Een balkon uit duizend-en-een-nacht

W. Langhout gzn. (1850-1936)

Aan de architect Willem Langhout danken we hoogstwaarschijnlijk het oudste vrijstaande architectenatelier van Amsterdam. Maar ook de sierlijkste loggia in de binnenstad en een bijzonder fraai woonhuis aan het Eerste Weteringplantsoen. Op zich zijn dat al drie goede redenen om ons eens te verdiepen in de figuur van ‘W. Langhout Gzn.’, zoals zijn naam op bouwtekeningen, in archieven en in krantenberichten voorkomt.

Architect en makelaar

Eerste Weteringplantsoen 6

Eén van de redenen dat Langhout tot nu toe onder de radar van kunsthistorici en andere onderzoekers is gebleven, is - naast een opvallende afwezigheid in de vakpers – dat zijn naam niet verbonden is aan één of meerdere grote publieke gebouwen. Hij was een architect van de particuliere sector. Hij bouwde woonhuizen, winkels, een hypotheekbank, grote en kleine fabrieken, villa’s in het Gooi en Noordwijk, et cetera Net als de hier eerder besproken C.A. Bombach (Binnenstad 250) was hij architect en makelaar, maar hij was geen daredevil zoals Bombach, die zich diep in de schulden stak om het hoogst bereikbare in het architectenvak, een schouwburg, te kunnen realiseren en daar uiteindelijk aan ten onder ging. Langhout was voorzichtiger en als architect getalenteerder en succesvoller.
Veel is er niet over hem bekend, al is zijn herkomst te traceren. Hij werd in 1850 in Woubrugge geboren als zoon van Gerrit Langhout, Mr. metselaar en bouwmaterialenhandelaar, gespecialiseerd in de levering van zesruits schuifkozijnen.met binnenpanelen. Hij zal de kneepjes van het vak dus in eerste instantie wel in het bedrijf van zijn vader hebben geleerd, zoals zoveel architecten. Midden jaren zeventig werkte hij een tijdlang als opzichter bij de Leidse architect J.G. van Parijs. In 1877 vestigde hij zich in Amsterdam. Tot zijn vroegste zelfstandige werken behoorde een koffiehuis tegenover de pas geopende sluis van IJmuiden. Na enkele jaren leek het hem raadzaam zich te laten beëdigen als makelaar in onroerende en roerende goederen, wat niet alleen een extra inkomstenbron betekende, maar waardoor hij ook gemakkelijker toegang kreeg tot de wereld van bouwondernemers, verhuurders en exploitatiemaatschappijen.

Blindnissen met incisie-ornamenten in de zijgevel van Eerste Weteringplantsoen 6

Zo nam hij deel in een ontwikkelingsmaatschappij die zich roerde op het bolwerk De Wetering. Daar had zich in de loop van de tijd een echt buurtje gevormd dat populair was bij wandelaars, met een molen, rommelige huisjes en uitgaanscentra als café Flora en Maison Boer. De eigenaars daarvan verkochten in 1881 het westelijke en zuidelijke deel van het bolwerk voor woningbouw. Het bijzondere daarvan is dat die tot op de dag van vandaag - ook bij latere vervangende nieuwbouw - de lijn van het bolwerk volgt, met een hoek van negentig graden op de punt. De negentiende-eeuwse herenhuizen op die punt zijn bewaard gebleven. Precies op de hoek staat een ruim bezond herenhuis van Langhout, terwijl de nogal gehavende woningen aan weerszijden zijn ontworpen door J.P.F. van Rossem & W.J. Vuyk. Deze vroege creatie van Langhout is als geheel misschien wel zijn meest overtuigende. Het ornament is opvallend gedoseerd over de gevels verdeeld, iets waaraan hij zich in latere jaren niet altijd heeft weten te houden. De stijl is een mengeling van moderne Franse renaissance en late ‘neogrec’, met veel incisieornament in het pleisterwerk en de kunststeen. Vaak staan die in pleister getrokken bloemfiguren in de blindnissen van zijgevels een beetje goedkoop, maar hier zijn ze ingekaderd in chique omlijstingen of aediculae, op dezelfde wijze als hij dat een jaar eerder deed bij het grote buitenhuis ‘Buitenlust’ aan de Weesperzijde. De kleurstelling is door het gebruik van een kersenrode, machinale strengperssteen aantrekkelijker dan bij ‘Buitenlust’. Aan de Weesperzijde, tegen de grens met Nieuwer-Amstel, was hij was inmiddels volop actief. Behalve ‘Buitenlust’ bouwde hij (samen met J.W. Meijer) de Deli-brouwerij en (samen met J. van Looy) de Utermöhlen verbandstoffenfabriek en ook een aantal woonhuisblokken. Hij maakte bovendien stratenplannen en leverde ontwerpen voor woonblokken in onder meer de Grensstraat, de Schoolstraat, Burmanstraat en Gijsbrecht van Aemstelstraat; in de laatstgenoemde het zorgvuldige blokje 4-14. In 1881 bouwde hij Weesperzijde 62, dat later uitgroeide tot een woonhuisblokje met afgeschuinde hoekstanderkers, waarop tentdaken (nr. 59-62). Hij ging er omstreeks 1887 zelf wonen en bouwde in de tuin een kantoor annex atelier in vakwerk- en chaletstijl. Dit schilderachtige gebouwtje staat er nog steeds puntgaaf, inclusief de karakteristieke vensterroetjes en het oude tuinhek langs de Burmanstraat. Alleen de witte kleur is mogelijk niet origineel. Vrijwel al het werk van Langhout aan de Weesperzijde en omgeving is overigens bewaard gebleven.

