Henk Zantkuijl kan beschouwd worden als de grondlegger van de gemeentelijke monumentenzorg. Tevens was hij een pionier van het bouwhistorisch onderzoek van woonhuizen. Na zijn studie bouwkunde ging Zantkuijl eerst in Utrecht werken, maar hij kwam al snel in Amsterdam terecht. Op 1 augustus 1953 trad hij als opzichter/tekenaar in dienst van het net opgerichte Bureau Monumentenzorg (BMZ). Het feit dat het Bureau een tekenkamer had, bewijst dat de roemruchte voorloper van het huidige Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) op praktische wijze gestalte gaf aan haar doelstelling het stadsgezicht niet alleen te behouden, maar ook te verbeteren. Zantkuijl bewees zich, in de jaren die volgde, als een kundig restauratiearchitect en volgde uiteindelijk Ruud Meischke op als hoofd van het bureau. De kwaliteit van het restauratiewerk stond voorop. Het credo was: "We zijn trots als je niet kunt zien, dat een huis is gerestaureerd." (1) In 1989 ging hij met pensioen, maar hij bleef actief als monumentenliefhebber. Naast zijn werk in Amsterdam gaf hij les aan de Technische Hogeschool, later de Technische Universiteit, in Delft. Velen hebben hem leren kennen als een bezieler die zijn grote enthousiasme op hen wist over te brengen, maar ook in staat was anderen te stimuleren in het zelf kijken en ontdekken.
Dat was voor hem de kern van het vak. Het enige restauratieprincipe dat hij had was dat je een monument niet kunt restaureren voordat je gedegen onderzoek hebt gedaan. Dogmatiek was hem vreemd: "Ik zal onze restauratiebeginselen niet uit de doeken doen. Daar is genoeg over geschreven. Uitgangspunt was dat ieder object anders is, de omstandigheden anders zijn en de problemen navenant. Een éénduidige regel is niet te geven, of het zou die moeten zijn dat pas aan een restauratie mag worden begonnen na een grondig bouwhistorisch onderzoek" (2). In dat onderzoek is het kijken met eigen ogen naar het monument zélf het allerbelangrijkste. Het gebouw geeft, voor wie goed kijkt, alle informatie prijs, die nodig is om een goed restauratieplan te maken. Monumentenzorgers die door Zantkuijl zijn opgeleid, zeggen dat Zantkuijl als geen ander hen leerde kijken, hen het 'lezen' van het gebouw heeft geleerd.
Monumentenzorgers die liever niet op de bouwsteiger stonden, maar op kantoor zaten, begreep hij niet: "Maar samen de steiger op was moeilijk, want dan moet je aangeven, hoe iets behouden en gerepareerd moest worden. Neen, liever van achter het bureau!" Onder wetenschappelijk onderzoek bedoelde hij niet onderzoek naar wat anderen geschreven hebben, maar veldonderzoek: "Alleen de ondersteunende medewerkers behoren op bureau te zitten, de anderen in het stof van zolders en op de restauraties. De huizen staan buiten en daar zitten de gegevens." (3)
Het gebouw bepaalde zelf wat er moest gebeuren. Vaak beperkte Zantkuijl zich tot conserverende restauraties, maar soms waagde hij zich aan het reconstrueren van een oudere toestand (zie bijvoorbeeld Herengracht 361). Daar had hij geen enkel principieel bezwaar tegen. Voorwaarde was wel dat je op basis van bouwsporen een betrouwbare reconstructie kon maken. "De opvattingen veranderden voortdurend. Dan mocht het weer wel, dan weer niet. Met een goede reconstructietekening wisten we de monumentencommissie meestal wel te overtuigen. Maar er was altijd heibel over. Mijn mening: restaureren is reconstrueren. Dat was mijn opvoeding" (4). Ook het streven om gebeeldhouwde geveltoppen afkomstig van gesloopte huizen op bestaande panden in de stad terug te plaatsen, een benadering waarmee inspecteur Van Houten al vóór de oorlog was begonnen, werd onder zijn leiding een beproefde methode van stadsherstel. Er zijn honderden geveltoppen in de binnenstad herplaatst. Volgens Zantkuijl hoorden de toppen niet bij de huizen, maar bij het silhouet van de stad tegen de lucht.
