Dam 2-2A, gebouw De Bisschop

'Dat levert Gratama ons'

Het fameuze avant-garde tijdschrift de 8 en Opbouw publiceerde in 1933 een spotprent van het gebouw De Bisschop, Dam 2, op de hoek met het Damrak, met het bijschrift: ‘Dat levert Gratama ons’.
Dam 2a. In 1937 werd het gebouw van Boerma vervangen door een kantoorgebouw, nu bankgebouw ABN/AMRO, van Jan Gratema (foto: Wim Ruigrok)

De prent diende als illustratie bij een beschouwing over het functioneren van de Schoonheidscommissie. De architecten die dit tijdschrift uitgaven waren principiële modernisten en zij beschouwden het historiserende kantoorgebouw als een vorm van dwaasheid, dat behoefde geen verdere toelichting. Het ging hen ook niet zozeer om het gebouw als wel om de architect: Jan Gratama (1877-1947). Hij werd net als zijn collega Jan de Meyer (1878-1950) in progressieve kring beschouwd als een gevaar voor de ontwikkeling van de Amsterdamse architectuur, zij waren namelijk verklaarde tegenstanders van het modernisme en bovendien lid van de Schoonheidscommissie. Het feit dat Jan de Meyer actief betrokken was bij het behoud van de historische stad beschouwde men waarschijnlijk evenmin als een aanbeveling. In het artikel over de Schoonheidscommissie richtte de kritiek zich met name ook op de praktijk om oude geveltoppen te herplaatsen op nieuwbouw.

Het gebouw ‘De Bisschop’

De gevel aan het Damrak werd al vroeg gemoderniseerd en vormt zodoende een ware staalkaart van de architectuurstromingen die voor 1940 gestalte gaven aan de vooruitgang. Op de hoek met de Dam stond tot 1899 een Amsterdams huis, met een klokgevel aan het Damrak en een zijgevel aan de Dam, ook wel ‘Huis Sint Nicolaes’ genoemd, naar de gevelsteen die nog steeds in de gevel aan de Dam prijkt. Foto’s laten zien dat het huis, met Café Bisschop, later in de negentiende eeuw krachtig is ‘gemoderniseerd’. Na afbraak verrees buitengewoon schilderachtige nieuwbouw, ontworpen door A.C. Boerma (1852-1908), de architect die velen kennen van het Huis met de kabouters uit 1884, Ceintuurbaan 251-255. Dit bouwwerk was echter zo slecht gefundeerd dat het al snel tot een ruïne verviel die de Dam lange tijd ontsierde.
Gratama kreeg van de firma Levert en Co, een distillateur, opdracht om een kantoorgebouw te ontwerpen, met op de begane grond een bijkantoor van de Incasso Bank. In het bovenstaande is al vermeld dat de modernisten zijn ontwerp niet konden waarderen. Maar er kwam ook scherpe kritiek uit een meer conservatief gezinde hoek. De architectuurcriticus J.P. Mieras publiceerde op 3 juni 1933 een voor zijn doen buitengewoon kritische analyse in Bouwkundig Weekblad Architectura.

Ter plaatse van de klok- en de halsgevel verscheen in 1899 een gebouw naar ontwerp van A.C. Boerma; rechts de Beurs van Zocher (tek. H.M.J. Misset, Stadsarchief Amsterdam, collectie Atlas Dreesmann)
Damrak 99-101 (v.r.n.l.) met op de hoek van de Dam Cafe ‘de Bisschop’ (foto uit 1875-1886, Stadsarchief Amsterdam; collectie Atlas Dreesmann)

