De joodse begraafplaats Zeeburg

Een van de meest verscholen begraafplaatsen van Amsterdam is de joodse begraafplaats Zeeburg. In de jaren 1714-1942 zijn hier naar schatting 150.000 mensen begraven, waarmee het onbekende Zeeburg een van de grootste dodenakkers van Europa is. Hoewel vrijwel elke joodse Amsterdammer de naam ‘Zeeburg’ uit zijn stamboom kent, is de begraafplaats momenteel nauwelijks meer als zodanig herkenbaar. Het metaheer- of reinigingshuisje en de waterpomp zijn verdwenen en de grafstenen zakken steeds verder in het veen. De joodse traditie gebiedt echter dat de doden met de grootste eerbied worden bejegend.
Het toegangshek tot de begraafplaats Zeeburg (foto: Walther Schoonenberg)

Wanneer een gelovige in het bijzijn van anderen overlijdt, wordt in navolging van rabbi Akiba, die toen hij tijdens de Hadriaanse vervolgingstijd tot de dood toe werd gemarteld de geloofsbelijdenis uitsprak, nog eenmaal het ‘Sjemàh Jisraël’ gezegd: Hoor Israël, Adonai is onze God, Adonai is Eén. Als het kan, gebeurt dit zo dat op de laatste ademtocht ‘Echàd’, dat Eén betekent, wordt uitgesproken, zodat de ziel op de belijdenis van de Eenheid de eeuwigheid wordt ingedragen. Nadat de ziel door de doodsengel begeleid is naar de eeuwigheid, rest nog slechts haar stoffelijk omhulsel. Dit weerloze lichaam wordt echter met de grootst mogelijke zorg ritueel gereinigd.

Hoewel de Tora nergens voorschrijft dat doden begraven moeten worden, is dit toch een algemeen joods gebruik. Een dode dient zo snel mogelijk te worden begraven, liefst nog dezelfde dag, voordat de zon ondergaat. De Nederlandse Wet op de Lijkbezorging bepaalt tegenwoordig echter, dat er minstens anderhalve dag na het overlijden verstreken moet zijn. 
Nadat op de begraafplaats in het metaheer- of reinigingshuis een lijkrede is uitgesproken, wordt de overledene naar zijn graf gedragen. Na het uitspreken van enige gebeden en citaten uit de Talmoed wordt het graf door de aanwezigen gezamenlijk gedicht en wordt door naaste familieleden het kaddisjgebed gezegd.

De dode wordt teruggegeven aan de aarde – stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren (Gen. 3,19) – en daar blijft het lichaam wachten op het einde der dagen. Dan zal het bazuingeschal hen, die in de aarde rusten, wekken uit de slaap. De profeet Jesaja voorspelde dat de doden zullen herleven, dat de gestorven lichamen weer zullen opstaan. Allen die slapen in het stof, zullen vol vreugde ontwaken (Jes. 26,19) en hun gebeente zal ontluiken als het groen (Jes. 66,14). Ezechiël, die leefde tijdens de joodse ballingschap, zag in een visioen een dal vol beenderen. Hij vraagt zich af of deze beenderen nog tot leven zullen komen en voorziet dan dat ze weer bekleed worden met vlees. Ze zullen tot leven worden gewekt en worden teruggevoerd naar Israëls grond (Ez. 37, 1-9). Ook de profeet Daniël ziet hen die in het stof der aarde slapen, opstaan om hun bestemming te bereiken (Dan. 12,13). Maar de manier waarop dit zou geschieden, bleef voor hem verborgen. 
In Nederland is het gebruikelijk dat joden worden begraven met hun hoofd naar het westen, zodat hun gezicht bij de opstanding naar Jeruzalem is gericht. Wanneer de Messias in Jeruzalem verschijnt, zal Hij hen opwekken uit de dood.

De rust van het gebeente mag volgens joods gebruik niet worden gestoord. Joodse graven zijn ‘eeuwig’ en worden uit principe niet geruimd. Graven openen is ondenkbaar. Alleen bij hoge uitzondering kan een graf worden overgebracht.
 Een joodse begraafplaats heeft dezelfde heiligheid als een synagoge; heren bedekken hun hoofd als zij de plaats betreden. Als aandenken aan een dode worden geen bloemen meegebracht, maar legt men vaak een steentje op het graf.

