Boekbespreking

Het huis van de burgemeester. Herengracht 502 in Amsterdam

Onze burgemeester, zowat de enige door de Kroon benoemde burgervader van een Europese hoofdstad, heeft zijn ambtswoning in het hart van de oude regentenoligarchie uit de tijd van de Republiek: een patriciërswoning aan de Herengracht. Hoe gepast, zou je zeggen. Anders dan bijvoorbeeld Mansion House, een intimiderende steenklomp in neo-Palladiaanse stijl (1752), waar de Lord Mayor van de Londense City domicilie houdt, is de Amsterdamse ambtswoning niet speciaal voor dat doel gebouwd. Herengracht 502 werd in 1927 door C.J.K. van Aalst, president van de Nederlandse Handel-Maatschappij (NHM) op persoonlijke titel geschonken aan de stad Amsterdam, om als ambtswoning van de burgemeester te dienen. Daarmee honoreerde hij een vurige wens van de populaire en zeer op decorum gestelde burgemeester Willem de Vlugt, een gereformeerde jongen van Kattenburg, die zich omhooggewerkt had in de aannemerij en de politiek en van wie bekend was dat hij zijn sociale stijging graag bekroond zag met een patriciërswoning aan de Heren- of Keizersgracht.
Omslag van het besproken boek Eén van de afbeeldingen uit het besproken boek