Afgezien van enige detailkritiek betrof zijn voornaamste bezwaar de ‘stijlnamaak’. Gratama had geprobeerd om het tamelijk grote kantoorgebouw het voorkomen van een stadshuis te geven, met topgevel, kap en traditioneel ogende ramen voorzien van een roedenverdeling. Zelfs de gemetselde gevel was eigenlijk ‘schijn’, want een modern staalskelet had de dragende functie van de buitenmuren overgenomen. Dat ging Mieras klaarblijkelijk te ver, al begreep hij best wel dat Gratama voor deze gevoelige locatie een behoedzame oplossing had gekozen. Zelfs het Rooms Katholiek Bouwblad, waarin doorgaans gepleit werd voor een meer traditionele architectuur, was geheel niet overtuigd door de wijze waarop Gratama een vertrouwd beeld nastreefde. Door het constructieve wezen van het gebouw, een staalskelet, zo flagrant te ontkennen met wat cosmetische middelen, had hij van het streven naar een ‘nationale architectuur’ eigenlijk een persiflage gemaakt.
Achteraf beschouwd is al deze commotie tamelijk moeilijk te begrijpen. Afgezien van het stadhuis en de Nieuwe Kerk staat er op de Dam geen enkel gebouw dat werkelijk van belang is voor de architectuurgeschiedenis. Maar wie stoort zich nog aan de Bijenkorf van J. van Straaten (1862-1920), of aan het Peek en Cloppenburg gebouw van A.J. Joling? Het is, laten we zeggen, al met al een wonderlijk ensemble van stuurloze ontwerpen. Gebouw ‘De Bisschop’ van Gratama past daar heel goed bij. Het is rond 1990 bij een ‘opknapbeurt’ door vastgoedbarbaren beroofd van vrijwel al zijn charmes. De gevelsteen met Sint Nicolaas is daarbij op ongelukkige wijze hoger in de gevel geplaatst. De rijk gedetailleerde pui met haar monumentale deuren en smeedijzeren traliewerk werd helaas onherstelbaar vernield, maar de ravage die op de verdiepingen was aangericht met kunststoframen heeft men bij een recente renovatie van het gebouw weer opgeruimd. Zo kunnen we het gevelbeeld dat Gratama voor ogen stond in ieder geval weer deels waarderen. Echt onaardig is het toch zeker niet.

Architect in oorlogstijd

Herengracht 284 te Amsterdam, ‘Studie-opmeting van de Technische Hogeschool gecompleteerd door Bureau Monumentenzorg van de gemeente Amsterdam’, 1944 (tekeningenarchief Publieke werken)