Zeeburg

De voormalige ‘hekkepoort’ (1770), die oorspronkelijk naar de Muiderpoort leidde, maar in 1938 bij de toegang van het park werd herplaatst (foto: Walther Schoonenberg)

Typerend voor joodse begraafplaatsen is dat deze vanouds buiten de bebouwde kom liggen. Hoewel een begraafplaats gewijd is, is een lijk volgens de joodse religieuze wetten onrein en binnen de grenzen van een stad is daarvoor geen plaats. In Nederland ging men pas in het begin van de negentiende eeuw tot een dergelijke regeling over, toen de Fransen in 1810 ons land bij het Napoleontische keizerrijk voegden.

In 1492 werden de joden in Spanje gedwongen zich te bekeren of het land te verlaten, in 1496 trof de Portugese joden hetzelfde lot. Toen deze laatsten een eeuw later door de inquisitie werden vervolgd, vluchtte een aantal van hen naar Amsterdam. In 1614 stichtten zij bij Ouderkerk aan de Amstel de nog altijd bestaande begraafplaats ‘Beth Chajim’, huis van leven. De eveneens door vervolging getroffen joden uit Oost- en Midden-Europa werden aanvankelijk ook hier begraven tot zij in 1642 in Muiderberg op het zand van de Utrechtse heuvelrug hun eerste eigen begraafplaats in gebruik konden nemen. De net aangelegde trekvaart van Amsterdam naar Naarden bood de mogelijkheid om de overledenen van de ‘Hoogduits-joodse’ gemeente per boot naar Muiderberg te vervoeren.
Aan het begin van de achttiende eeuw groeide deze bevolkingsgroep echter zo snel dat de Hoogduits-joodse gemeente nog geen driekwart eeuw later, op circa twee kilometer buiten de Muiderpoort, een stuk grond kocht langs de Sint Anthonies- of Zeeburgerdijk. In 1651 brak de dijk tijdens een storm op deze plek door, waardoor een diepe poel ontstond, die men De Braak noemde. Nadat de poel gedempt was, richtte men enige decennia later op deze locatie de begraafplaats Zeeburg in. Zeeburg was vooral bestemd voor armere joden die geen graf konden betalen. Om aan de religieuze verplichtingen te voldoen droeg de joodse gemeente namelijk de kosten voor begrafenissen van armlastige gemeenteleden. Tevens begroef men hier te vroeg geborenen, kinderen onder de dertien, gemengd gehuwden, vreemdelingen, criminelen en personen die op joodse feestdagen of op de dag daarvoor waren overleden; de reis over de Muidertrekvaart naar Muiderberg kostte zoveel tijd dat men niet voor aanvang van de invallende feestdag terug kon zijn. Zeeburg lag echter vlakbij de stad.
Op 12 oktober 1714 werd de nieuwe begraafplaats in gebruik genomen; het jongetje Israël Lisser was de eerste die hier begraven werd. In 1758 bouwde men aan de dijk een metaheerhuisje en in de daarop volgende jaren breidde de begraafplaats steeds verder uit tot deze zich uitstrekte van de Zeeburgerdijk tot de ringvaart van de Watergraafsmeer en het totale oppervlak bijna 14 hectare bedroeg. Door de eeuwige grafrust kan men geen graven ruimen, ook niet als een begraafplaats overvol raakt. Om dit probleem op te lossen werd in 1895 een deel van Zeeburg opgehoogd; over de bestaande graven werd een extra laag aarde aangebracht waarin nieuwe graven konden worden gedolven. Omdat Zeeburg op veengrond ligt, zakte de daaronder liggende graven echter spoedig in het veen.

In de loop van de negentiende eeuw werd het gebruikelijker dat nabestaanden de graven van hun voorouders bezochten. Om daaraan tegemoet te komen, legde men in 1902 voor het eerst looppaden aan. Nadat in 1914 de nieuwe begraafplaats buiten Diemen in gebruik was genomen, werden op Zeeburg tot 1943 voornamelijk nog mensen begraven die al eerder een graf hadden gereserveerd om naast hun echtgenoot begraven te worden. Na de oorlog is de begraafplaats eigenlijk niet meer gebruikt, alleen heel af en toe wordt er nog begraven.

Sinds 1928 is Zeeburg min of meer opgenomen in het Flevopark, dat op voorstel van Jac. P. Thijsse van 1928 tot 1936 werd aangelegd tussen de joodse begraafplaats en het Nieuwe Diep. Ten behoeve van de aanleg van de Zuiderzeeweg, de route die via de bruggen over het Amsterdam-Rijnkanaal en het IJ naar Schellingwoude voert, moest in 1956 een deel van de begraafplaats wijken. Circa 28.000 graven werden toen overgebracht naar de begraafplaats in Diemen. 
De monumentale toegangspoort tot het park dateert uit 1770 en is de voormalige ‘hekkepoort’, die tot 1898 aan de opgang stond van de brug, die over de Singelgracht naar de Muiderpoort leidde. Na afbraak van deze poort waren de bouwstenen opgeslagen tot in 1938, niet lang na de oplevering van het Flevopark, de poort door toedoen van hoofdinspecteur van Bouw- en Woningtoezicht E. van Houten op deze plaats werd herbouwd.

