De afgeschuinde stad

In een vorige bijdrage aan dit blad (De afgeronde stad, Binnenstad 248) schreef ik iets over de afgeronde hoeken die vanaf ruwweg 1860 overal in Amsterdam opduiken. Aanvankelijk vonden hoekafrondingen plaats onder een rechte lijst, wat later kregen ze een sprekender silhouet door koepels op cilindervormige hoekrotunda’s te plaatsen, onder meer aan het Koningsplein, het Alexanderplein en de Prins Hendrikkade. Net iets talrijker echter dan de afgeronde hoeken zijn de afgesneden of afgeschuinde hoeken.
Czaar Peterstraat 199-209 / Conradstraat 198 (1880) (foto Wim Ruigrok) Prinsengracht 462 / Leidsestraat 81 (1896) (foto Wim Ruigrok) Roetersstraat 2a-10a / Nieuwe Prinsengracht (1891) (foto Wim Ruigrok)

Want ronde hoeken mogen dan stedenbouwkundig wel erg sierlijk zijn, ze hebben ook een aantal praktische bezwaren, onder meer de hoge prijs van gebogen glas als gevolg van de noodzakelijke verhitting van het glas onder zeer hoge temperaturen. Op zich zijn afgeschuinde hoeken wat prozaïscher, maar door de toevoeging van erkertorens werden ze aan het eind van de eeuw toch tot schilderachtige en sterk sprekende stedenbouwkundige accenten gemaakt.

De afgeschuinde hoek

De afgeschuinde hoek, al of niet met een erker, leidt tot een perspectivische verspringing in het stadsbeeld. Er ontstaat een sterke diagonale axialiteit, die de klassieke frontaliteit van de gevelwand doorbreekt. Het effect van het perspectivische stadsbeeld is goed te zien op een beroemd schilderij van Gustave Caillebotte (‘Rue de Paris, temps de pluie’, 1877) van de Place de Dublin in Parijs. Daarin wordt de blik gevangen door de ‘kale’ afgeschuinde hoek op de achtergrond. Deze is het punt van samenkomst van twee diagonale assen en tevens het smalle voorvlak – één raamtravee breed, zoals meestal – van een soort trapeziumvormig bouwblok. De afgeschuinde hoeken op het schilderij zijn het gevolg van de schaalvergroting van het stedelijke bouwblok, die weer het directe gevolg was van de grote doorbraken, boulevards en nieuwe pleinen van de prefecten Rambuteau (1833-1848) en Haussmann (1848-1870). Voor schilders als Caillebotte en Manet was het perspectivische stadsbeeld vaak een stuk interessanter dan de frontale gevelwand. Ook stadsfotografen als Eugène Atget, Berenice Abbott en bij ons later Bernard Eilers waren gefascineerd door de diagonale, schilderachtige effecten van ‘taartpunt’-locaties. In de negentiende eeuw gingen schilders, architecten en stadsplanners de stad steeds meer als een kunstwerk zien.
Grootschalige transformaties als in Parijs bleven in Amsterdam uit. Maar dat betekent niet dat het gevoel voor het perspectivische stadsbeeld aan Amsterdam voorbijging en zeker niet het gevoel voor het schilderachtige. Al in de eerste helft van de negentiende eeuw duiken afgeschuinde hoeken op kleine schaal tamelijk frequent in de oude binnenstad op. Een van de meest pittoreske staat op de hoek van de Haringpakkerssteeg en de Hasselaerssteeg bij de Nieuwendijk, met op de eerste verdieping een opvallend houten kozijn met een lijstje en afgeronde hoeken. Het fenomeen was vóór de negentiende eeuw niet geheel onbekend, maar werd meestal om zuiver praktische of technische redenen toegepast. Dat laat bijvoorbeeld het monumentale, aan drie zijden op vlucht gebouwde huis Herengracht 401-403 op de hoek van de Beulingstraat zien. De afgeschuinde hoek is een op zichzelf staande smalle strip met blinde nissen en maakt geen deel uit van de gevelcompositie, het is een noodzakelijk tussensprongetje op een scherpe hoek.
In de negentiende eeuw wordt de afschuining bijna altijd één venstertravee breed en maakt zij deel uit van de maatvoering en compositie van de gevels aan weerszijden. Een goed voorbeeld daarvan is het als ‘Grand Café Handelskade’ gebouwde, sterk door Parijs geïnspireerde bouwblok aan het eind van de Czaar Peterstraat en de Conradstraat, naar ontwerp van de architect-werktuigkundige J.W. Meijer (1880). Als een van de weinige plekken in Amsterdam doen hier de afgeschuinde hoeken – ook die op de achtergrond van bijgaande foto – rechtstreeks denken aan het schilderij van Caillebotte.

