinds de opening op 24 maart jl. bestemd tot museum het Cromhouthuis. Hier kunnen bezoekers een huis beleven dat nog zijn opzet uit 1662 bewaart.
De plattegrond van het woonhuis van Jacob Cromhout staat afgebeeld in het tweede deel
van het Vingboons overzicht van zijn eigen werken uit 1674. Deze leert dat de indeling
nagenoeg onveranderd bleef. (5) De bezoekers komen heden binnen op nummer 368, maar
eenmaal langs de entree, betreden zij Herengracht 366. Op de beletage leidt een lange,
brede gang langs voor- en achterkamer van het voorhuis naar de binnenplaats en het trappenhuis.
Een trap leidt omhoog naar een overloop van waaruit links de grote zaal of
recht vooruit de zijkamer in het achterhuis betreden kunnen worden.
Rond 1717 kreeg het huis een nieuw interieur in de stijl van Lodewijk XIV. Hiervan resteert
nog het weelderige ovale trappenhuis met een fijn gesneden leuning en balusters. In
de balkvakken van het plafond van de grote zaal aan de tuinzijde schilderde Jacob de Wit
(1695-1754) in 1718 tien taferelen van Olympische goden met tekens van de dierenriem.
Deze schilderingen behoren tot zijn vroegste in Amsterdam. In de achterkamer van het
voorhuis werd tijdens de restauratie in 1999-2000 een laat werk van Jacob de Wit aangebracht,
afkomstig uit Herengracht 440. Het werk uit 1750 stelt Apollo en de vier seizoenen
voor. In de sfeervolle keuken van nummer 366 bevindt zich nog een oude broodoven.
![]() |
De Tuinkamer (foto: Wim Ruigrok) |
![]() |
Kandeelbekers van Loosdrechts porselein (foto: Wim Ruigrok) |
Zonder inrichting is het huis voor de liefhebber al een hele belevenis, maar sinds kort is
het ook weer ingericht. Het museum ondernam terecht geen poging het huis terug te
brengen in de toestand waarin het verkeerde toen de familie Cromhout er nog woonde.
Van de inventaris van de familie resteert, op het portret van Adriaan Cromhout na, helemaal
niets meer. Vandaar dat de museumdirectie koos voor een eigentijdse inrichting
met gebruikmaking van schilderijen en kunstnijverheid uit het depot van het Amsterdam
Museum. Met deze taak belastte het museum de bloemkunstenaars Florian Seyd uit
Duitsland en Ueli Signer uit Zwitserland, die sinds 2005 samenwerken in het stylistencollectief
The Wunderkammer. Signer vervaardigt tevens enkele decoratieve objecten. Normaal
gesproken maken zij bloemstukken voor ‘high brow’-bruiloften en decoreren zij ruimten
met bloemen en andere decoraties. Dit is hun eerste museum.
In de grote zaal aan de tuinzijde hangen rij boven rij schilderijen, in de zijkamer sieren
portretten uit de galerij van de familie Backer de wanden. De werken geven een indruk van
wat de familie Cromhout wellicht aan portretten in huis had. Daarnaast toont het museum
meubels en kunstnijverheid, waaronder porselein. In de achterzaal van het voorhuis zijn
borden van Amstelporselein opgesteld in een tafelschikking tussen protserige bloemstukken,
linten en negentiende-eeuwse en andere kitsch in een uiterst drukke opstelling, die de
verfijnde neoclassicistische vormgeving van deze borden toch wel enig geweld aandoet.
De kunstmatige tuin om de opgestelde tuinbeelden in de zaal boven, een van de spectaculaire
onderdelen van de inrichting, is ondertussen al weer verwijderd.
![]() |
De achterzaal van het voorhuis met de tafelschikking op de voorgrond en een kunstobject met kromhouten op de achtergrond (foto: Wim Ruigrok) |
De manier van exposeren is zelf het kunstwerk geworden en de historische objecten zijn daar soms ondergeschikt aan. Het museum verklaart de werkwijze van Seyd en Signer als volgt: ‘Met een mix van historische kunst en kunstnijverheid in combinatie met bloemen en andere decoratieve elementen hebben zij op eigentijdse wijze de sfeer en grandeur van de Gouden Eeuw terug in het huis gebracht.’ Dat neemt niet weg dat de aanwezige grandeur niet zozeer van de nieuwe inrichting komt, met groen kunstgras in de grote zaal, maar toch vooral van het huis zelf.
Gert Eijkelboom en Gerrit Vermeer
Voetnoten:
1. I.H. van Eeghen, ‘De vier huizen van Cromhoult’ in: Maandblad Amstelodamum 53 (1966),
p. 52-59; I.H. van Eeghen, H. de la Fontaine Verwey, G. Roosegaarde Bisschop, H.F. Wijnman,
Vier eeuwen Herengracht, Amsterdam 1976, p. 520-524; I.H. van Eeghen, ‘De restauratie
van Herengracht 366’ in: Maandblad Amstelodamum 72 (1985), p. 137-140.
2. Philips Vingboons, Tweede deel van de Afbeeldsels der voornaemste gebouwen uyt alle die Philips
Vingboons geordineert heeft, Amsterdam 1674, p.7.
3. Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, deel V, II, De gemeente
Amsterdam, A. Oosthoek: Utrecht 1928.
4. L.B. Alberti, De re aedicatoria, Florence 1485, Liber VI, cap. 13.
5. Vingboons 1674, p. 47.
(Uit: Binnenstad 276, mei/jun. 2016)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.