Hollandse neorenaissance

Keizersgracht 18

Begon hij aan de Weesperzijde al te experimenteren met kleurrijke metselmozaïeken in boogtrommels en friezen, in de loop van de jaren tachtig ging hij zich meer en meer verdiepen in de motieven van de Hollandse renaissance, Het resulteerde onder meer in het qua kleur en compositie aantrekkelijke woonhuis ’s-Gravenhekje 4 (1889) en de schilderachtige wijnhandel met wijnkelders en bovenwoningen aan het begin van de Keizersgracht (1886). Dit symmetrisch opgebouwde pand heeft twee asymmetrisch geplaatste topgevels met daaronder twee houten erkers, die momenteel wit zijn geschilderd, maar die oorspronkelijk donker waren gekleurd. Verrassend zijn de rijkelijk met florale motieven betegelde portieken. Langhout heeft zich flink uitgeleefd in renaissance-ornamentiek, zoals de zwierige schelpconsoles onder de erkers, de rolwerkcartouche met het opschrift Bordeaux en de gebeeldhouwde kopjes in de boogtrommels. Die laatste manier van versieren pasten de meer rationele renaissancisten niet toe. Die vonden het onlogisch om een halfsteens boogtrommelvlak te belasten met zwaar ornament, terwijl de boog nu juist bedoeld was om de boogtrommel te ontlasten. De rationaliteit van de ornamentiek raakte daardoor uit het zicht. Maar een echt diepe doordenker over architectuur was Langhout dan ook niet. Ik zou hem eerder willen omschrijven als een getalenteerd pragmaticus (zoals de meer bekende A.L. van Gendt), die de opdrachtgever het decorum bood waar hij om vroeg.
In hetzelfde jaar werkte Langhout aan wat eigenlijk zijn meest geziene werk is, het bedrijfsverzamelgebouw aan de Dam, met op de hoek van de Nieuwendijk het ‘kleedermagazijn’ Kattenburg en ernaast, onder één dak en in dezelfde stijl, het expeditiekantoor van Van Gend & Loos. Met zijn stevige hoekarkel, hoge spiegelruiten en omlijste rondboogvensters binnen pilastergeledingen lijkt dit gebouw vooral beïnvloed door de destijds vermaarde, niet meer bestaande Kaisergalerie aan de Berlijnse Friedrichstrasse, in Duitse renaissance. Het is de twintigste eeuw gelukkig goed doorgekomen en zeker nu het weer is opgelapt, manifesteert het zich als de belangrijkste bijdrage van de negentiende eeuw aan de Dam. Dat dit plein door sommigen als één van de lelijkste pleinen van Europa wordt gezien, ligt in elk geval niet aan dit gebouw.

