Foeke Kuipers, de Indrustriële Club op de Dam (foto Wim Ruigrok) |
Wat dat betreft was er niet veel verschil met andere jongelui uit deze rubriek die met grote verwachtingen naar de hoofdstad migreerden. Daar deden zij praktijkervaring op bij vooraanstaande bureaus, Tjeerd werkte bij H.P. Berlage en Th. Sanders. Foeke was veel jonger en kreeg in Amsterdam onderwijs bij de Quellinusschool, van Berlage en de latere Delftse hoogleraar J.F. Klinkhamer. Hij heeft ook bij Klinkhamer gewerkt, en op het bureau van C.B. Posthumus Meyjes. Hun min of min of meer vliegende start in de harde strijd om opdrachten zal wel te danken zijn geweest aan de vele contacten van Kuipers senior in de bouwwereld.
De oudste zoon bouwde al in 1892 het Raadhuis van de gemeente Nieuwer-Amstel, tegenwoordig Amstelveen, lange tijd het hoofdkantoor van het Amsterdamse Gemeentearchief. Dat was voor een nog betrekkelijk jeugdige architect een buitengewoon prestigieuze opdracht die hij waarschijnlijk aan zijn vader te danken had. Het ontwerp, in Hollandse neorenaissance, getuigt onmiskenbaar van talent. Daarna volgde rond 1900 woningbouw in Oud Zuid, waar ook zijn broers veel zouden bouwen. Honthorststraat 2-16, Jan Luijkenstraat 11 en Paulus Potterstraat 10. Damrak 20 A, een groot winkelgebouw voor een handelaar in piano’s, gerealiseerd in 1905, laat zien dat hij net als vele generatiegenoten zocht naar een alternatief voor de Hollandse neorenaissance. Het is een curieus gebouw, met trekjes van het rationalisme, maar ook beïnvloed door de jugendstil. Later zou hij, buiten Amsterdam, nog een flink aantal watertorens bouwen.
Ook Tjeerd debuteerde met een feestelijk ontwerp in de geest van de Hollandse neorenaissance, Keizersgracht 495, gedateerd 1891. Daarna bouwde hij in 1894 Roemer Visscherstraat 46-50, en vrijwel tegelijkertijd de befaamde zeven landenhuizen, Roemer Visscherstraat 20-30A. Prinsengracht 579 uit 1895 is minder uitbundig, een versoberde variant van Keizersgracht 495. Met Prinsengracht 439 begon ook Tjeerd in 1900 aan een zoektocht naar nieuwe stilistische wegen. Barndesteeg 21-25, vijftien jaar later voltooid, is een door en door rationeel ontwerp. Hij ontwierp ook sociale woningbouw voor Patrimonium en bouwde samen met A. Ingwersen de onlangs in oude luister herstelde buitenschil van de Zaanhof in de Spaarndammerbuurt.
Tjeerd Kuipers bouwde ook ruim vijftig overwegend gereformeerde kerken in diverse Nederlandse steden. Dat was duidelijk zijn roeping en ook zijn ware talent. De twee kerken die hij voor Amsterdam ontwierp zijn helaas afgebroken. De Funenkerk aan de Zeeburgerstraat, tegenover Molen de Gooyer, is in 1889 in gebruik genomen om al in 1974 weer aan de eredienst onttrokken te worden. Er staat nu een groot blok woningen van Ben Loerakker uit 1976. Het was een schitterend voorbeeld van Hollandse neorenaissance, met rijke detaillering en een sprookjesachtig silhouet. De Rehobothkerk aan de Zacharias Jansestraat in de Watergraafsmeer dateerde uit 1907. Toen had hij definitief afscheid genomen van de neostijlen, het ontwerp anticipeerde al op de vormentaal voor kerken die jaren later dominant werd in gereformeerde kring. B.T. Boeyinga zou zich ontwikkelen tot de grote meester in dit genre. Maar met de gereformeerde kerk in Delft bewees Tjeerd Kuipers in 1925 dat hij de geestelijke vader was van deze strenge Godshuizen.
De jongste zoon trad in de voetsporen van zijn broers. Hij bouwde Jan Luijkenstraat 37-49, een imposante rij burgerhuizen uit 1901, in de rationele maar toch zwierig gedetailleerde trant die deze prachtige straat eigen is. Het café-restaurant De Roode Leeuw uit 1912, Damrak 93-94, was misschien minder overtuigend. Maar direct daarna verrees zijn meesterwerk, het gebouw Industria tussen de Dam en het Rokin dat in 1916 voltooid werd. Zijn opdrachtgever daarbij was Julius Bunge, voor wie hij eerder het spectaculaire buitenhuis ‘Kareol’ in Aerdenhout gerealiseerd had (1906-1911), in samenwerking met Zweedse en Duitse architecten, onder wie Friedrich Ostendorf. Dat moet een leerzame ervaring zijn geweest en tegelijkertijd kon ook de Beurs van Berlage, op een steenworp afstand, niet genegeerd worden, om van het oude stadhuis maar niet te spreken. Die opdracht en die locatie inspireerden Foeke Kuipers tot een serieuze poging om een monument te ontwerpen. Van Campen en Berlage heeft hij niet kunnen evenaren, maar het gebouw staat wel op de rijksmonumentenlijst. Ook het goed bewaarde interieur van de Industriële Club is monumentaal. Daarna raakte de jongste Kuipers het spoor bijster. De sigarettenfabriek uit 1928, Nieuwezijds Voorburgwal 310 is een wonderlijk gebouw. In hetzelfde jaar kwam ook Stadhouderskade 7-9 gereed, voor de Algemene Maatschappij Voor Jongemannen (na 1945 Jongeren), waarmee hij zich conformeerde aan de dominante Amsterdamse School.
Roelof, Tjeerd en Foeke waren geen genieën, maar ze hebben gezamenlijk wel veel gebouwd in Amsterdam. Nooit revolutionair maar wel goed. Hun ontwerpen zijn karakteristiek voor de architectuur rond 1900. De neostijlen waren passé, zoiets moois als Keizersgracht 495 kon echt niet meer, maar de architectuur van de twintigste eeuw, het modernisme, zou pas na 1950 werkelijk gestalte krijgen.
Vincent van Rossem
Vorige aflevering: Jan Paul Frederik van Rossem (1854-1918), Willem Johannes Vuyk (1855-1918) (Binnenstad 251)
Volgende aflevering: Jan Ernst van der Pek (1865-1919) (Binnenstad 254/255)
(Uit: Binnenstad 253, augustus/september 2012)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.