![]() |
Kerkstraat 32 |
Met die saaie gevels bedoelde hij niet zozeer de pleisterarchitectuur die toen in de mode was
als wel de volgens hem nogal armoedige en ideeënloze baksteenarchitectuur. ‘De baksteen
wordt hier niet, zoals in sommige streken, met studie en met verschillende combinaties van
vormen en kleuren toegepast’, zo schreef hij. ‘De Hollandse geest verzet zich tegen een
dergelijke inspanning, een dergelijke innovatie. De bakstenen worden simpelweg in
regelmatige lagen op elkaar gestapeld, slechts onderbroken door vensteropeningen.’ Een
uitzondering wilde hij wel maken voor enkele recent gebouwde huizen van Cuypers in de
Vondelstraat, die een polychrome baksteenarchitectuur in de geest van Engelse architecten als
A.W.N. Pugin en G.G. Scott lieten zien. Dat was op zich niet verwonderlijk, want Narjoux
was een geestverwant – en medewerker – van de Franse neogoticus en publicist Viollet-le-
Duc.
De polychromie van Cuypers is in de Amsterdamse binnenstad niet op grote schaal nagevolgd,
evenmin als die van de Noordduitse baksteenschool. Favoriet was in het laatste kwart van de
negentiende eeuw over het algemeen de tweekleurige Hollandse neorenaissance. Behalve de
neogotici hebben echter ook eclecticisten hier en daar met veelkleurige gevels
geëxperimenteerd. Een van de aardigste voorbeelden hiervan is Kerkstraat 32, een schepping
van de nogal obscure architect P.J.A. Gabriël. Terecht werd dit pandje een paar jaar geleden
geselecteerd in het kader van het Gemeentelijk Monumenten Project.
Het werd in 1892 gebouwd als woonhuis, kantoor en koetshuis voor J.C. Marcus, een oud-
ambtenaar van de marine die een commissiehandel in zee- en brandassurantiën dreef. Zijn
initialen sieren de geveltop. Over de ontwerper, Paul Joseph Alexander Gabriël (geb. 1834), is
niet veel bekend. Hij lijkt zich enigszins in de marge van de bouw- en architectenwereld te
hebben bewogen. Pas in het begin van de jaren tachtig durft hij zich ‘architect’ te noemen. Hij
is dan lid van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, maar daarin is hij niet erg
actief. Zijn woonadressen, onder meer aan de Kwakersdijk en de Nieuwe Looiersdwarsstraat,
doen geen bloeiende praktijk vermoeden. Behalve onder meer een diamantslijperij en een blok
portieketagewoningen aan de Hoogte Kadijk is er dan ook niet veel werk van hem bekend.
Waarschijnlijk vulde hij zijn inkomsten aan als makelaar.
De meer dan gewone artisticiteit van de gevel verraadt echter Gabriëls afkomst. Hij werd
zeven maanden na de dood van zijn vader geboren, de Amsterdamse stadsbeeldhouwer Paul
Joseph Gabriël (1784-1833), een Prix de Rome-winnaar, leerling van Antonio Canova en
professor aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten. Gabriël sr., een van de
belangrijkste neoclassicistische beeldhouwers van zijn tijd, schiep onder meer het praalgraf van
admiraal Van Kinsbergen in de Nieuwe Kerk (1821). Pauls broer was de zes jaar oudere
schilder Paul Joseph Constantin Gabriël (1828-1903), die in de kunsthistorische literatuur
gewoonlijk ook Paul Gabriël wordt genoemd, maar die zichzelf ‘Constan’ noemde. Hij geldt
als de colorist onder de Haagse-Schoolschilders. Artistieke families van schilders en
architecten komen zeker in de negentiende eeuw regelmatig voor. Denk aan de familie
Springer – de architecten Hendrik en Willem Springer waren broers van de schilder Cornelis
Springer – en aan de broers F.W.M. (Frans) en Geo Poggenbeek.
De architect Paul Gabriël laat zich met het pandje in de Kerkstraat als een gemankeerde
schilder kennen, een colorist als zijn broer. De gevel is een schildersdoek geworden. Tegen een
achtergrond van lichtrode baksteen met speklagen en kleuraccenten van gele baksteen, brengt
hij verspreid over de gevel fijne toetsen van verschillend gekleurde mozaïektegels aan,
gegroepeerd in friezen, banden, vierkanten en figuurtjes met zes tegeltjes. Sommige figuren
bestaan uit identieke tegels, andere vormen tezamen een patroon. Gabriël gebruikt zowel
Delftsblauwe als encaustische tegels. Encaustiek is een in de tweede helft van de negentiende
eeuw herleefde techniek van het inbranden van kleuren, meestal met een enigszins bestorven
palet. Ze werden doorgaans geïmporteerd en geleverd door de groothandels in
bouwproducten. Aannemelijk is dat Gabriël zelf verantwoordelijk was voor de gevarieerde
dessins. Hij was een van de eersten die zich bedienden van een dergelijke keramische
ornamentiek. Bij het blok woonhuizen Hoogte Kadijk 153-161, gebouwd in 1875 in opdracht
van de houthandelaren Gebroeders Sibbelee, zien we een vroege toepassing van dergelijke
gevelversieringen, iets spaarzamer toegepast dan in de Kerkstraat en tegen een fond van rode,
gele en zwartgeverfde baksteen.
Architect blijft Gabriël wel waar hij zich bedient van getrapt terugspringende gevelpartijen en
van kleine voorsprongen en lisenen. Hierdoor krijgt de gevel het nodige reliëf en ontstaan
lichte en donkere partijen. Opvallend zijn ook de fors geprofileerde waterlijsten boven de
vensters, identiek aan de gevels op de Hoogte Kadijk, in 1892 overigens al ietwat démodé.
Een meesterwerk kun je het pand door zijn soms wat dubieuze proporties en verdelingen niet
noemen, een interessante aanwinst in het monumentenbestand van de binnenstad is het beslist
wél.
Wilfred van Leeuwen
(Uit: Binnenstad 241, augustus 2010)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.