Frederiksplein 12

Het is niet de bedoeling om hier alle gebouwen van Langhout op te sommen, maar één werk mag in geen overzicht ontbreken: het woonhuis-Osieck aan het Frederiksplein (1890): Hollandse renaissance met een vleugje oriëntalisme. Fotogeniek is de loggia boven de erker op de eerste verdieping, een balkon uit Duizend-en-één-nacht. Bouwkunst als poëzie. Het laat zien dat Langhout jaloersmakende details en bouwfragmenten kon maken – zie bijvoorbeeld ook de elegante erkertoren van het café Damrak 60 (1901) of de ingangspartij van bovengenoemd ‘Buitenlust’, met zijn fraai gesneden blank gelakte deur onder een balkonschelp -, ook als de verhoudingen van de compositie als geheel niet helemaal overtuigen. Mogelijk heeft hij voor de Alhambra-stijl van de loggia gekeken naar het interieur van de Parkschouwburg in het tegenwoordige Wertheimplantsoen, het werk van Alban Chambon, architect van het Belgische Belle Epoque. Voor het fijne filigraanwerk kon hij terecht bij het deel over houtbouw uit professor Eugen Gugel’s Architectonische vormleer.

Na 1904

In 1904 verhuisde Langhout naar het Gooi, waar hij tot omstreeks 1920 op een wat lager pitje actief bleef als makelaar en architect. Hij bouwde een aantal grote villa’s, waarin hij zich liet leiden door het werk van De Bazel, Berlage en J.W. Hanrath. Af en toe werkte hij samen met zijn zoon, ir. G.J. Langhout (1879-1962), die met J.F. Staal in 1930 het Telegraafgebouw aan de Nieuwezijds Voorburgwal zou bouwen. Vader en zoon werkten onder meer samen bij de bouw van de villa Van Eeghenstraat 90, in de stijl van De Bazel (1913).
Een vernieuwer en een trendsetter was Langhout niet bepaald. Hij behoorde tot de generatie architecten die tussen 1850 en 1860 geboren was: een interessante generatie, die rond 1900 de radicale vernieuwingen in de architectuur meemaakte en daartegenover zijn houding moest bepalen. Over hen heeft A.W. Weissman meermalen geschreven dat zij zich ‘in hun jeugd’, dat wil zeggen na 1880, vooral door I. Gosschalk, de architect van de Westergasfabriek, liet inspireren en op rijpere leeftijd door De Bazel. Ook J. de Haan, redacteur van het Vademecum der bouwvakken, maakt melding van de ‘kring van vereerders’ rond Gosschalk, waarmee hij waarschijnlijk architecten als G. van Arkel, F.W.M. Poggenbeek, B.J. Ouëndag, J. Ingenohl, E.M. Rood, H.H. Baanders, G.W. Vixseboxse, J. van Looy, H. Leguyt, Z. & W.C. Deenik, C.W. Nijhoff, A. Jacot & W. Oldewelt e tutti quanti bedoelde. Iemand als Langhout behoorde waarschijnlijk tot de wat wijdere kring van volgers, want in zijn werk zijn ook andere, vooral Duitse invloeden merkbaar. Na de eeuwwisseling richtte hij zich, net als veel anderen, vooral op het werk van De Bazel. Zowel Gosschalk als De Bazel boden een middenweg van een burgerlijk-humane bouwkunst volgens Oudnederlandse tradities, gestoeld op basisprincipes als ‘Steinsichtigkeit’ en ‘Materialgerechtheit’ (het tonen van het materiaal en het bouwen volgens de eigenschappen van het materiaal), maar zonder de scherpe randjes van het ‘rationalisme’ van Cuypers en Berlage. Wat dat betreft sluit ik mij aan bij de mening van de architectuurhistoricus Auke van der Woud, die in zijn boek Waarheid en karakter schreef dat de invloed van Cuypers en Berlage op de Nederlandse architectuur nogal eens overschat wordt.
In Langhouts stedenbouwkundige ontwerpen, voornamelijk stratenplannen bij de Weesperzijde en in de buurt ten noorden van het Roelof Hartplein, toonde hij zich meer de nuchtere makelaar. Daarin was hij meer verwant aan A.L. van Gendt dan aan Cuypers en Gosschalk, die in respectievelijk de Vondelstraat en aan het Frederik Hendrikplantsoen fraai gebogen straat- en pleinwanden ontwierpen, een gruwel voor bouwers en makelaars. Langhouts straten waren hapklare brokken voor bouwondernemers, zonder gerende bouwmuren en volgens standaardmaten en -straatbreedtes.

Wilfred van Leeuwen

(Uit: Binnenstad 258, mei/juni 2013)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.