De eerste hoekerkers

Vanaf ruwweg 1870 werden veel afgeschuinde hoeken voorzien van erkers. Hoekerkers zijn in Amsterdam vóór de negentiende eeuw een betrekkelijk zeldzaam verschijnsel. Af en toe komen we iets tegen op oude prenten dat er op lijkt, bijvoorbeeld bij het laatmiddeleeuwse Sint-Elizabethgasthuis op de Dam, maar dat was eigenlijk meer een hoekkastje waar mogelijk een heiligenbeeld in heeft gestaan. Pierre Cuypers was een van de eersten die begin jaren zestig – hij woonde toen nog in Roermond – een rond, uitkragend traptorentje op een draagzuiltje ontwierp op de oostelijke hoek van de neoromaanse pastorie van de Posthoornkerk aan de Haarlemmer Houttuinen. Hij putte zijn inspiratie deels uit Duitsland – de publicaties van de neogoticus G.G. Ungewitter – , deels waarschijnlijk uit de arkeltorens van het Maarten van Rossemhuis in Zaltbommel.
Ook Isaac Gosschalk, die we eerder al tegenkwamen als pionier van de hoekrotunda met koepeldak, hing in 1867 een gietijzeren balkon over twee verdiepingen op de afgeschuinde hoek van het woonhuis Weteringschans 113, dat deel uitmaakte van een groter bouwblok. De Duitse hoekerkers lagen hem ongetwijfeld nog vers in het geheugen, want hij had zijn studietijd doorgebracht in Duitsland en Zwitserland. Toen hij later zelf in het hoekhuis ging wonen, brak hij het bovenste deel van het balkon af en vulde het onderste deel met glas-in-lood en houten borstweringen, versierd met geestige flamboyante traceringen (onlangs ‘weggemoderniseerd’). Op de andere hoek van de zijgevel, aan de Lijnbaansgracht, plaatste hij toen een schilderachtige houten traptoren, tegenwoordig wit, maar oorspronkelijk, evenals de erker, in een donkere kleur gebeitst.
Invloedrijk waren vooral ook de rechthoekige standhoekerkers – ‘standerkers’, een germanisme, zijn erkers vanaf de begane grond – die Cuypers ontwierp bij het dubbele woonhuis Nieuw Leyerhoven, Vondelstraat 73-75 (1877). Het huis zelf was geïnspireerd door de Noordduitse baksteengotiek en ook de erkers waren vooral Duits van vormgeving, voorzien van een hoog paviljoendak en geplaatst tegen een afgeschuinde hoek met een draaiing van 45 graden. Dit ‘Duitse’ type hoekerker, dat Amsterdam nooit gekend had, zou in de jaren tachtig en negentig op tal van straathoeken en pleinen verschijnen. Niet als standerker, maar als uitgekraagde erker en meestal ook niet neogotisch, maar ontleend aan de Duitse neorenaissance, die hier bekend was door de goedkope Duitse architectuurpublicaties.