Zantkuijl wist gedurende zijn werkzame leven een enorme kennis op te bouwen over het Amsterdamse stadshuis, inzichten die hij heeft vastgelegd in het monumentale boekwerk Bouwen in Amsterdam, dat door onze vereniging in afzonderlijke afleveringen als bijlage bij Binnenstad is uitgegeven (5). Het in 1993 en opnieuw in 2007 als boek uitgegeven levenswerk, dat bekend staat als de 'baksteen van Zantkuijl', is nog steeds een belangrijke informatiebron, ondanks de nieuwe inzichten die sindsdien zijn verworven. Zantkuijl is uiteindelijk zelf een architectuurhistoricus geworden en promoveerde in 1991 op de afleveringen 49 tot en met 60, over het 19de-eeuwse stadshuis, aan de Technische Universiteit in Delft.
Zantkuijl heeft in de jaren dat hij werkte bij BMZ zo'n 4.000 restauraties begeleid. Dat werk werd door vakmensen gedaan en begeleid door Monumentenzorg, waarbij men er niet voor schuwde zelf een restauratietekening te maken als men vond dat de restauratie daarbij was gebaat. Maar zonder de eigenaar of de vakman de les te lezen, altijd in vriendelijk overleg, zonder politieagent te hoeven zijn. Dat was meestal niet nodig, want Zantkuijl was bereid echt te helpen, waardoor men Monumentenzorg niet als vijand, maar als medestander zag: "Ik heb het geluk gehad met zeer veel eigenaren over de waarde van hun pand te filosoferen en samen te overleggen wat er moet gebeuren. Eisen stellen die niemand snapt, heeft geen enkele zin." Ook vond Zantkuijl dat je goed moest luisteren naar vakmensen: "Een goede vakman zal ook nooit arrogant zijn. (...) Als een vakman praat, wat zeldzaam is, behoren anderen te zwijgen en te luisteren." Zantkuijl had dat overigens niet van zichzelf. Zijn leermeester Willem Stooker had hem, vertelde hij in zijn afscheidsrede, al tijdens de eerste stage het advies gegeven: "De eerste jaren houd je je mond en luister je maar". Het belang van het ambacht heeft Zantkuijl altijd benadrukt. "Veel belangrijker dan alle gefilosofeer en woorden als beleid, beheer, randvoorwaarden, uitgangspunten, charters, hernieuwde charters en andere nieuwerwetse prietpraat, is het vak; de basis van de monumentenzorg. Als er geen vakmensen meer zijn, of geen goede, is de monumentenzorg loos gepraat." Het zijn wijze woorden, die niets aan actualiteit hebben ingeboet. Sterker, deze woorden zijn thans nog actueler dan toen Zantkuijl ze in 1989 uitsprak. Wij zullen Henk Zantkuijl missen.
Walther Schoonenberg
Voetnoten:
(1) Interview Henk Zantkuijl (Binnenstad 113, febr. 1989)
(2) Afscheidsrede Henk Zantkuijl (Binnenstad 113, febr. 1989)
(3) Idem.
(4) Vriendelijke mededeling van Henk Zantkuijl, in een gesprek met Theo Rouwhorst en
de auteur op 11 december 2009
(5) H.J. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam. Het woonhuis in de stad, Amsterdam 1993, 2007
Zie ook:
[Gesprek met Henk Zantkuijl] (Binnenstad 197/198, maart 2003)
[In Memoriam Geurt Brinkgreve] (Binnenstad 211, mei 2005)
[In Memoriam Ruud Meischke] (Binnenstad 245, maart 2011)
(Uit: Binnenstad 254/255, nov./dec. 2012)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.