Amsterdamse gevelstenen

Lindengracht 211 - Gevelsteen waarop een moriaan met een tabaksblad

Deze gevelsteen, in 1973 ingemetseld in de gevel van Lindengracht 211, bevond zich tot de sloop van het pand boven de hijsbalk van Jodenbreestraat 93. De oudste kwijtschelding betreffende Jodenbreestraat 93 dateert van 1694, wanneer Caspar van Hurk het pand koopt van de erven van Hester Roos, weduwe van Pieter Koelenburg. Uit de Doop-, Trouw- en Begrafenisboeken blijkt dat Caspar van Hurk uit Antwerpen kwam, weduwnaar was van Brechtje Jans, op 8 oktober 1700 in ondertrouw ging met Geertruijd Temmink en tabaksverkoper was.
Dit beroep komt mooi overeen met de gevelsteen, waarop een staande moriaan is afgebeeld, die een tabaksblad in zijn opgeheven rechterhand houdt. In de omschrijving in het bovengenoemde koopcontract van 1694 staat echter: ‘huis en erf, in de Jodenbreestraat, t.o. de nummerhuizen van het Leprozenhuis, waar De Smidshamer in de gevel staat’. In het contract staat echter uitdrukkelijk vermeld dat in het betreffende pand noch op het erf het smidsambacht uitgeoefend mag worden of een andere nering waarbij het aambeeld wordt gebruikt.

Een volgende openbare verkoop vindt plaats op 24 december 1776, als Anthonetta van Hurck, enig nagelaten kind van Caspar van Hurck, het pand verkoopt. De omschrijving luidt ongeveer hetzelfde als in de vorige overdracht, de smidshamer in de gevel wordt weer vermeld, maar in het Register van Willige verkopen van huizen en erven eveneens opgetekend dat er ‘tegenwoordig De Moor op de luifel staat’. Dit duidt duidelijk op een tabaksnering in dit pand.
Hoewel er dus geen aambeeld gebruikend ambacht in het pand uitgeoefend mocht worden, bleef de gevelsteen met de smidshamer kennelijk gehandhaafd door tabakshandelaar Caspar van Hurk die het pand in 1694 had gekocht. Zou hij bij een verbouwing of verhoging van het pand de gevelsteen met moriaan en tabaksblad hebben laten aanbrengen? Maar waarom dan op zo’n onopvallende plek boven de hijsbalk. In 1742 wordt op dit adres de tabakswinkel van Ren. Hinkel genoemd, hij had een dienstbode en een inkomen van fl. 800,-- waarvan hij fl. 230,-- huur per jaar moest betalen.
De gevelsteen wordt niet vermeld door Van Lennep en Ter Gouw, maar werd wel in 1875 opgemerkt door Jhr. Suasso (‘een naakte man met een palmtak’). Van Arkel en Weissman (Noord-Hollandsche Oudheden, 1903, deel VI pag. 40) vermelden een indiaan met een tabaksblad en Alings (1949) zegt ‘Indiaan(?) met tabaksblad’.
In maart 1960 wordt het pand, met wat er nog rest van de oneven zijde van de Jodenbreestraat, gesloopt en vervangen door het – inmiddels ook weer vervangen – Maupoleum. De charmante gevelsteen bleef gelukkig behouden bij het Amsterdamse Bureau Monumentenzorg en kreeg in 1973 zijn huidige plek op Lindengracht 211. 
In juni 2012 heeft Wil Abels de steen een opknapbeurt gegeven.
De Nummerhuizen van het Leprozenhuis
In de literatuur over huisnummering wordt in het algemeen het rijtje gelijkvormige huizen, dat in opdracht van de regenten van het Gasthuis tussen 1603 en 1611 aan de Kloveniersburgwal op het terrein van het voormalige Oude Nonnenklooster was gebouwd, met de naam ‘nummerhuizen’ aangeduid. Uit de bovengenoemde koop- en verkoopakten blijkt dat ook het Leprozenhuis een reeks van ‘nummerhuizen’ had. Stadsbeschrijver Wagenaar vermeldt dat het Leprozenhuis in 1609 een rij van acht burgerwoningen onder vier Vlaamsche gevels had laten bouwen. Op de kaart van Balthasar Florisz. (1625) zijn deze panden met trapgevels tussen de Leprozensteeg en de toenmalige stadswal duidelijk te herkennen. Een leuke vondst van Hans Brandenburg.

Onno Boers
met dank aan Hans Brandenburg voor het huisonderzoek

(Uit: Binnenstad 256, februari/maart 2012)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.