Winkelhuizen met hoekerkers

De meeste nu nog bestaande winkelroutes door de binnenstad en door de radiaalstraten van de grachtengordel – ook de kleinere, zoals de Molsteeg-Torensteeg, de Heistegen, de Gasthuismolensteeg enzovoorts – kregen in de negentiende eeuw vaste vorm. Talloze hoekpanden op deze routes werden in die tijd voorzien van een afgeschuinde hoek, hetzij alleen op de begane grond met behoud van de oude gevel, hetzij, bij nieuwbouw, over de volle hoogte. Hoekwinkelpanden waren uiteraard, vanwege hun ‘exposure’, bijzonder in trek. In kranten komen we regelmatig advertenties tegen waarin makelaars en projectontwikkelaars ‘een winkelpand, zijnde een hoekhuis met vijf spiegelruiten’ aanprijzen. Een winkelpand kon architectonisch aantrekkelijker gemaakt worden door een hoekerker toe te voegen. De schuin geplaatste Duitse hoekerker met hoog tentdak gaf een groter knaleffect dan de haaks op elkaar geplaatste trap- en topgevels die in Amsterdam in de renaissance gebruikelijk waren. Er zijn in deze tijd een paar monumentale hoekerkers met koepels gebouwd, zoals het voormalige gebouw van Focke & Meltzer op de hoek van de Kalverstraat en het Spui in de Duitse, witgepleisterde versie van de Italiaanse renaissance (1884, Th. Sanders & H.P. Berlage) en het verzekeringsgebouw ‘New York’ op de hoek van de Keizersgracht en de Leidsestraat in Parijse ‘Beaux Arts’-stijl (1890, J. van Looy). Toch zijn in het algemeen de kleinere, schilderachtige hoekpandjes die zijn aangepast aan de kleine schaal van de Amsterdamse winkelstraten karakteristieker.
Een geslaagd voorbeeld is het sigarenmagazijn op de hoek van de Leidsestraat en de Keizersgracht, ontworpen door A.C. Bleijs in 1881 – opmerkelijk veel panden met hoekerkers waren oorspronkelijk sigarenpandjes. Enkele jaren geleden is het in dit tijdschrift al eens afgebeeld, in een artikel over ‘gewone’ erkers (Binnenstad 223-224). Waar Cuypers en Gosschalk de hoekerker nog als een toevoeging aan een voor het overige symmetrische compositie toepasten, dwong de specifieke situatie van het hoekwinkelpand, met twee gevels van ongelijke lengte, Bleijs tot een asymmetrische oplossing. De topgevel in de Leidsestraat moest bovendien in harmonie worden gebracht met de hoekerker, het meest in het oog springende bouwdeel, en mocht in geen geval de boventoon voeren. Duidelijk is dat Bleijs – en met hem veel anderen – het hoekpand als één, de hoek omlopende compositie opvatten, met de erker als hoofdmoment.
Wat minder artistiek, maar wel verzorgd en bovendien representatiever voor de meeste winkelpanden met hoekerkers, zowel in de binnenstad als in de negentiende-eeuwse ring, is de luxebakkerij Kwakman, voorheen Wed E.A. Rekers, op de hoek van de Leidsestraat en Prinsengracht 462. De ontwerper is niet bekend. De erkertoren op de hoek loopt over vier verdiepingen en wordt bekroond door een puntdak. Het vierkante torenkamertje op de zolderverdieping – my home is my castle – is aan drie zijden geheel van glas en dient daardoor tevens als een belvédère. Het karakteristieke glas-in-lood, dat standaard is bij dit soort erkers in Duitse en Hollandse renaissancetrant, ontbreekt niet, evenals de versierde consoles en het kornispaneel op de soffiet van de erkerplaat.
De venstertravee onmiddellijk naast de erkertoren aan de zijde van de Prinsengracht is geheel blind. We zien dat vaker bij winkelhuizen met bovenwoningen, bijvoorbeeld bij het zeer verwante pand op de hoek van de Haarlemmerstraat en de Herenmarkt – dat een achthoekig torenkamertje heeft – en de beide ‘rijmende’ hoekpanden Haarlemmerplein 29 en 31 aan het begin van de Korte Marnixstraat. Vaak wordt deze blinde travee aangegrepen om allerlei siermetselwerk en lisenen of een cartouche met jaarsteen en andere decoraties aan te brengen. Het is daarnaast ook een ideale plek voor reclame-uitingen. Bij de bakkerij van Wed. Rekers is in de blinde vensternis op de eerste verdieping een winkelreclame van zwart marmerglas met gecalligrafeerde goudkleurige letters aangebracht, zogenaamd verre églomisé.
Op een aantal hoeken trekken erkers de aandacht vanwege hun zeer steile en hoge tent- of paviljoendaken, onder meer op de hoek van de Keizersgracht en de Nieuwe Spiegelstraat (gereconstrueerd door Stadsherstel) en op de hoek van de Kloveniersburgwal en de Staalstraat. Ook het niet meer bestaande winkelpand op de hoek van het Singel en het Spui had een dergelijke expressieve blikvanger en er zijn er meer geweest die inmiddels verdwenen zijn.
In architectenkringen echter groeide in de loop van de jaren negentig de kritiek op de Duitse hoekerker-manie. Sommigen wilden de afgeschuinde hoek op een andere, minder dominante manier in de omlopende gevelcompositie opnemen, zoals te zien is bij het fraaie verzekeringspand op de hoek van het Rembrandtplein en de Utrechtsestraat van de Haagse architect Jurriaan Kok, dat geheel geïnspireerd is op de zestiende-eeuwse kanselarij in Leeuwarden. Anderen, zoals H.H. Baanders op de twee hoeken van de Roetersstraat met de Korte Lepelstraat en de Nieuwe Prinsengracht (1891), ontwierpen wel een erkertoren over drie verdiepingen, maar maakten die polygonaal en gebruikten voor de detaillering uitsluitend allerlei ragfijne Hollandse renaissance-motieven. Bovendien zijn hier de erkers optisch veel steviger aan het blok verankerd – mede door de omgaande lijsten – dan de soms wat topzwaar aan de afgeschuinde hoek bungelende, door ijzeren steunconstructies gestutte rechthoekige erkers.
Ten slotte rekende Jos Cuypers, de zoon van de eerder genoemde Pierre, in 1902 helemaal af met de hoekerker op een schuine hoek. Op Oude Hoogstraat 2 hoek Oudezijds Achterburgwal herstelde hij de ‘Hollandse’ traditie in ere door op de hoek twee trapgevels haaks op elkaar te zetten, precies zoals hij dat kende van het door hem en zijn vader gerestaureerde stadhuis van Franeker. Zo maakte hij een einde aan een trend die een kwart eeuw eerder, mede door toedoen van zijn vader in gang was gezet.

Wilfred van Leeuwen

(Uit: Binnenstad 252, juni/juli 2012)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er is momenteel 1 reactie op dit artikel.

m., geweldig dat onderzoek naar hoeken en rondingen.
Ik houd mij daar op dit moment mee bezig in de havenstad Terneuzen.
Ooit heb eens ergens gelezen dat deze hoeken niet een geheel architecturaal doel hadden maar ook om de plotselinge beleving van de hoek aangenamer (veiligheidsgevoel), te maken ..
[Meer lezen]

 Hans Vlottes 5/8/2014 13:53:18

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.