Jan Gratama, geboren in Groningen, was een getalenteerde en ambitieuze architect die ook in het verenigingsleven een zeer actieve rol speelde. Na zijn studie in Delft was hij secretaris van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst (1908-1914), voorzitter van het Genootschap Architectura et Amicitia (1917-1919) en polemist, met vele scherpe artikelen in het Bouwkundig Weekblad. In de loop der jaren ontstond ook een groot oeuvre. Aanvankelijk had zijn werk een uitgesproken modern karakter. De drie huizen aan de Kralingse Plaslaan in Rotterdam uit 1916 waren spraakmakend. De stijl doet wel denken aan de Amsterdamse School, maar laat vooral zien dat Gratama zoals vele van zijn generatiegenoten sterk beïnvloed was door H.P. Berlage. In de jaren daarna bouwde hij met zijn compagnon Gerrit Versteeg (1872-1938) en in samenwerking met Berlage een groot complex woningen in de Transvaalbuurt (omgeving Kraaipanstraat). Begin jaren twintig volgde een woningbouwproject in Amsterdam Zuid, tussen de Olympiakade en de Olympiaweg. Gratama trad ook op als supervisor voor de gemeente bij de realisering van nieuwe woonwijken. Overal in het land verrezen door hem ontworpen villa’s.
Ondanks deze onmiskenbaar succesvolle carrière raakte Gratama langzamerhand verstrikt in boosheid en rancune. Dit ging gepaard met een obsessief zoeken naar een ‘architectonische waarheid’ en een bijbehorende architectuurtheorie. Rond 1930 bereikte de verwarring in het Nederlandse architectuurdebat een hoogtepunt. De opkomst van het modernisme, eerst in Duitsland en Frankrijk, wat later ook in Nederland, had de tegenstellingen op scherp gezet. De Nederlandse modernisten, verenigd rond het tijdschrift de 8 en Opbouw, vormden maar een heel klein groepje dat bovendien weinig bouwde, maar zij riepen grote weerstand op. Niet alleen Gratama maar ook vele anderen veroordeelden deze nieuwe architectuur als een vorm van ‘hoogmoedige intellectualiteit’ die een bedreiging vormde voor de ‘gezonde traditie’. De Delftse hoogleraar M.J. Granpré Molière zocht al jaren naar een eigentijdse versie van de traditionele bouwkunst en zijn collega G. Friedhoff deed dat eveneens, ‘Wat kunnen wij van de oude monumenten leren?’, zo luidde de titel van Friedhoffs intreerede in 1926. Het Rooms Katholiek Bouwblad is in 1929 opgericht door architecten die vooral de traditie van de kerkelijke bouwkunst ter harte ging. Het werd begin jaren dertig steeds moeilijker om architectuur te beschouwen als een onschuldig ontwerpprobleem.
Gratama mengde zich in dit debat met een lange ‘Beschouwing over de Nieuwe Zakelijkheid’ in het inleidende deel van de reeks Moderne Bouwkunst in Nederland dat in 1932 verscheen. Hij gaf eerst een beknopt overzicht van de periode 1900-1930, die natuurlijk begint met de Beurs van Berlage. Zijn lof voor Berlage was oprecht, maar bij de woningblokken van Michel de Klerk aan het Spaarndammerplantsoen werd het betoog minder rechtlijnig. Diens werk was weliswaar bovengemiddeld goed, geniaal zelfs, maar het ging ten onder aan een extreme vorm van individualisme, een kenmerk, volgens Gratama, van het expressionisme in het algemeen. Dergelijke bouwkunst zou nooit van grote maatschappelijke betekenis kunnen zijn. Vervolgens kwam W.M. Dudok ter sprake, met zijn beroemde raadhuis in Hilversum. Ook deze ‘cubistische’ architectuur werd geprezen, het was met een zekere virtuositeit gedaan, maar, zo anders dan bij Berlage, met net iets teveel gemak. Gratama kon niet helder denken maar wel goed kijken. Zelfs wanneer tenslotte de Van Nellefabriek in Rotterdam en de Openluchtschool in Amsterdam ter sprake komen, de iconen van het Nederlandse modernisme, ontkent hij niet dat het fascinerende architectuur is. Maar het fascineert op de verkeerde wijze, het is pervers, het is de lokroep van een streven naar louter functionele en materiële perfectie die tot ‘onmenselijkheid’ moet leiden, het is ‘hoogmoedige intellectualiteit’.
Gratama leverde in 1934 ook een tastbare bijdrage aan het debat, namelijk het gebouw ‘De Bisschop’. De uiterst negatieve reacties op dit ontwerp, dat toch al getuigt van onzekerheid bij een architect die ooit een zekere flair had, moeten voor hem buitengewoon teleurstellend zijn geweest. De kritiek in de 8 en Opbouw lag voor de hand, maar dat ook zijn vrienden bij het Bouwkundig Weekblad Architectura en de traditionalisten in het Rooms Katholiek Bouwblad zo afwijzend zouden reageren, had hij waarschijnlijk niet verwacht. Gratama bedankte meteen als lid van Architectura et Amicitia, waarvan hij voorzitter was geweest, en lid sinds 1908. Dat was in feite een breuk met de hele Amsterdamse architectuurwereld. De verleiding om in oostelijke richting over de grens te kijken werd sterker, daar bestreed men het modernisme werkelijk daadkrachtig, en zo volgde het lidmaatschap van de NSB. Het einde van deze tragedie kwam op 15 januari 1943, toen Jan Gratama zich in Amsterdam tot Wethouder van Publieke Werken liet benoemen. Veel kwaad heeft hij in die functie niet gedaan, integendeel, de monumentenzorg werd het speerpunt van zijn beleid, maar de deportatie van joden was toen al in volle gang.
Gratama wilde bij de Dienst der Publieke Werken een aparte afdeling Monumentenzorg creëren, maar W.A. de Graaf, de directeur, wist dat effectief tegen te werken zodat er een ‘bureau’ Monumentenzorg ontstond. Het is wel ironisch dat de machtige dienst nu niet meer bestaat terwijl het Bureau Monumenten en Archeologie floreert. De nieuwe wethouder gaf ook een krachtige impuls aan een project waarmee al eerder een aanvang was gemaakt, namelijk het opmeten en in tekening brengen van monumenten, schaal 1:20. Dit was van origine een werkverschaffingsproject uit de late jaren dertig voor architecten en tekenaars. Het werd gedurende de eerste oorlogsjaren op bescheiden schaal voortgezet, onder leiding van J. Leupen, architect bij de afdeling Gebouwen van de dienst, maar Gratama drong aan op een meer ambitieuze aanpak. Hij dacht daarbij aan een eventueel bombardement en de noodzaak om de stad te herbouwen. Tenslotte werden 540 gevels in tekening gebracht, alsmede zeven complete maar minder volledig gedetailleerde grachtenwanden. De animo om deel te nemen aan het project was overigens niet groot, hoewel men daarmee tewerkstelling in Duitsland kon ontlopen, kandidaten moesten zich namelijk aanmelden bij de Kultuurkamer en een ariërverklaring ondertekenen. Een groot aantal van deze tekeningen berust bij het Amsterdamse Stadsarchief. Gratama werd na de bevrijding veroordeeld door de Ereraad en overleed in december 1947. De opmetingstekeningen in het Stadsarchief vormen zo zijn laatste nuttige maar ook wel heel bedenkelijke bijdrage aan de Amsterdamse architectuurgeschiedenis.

Vincent van Rossem

(Uit: Binnenstad 249, december 2011)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.