De nauwelijks tussen het riet te ontwaren graven (foto: Walther Schoonenberg)

Na de aanleg van de Zuiderzeeweg is de begraafplaats nog ongeveer acht hectare groot. Zij is nog steeds in eigendom van de joodse gemeente van Amsterdam maar na de Tweede Wereldoorlog is de begraafplaats in de vergetelheid geraakt. Het metaheer- of reinigingshuisje en de waterpomp zijn verdwenen en de grafstenen zakken steeds verder weg in het veen. In de zomermaanden staat het riet zo hoog, dat men de grafstenen nauwelijks kan ontwaren, maar ’s winters of nadat het riet is gemaaid, zijn er nog circa 200 stenen te zien. 
Bijna alle Joodse grafschriften beginnen met eenzelfde tekst: פנ (P.N.), de afkorting van ‘Po Niqbar’, hier is begraven, of met פט (P.T.), ‘Po Tamoen’, hier is verborgen, dan volgen de naam, de geboorte- en overlijdensdatum en eventueel nog een nadere aanduiding van de persoon, waarna het grafschrift wordt beëindigd met תנצבה (T.N.Ts.B.H.), ‘Tijeh Nisjmato Tseroera Bitsoer Hachajim’, zijn/haar ziel zij gebundeld in de bundel van het eeuwig leven.
Op de grafstenen van de afstammelingen in mannelijke lijn van de hogepriester Aaron, de priesters en levieten, die zorg moesten dragen voor de in 586 v. Chr. en 70 n. Chr. verwoeste tempels van Jeruzalem, zijn vaak figuren afgebeeld: twee zegenende handen op priestergraven en een waterkan op de graven van levieten. Mensen met de naam כוהן, Kohen/Cohen (priester) of verwante namen als Caan, Cahen, Caenen etc., worden vaak aan de buitenkant van een grafveld begraven, langs het zogenaamde Kohaniempad – kohaniem is het meervoud van kohen. Omdat begraafplaatsen onrein zijn, is het priesters verboden deze te betreden. Deze paden zijn echter niet onrein, zodat een kohen toch het graf van een familielid kan bezoeken. De meeste overledenen op de begraafplaats Zeeburg hebben waarschijnlijk echter geen steen, maar een houten grafteken gekregen, dat in de loop der jaren is vergaan. De nu nog zichtbare grafstenen dateren vermoedelijk uit de negentiende en twintigste eeuw.

Stichting Eerherstel Joodse Begraafplaats Zeeburg

Omdat de huidige staat van de begraafplaats niet overeenstemt met de in het jodendom belangrijke opdracht om respect te betonen aan de overledenen en hun nagedachtenis, werd eind 2008 de Stichting Eerherstel Joodse Begraafplaats Zeeburg opgericht met het doel deze begraafplaats en de vele hier begraven joodse Amsterdammers aan de vergetelheid te ontrukken en het verval een halt toe te roepen. De Stichting Eerherstel Begraafplaats Zeeburg wil nu een deel van de begraafplaats opknappen en deze haar functie als gedachtenisplaats teruggeven.
 Het plan is om het meest hooggelegen deel van de begraafplaats te restaureren, waarbij een klein metaheerhuis zal worden herbouwd, dat tevens als educatiecentrum moet gaan dienen.
De natuurwaarde van het gebied wil men behouden. Tevens wil men onderzoeken hoe de nog bestaande grafstenen behouden kunnen blijven. In 2014 bestaat de begraafplaats driehonderd jaar. Het zou mooi zijn als de plannen dan tot uitvoer zijn gekomen. Geschat wordt dat hiervoor ongeveer een half miljoen euro nodig is. De stichting rekent daarbij op bijdragen van particulieren, organisaties voor goede doelen en monumenten, alsmede de overheid.

Juliet Oldenburger

Literatuur:
Jenny Bierenbroodspot en Margriet de Roever, De begraafplaatsen van Amsterdam, Amsterdam 2004
Leon Bok, 'De joodse begraafplaats Zeeburg' op de website van de stichting dodenakkers.nl
S.Ph. de Vries Mzn., Joodse riten en symbolen, Zutphen 1927-1932 (2 delen)

(Uit: Binnenstad 242, oktober 2010)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.