Herengracht 502 is een huis op dubbel erf dat in 1671-1672 werd gebouwd in opdracht van de stoffen- en ijzerwarenkoopman Paulus Godin, mogelijk naar ontwerp van Adriaan Dortsman of anders in diens stijl. In 1791 werd het huis verbouwd door Abraham van der Hart: de huidige gevel is vrijwel geheel van zijn hand. Van der Hart verwijderde achttiende-eeuwse frutsels als klossen en klauwstukken en greep terug op het sobere baksteenclassicisme uit de tijd van Dortsman. Het resultaat was wel wat minder robuust. Het fijnzinnige metsel- en voegwerk, de uitgerekte vensters (die het tegenwoordig om onduidelijke redenen zonder hun empireroetjes moeten doen), het nieuw toegevoegde hardstenen soubasement en de sobere, vrijwel geheel gereviseerde omlijsting van de entreepartij zijn allemaal typerend voor de late achttiende eeuw. De huidige representatieve ruimtes op de bel-etage stammen nog voor een klein deel uit de tijd van Van der Hart: de wandpanelen in de geest van de Engelse architect Robert Adam in de kamer linksvoor en een viertal zeer belangrijke schouwen in ‘Etruskische’ stijl. De twee vrijwel compleet bewaard gebleven kamers en suite rechts van de middengang dateren uit de jaren 1870-1874. Zij weerspiegelen de smaak van de graag groots en meeslepend levende en daarom meestal in het buitenland vertoevende opdrachtgeefster, de bankiersvrouw Louise van Loon-Borski. Vooral de voorkamer valt op, met zijn betimmering van geschilderd notenhout als omlijsting van lichtgekleurde wandtapisserieën, die evenals bij de grote achterzaal in Museum Willet-Holthuysen vervaardigd zijn bij de Parijs-Mechelse firma Braquenié Frères.
Velen hebben het interieur tijdens de Open Monumentendagen al eens kunnen aanschouwen. Nu is er dan sinds kort een monografie voorhanden, waarin de geschiedenis van het huis, de architectuur en het interieur uitvoerig gedocumenteerd en beschreven staan. Het is een geslaagd boekwerkje geworden, geschreven door de architectuurhistoricus Coert Peter Krabbe (zeventiende, achttiende eeuw en twintigste eeuw) en de interieurhistorica Hillie Smit (negentiende eeuw). Zij hebben reeds bekende gegevens aangevuld met de resultaten van een bouwhistorisch rapport uit 2002, met nieuw, door henzelf verricht onderzoek en met nieuwe interpretaties van oude feiten. Het is bovendien toegankelijk, zij het zakelijk geschreven. Vooral in de eerste twee hoofdstukken valt de goede balans op tussen bewoningsgeschiedenis, de invloed van sociale netwerken, veranderende wooncultuur en wisselend gebruik van ruimtes, bouwhistorische aspecten en de inspiratiebronnen en ontwerpdilemma’s bij de architectuur, de decoratie en het interieur. Er wordt uitvoerig stilgestaan bij Van der Harts bibliotheek (met daarin het plaatwerk van Pierre-François Basan over de zestiende-eeuwse stucdecoraties van Giovanni da Udine in het Vaticaan, de formele inspiratiebron voor Van der Harts stucpanelen) en de invloed van Robert Adam. In het slothoofdstuk wordt en passant nog een restauratiedilemma geschetst. Tijdens de restauratie van 1999-2002, waarover de auteurs hier en daar vrij kritisch zijn, werd het lichtblauwe Adam-fond in de Van der Hartkamer, zoals we dat bijvoorbeeld kennen uit Paviljoen Welgelegen in Haarlem, niet teruggebracht. Men wilde geen onzuiver contrast creëren met het negentiende-eeuwse plafond en de lambrisering. Vandaar het goudomrande ‘rossige zweem’.
De greep op het geheel mis ik een beetje in de hoofdstukken over de negentiende eeuw, hoewel ook hier de vruchten van intensief speurwerk en intelligent combineren geplukt worden. Maar het heeft een wat opsommerig karakter: een lange stoet van – op zich zeer waardevolle – tapijten, meubels, spiegels en gordijnen. Wie voerde echter de regie over het totale ontwerp van de ruimtes? Het mag dan niet bekend zijn, de auteur vraagt het zich ook niet expliciet af. Was het een architect (zoals bij de in architectonisch opzicht meer sprankelende interieurs van Herengracht 500 en 474, respectievelijk van I. Gosschalk en J.L. Springer), een aannemer (de Van Loons zochten later voor de bouw van hun buitenpaleis Hydepark in Doorn in eerste instantie de aannemersfirma Staal & Haalmeyer aan, die vervolgens een architect inschakelde) of een meubelfirma? Of een vroege woninginrichter misschien? In de stijlkeuze, Lodewijk XVI, heeft Louise Borski zeer zeker de hand gehad, want, zo laat Hillie Smit goed uitkomen, zij spiegelde zich in alles aan de elegante Franse keizerin Eugénie, die haar vele paleizen in die stijl liet inrichten. Als de interieurs zijn ontworpen door Parijse meubelfirma’s, zoals ook veel interieurstukken, dan heeft men zich kennelijk aangepast aan de wat behoudende ‘keizerlijke’ smaak van Louise Borski. Dat was niet zozeer de smaak van de ‘Parijse elite’ van het Tweede Keizerrijk, zoals enigszins misleidend in de inleiding staat, want het ‘Second Empire’ en trouwens ook de zogenaamde style-Rothschild, de luxevariant daarvan voor puissant rijke bankiers, was daar al veel meer geënt op de (Franse) renaissance. Dat laat ook een kleurenafbeelding van een schitterend neorenaissance-ontwerp voor een betimmering met wandtapijten van Braquenié Frères zien, niet voor de Van Loons bestemd.
Aan illustraties trouwens geen gebrek in dit boek. Een menigte aan originele tekeningen, ontwerpen, schilderijen van bewoners en uitstekende foto’s van Han van Gool geven een zeer gedetailleerd beeld van het huis.

Wilfred van Leeuwen

Coert Peter Krabbe & Hillie Smit. Het huis van de burgemeester. Herengracht 502 in Amsterdam. Architectuur, interieur en bewoningsgeschiedenis. Uitgeverij THOTH Bussum/Bureau Monumenten & Archeologie Amsterdam 2011 ISBN 978 90 6868 546 6

(Uit: Binnenstad 252, juni/juli 2012)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.