![]() |
Plafond van Keizersgracht 409. Het plafond loopt nog door aan de andere zijde van de moerbalk (bovenaan de foto). Op dat deel van het plafond zijn vooral vogels uitgebeeld. (foto: Gert Anninga) |
In de periode 1660-1680 waren vogelschilderingen in de mode. In de kunsthistorische literatuur is weinig aandacht besteed aan deze decoratieve Amsterdamse plafonds, omdat ze weinig artistieke waarde zouden hebben. Bij nadere bestudering blijken ze echter toch bijzonder te zijn.
Voor het in aanbouw zijnde stadhuis liet Van Campen door Quellijn bij de stadssteenhouwerij
bouwmateriaal en beelden houwen uit blokken Bentheimer zandsteen. Deze steenhouwerij lag
op een terrein tussen de Herengracht en de Keizersgracht langs de stadswal van 1593 waar
later de Leidsegracht werd uitgegraven. Na opening van het stadhuis in 1665 werd het terrein
van de steenhouwerij verkaveld ten behoeve van woningbouw. Datzelfde gebeurde met het
aan de andere kant van de Keizersgracht gelegen grondstuk waar François Hemony zijn
klokken en beelden voor het stadhuis had laten gieten.
Aan de binnenkant van de bocht van de Keizersgracht kocht Dirk Croon een driehoekig kavel
tegenover het huidige Molenpad, waarop hij in 1671 een koopmanshuis liet bouwen. Het
plafond in de voorkamer op de eerste verdieping van dit huis liet Dirk Croon beschilderen. Als
thema hiervoor koos hij de vier werelddelen.
Tussen de strijkbalk aan de voorgevel en de strijkbalk aan de achtergevel liggen zeven balken.
De acht vakken tussen deze balken zijn beschilderd. Zoals de meeste Amsterdamse
zeventiende-eeuwse plafondschilderingen is het plafond niet gesigneerd. Afgebeeld zijn vier
vrouwenfiguren die de vier werelddelen symboliseren – Australië was nog niet ontdekt. Voor
elk werelddeel zijn twee vakken benut.
In het eerste vak, geteld vanaf de achtergevel aan de binnenplaats, is de roof van Europa
afgebeeld. Vermomd als stier ontvoert de oppergod Jupiter een blonde vrouw, die Europa
symboliseert. Europa is blootsvoets en gekleed in een wit gewaad met een roze-rode
omslagdoek. Op haar hoofd heeft zij een bloemenkroon en ook in haar schoot liggen bloemen.
Boven haar zweven twee putti of engeltjes, de ene met een lauwerkrans die hij boven haar
hoofd houdt, de andere heeft twee veren in zijn handen.
Ook de vrouw in het tweede vak is een personificatie van Europa, ditmaal afgebeeld als
koningin; het hoofd getooid met een kroon en parelsnoeren. In haar rechterhand houdt zij een
kerk of tempeltje – Europa als bakermat van het Christendom. Daaronder een schelp met
vruchten, een schilderspalet en een boek – attributen van welvaart, kunsten en wetenschappen.
Onder haar linker arm heeft zij een hoorn met rozen, waarachter een helm en banieren zijn
afgebeeld. Boven haar hoofd zweeft een putto met een teken/winkelhaak, een Jacobsladder en
een schietlood – navigatie-attributen – en een putto met een lauwerkrans. In dit vak zijn drie
vogels geschilderd.
In het derde vak wordt Azië gepersonifieerd door een vrouw met drie pijlen in haar hand voor
een kameel. In vak IV bevindt zich een vrouwfiguur met kruiden en een wierookvat. De
Italiaan Cesare Ripa (1560-circa 1622) beschreef Azië als vrouw met in haar rechterhand
“eenige taxkens met blaederen en vruchten van Caffie, Peper, Nagelen, Muscaet-noten etc., in
de linker heeftse een konstigh Wieroock-vat, waer uyt een seer groote roock opstijght. Bij
deze Vrouwe leyt een Cameel op zijn knyen. Het roockende Wieroock-vat betoont de
lieflijcke reuck van verscheyden vochtigheden, gommen en droogeryen die Asien
voortbrenght, en insonderheyt brenght het soodanigen overvloet van reuckwerck voort, dat
het genoegh is, om daer mede door de geheele Werrelt offerhande te doen” (Nederlandse
vertaling door Dirck Pietersz. Pers, 1644). De verschillende attributen heeft de schilder hier
dus verdeeld over de vakken III en IV.
Een andere passage van Ripa over Azië: “... niet alleen Mannen, maer oock de Vrouwen,
allerhande kostelijcke vercierselen draegen van goude keetens, braseletten, oorpeerlen en
andere cierlijcke oppronckselen” wordt geïllustreerd door twee putti met kostbaarheden van
goud, zilver en parels in vak III en twee putti met vruchten en kleden in vak IV.
Afrika wordt verbeeld door een zwarte vrouw met de hoorn des overvloeds in haar linker- en een schorpioen in haar rechterhand. Leeuwen, schorpioenen en slangen waren in Afrika rijkelijk aanwezig. De zwarte vrouw draagt als hoofdtooi een olifantssnuit. Achter haar ligt een leeuw. Ook de putti hebben een donkere huidskleur. De putto bij de muur draagt een bos korenaren – erop wijzend dat in de oudheid Noord-Afrika graanschuur van Europa is geweest. In vak VI wordt het noordelijk deel van Afrika verbeeld, het oude Carthago. De vrouw met een grote (zonne)hoed heeft een lichtere huidskleur dan de vrouw in vak V en zij draagt een slagtand van een olifant en twee slangen. Aan haar voeten ligt een bos kruiden. De putto boven haar heeft in de rechterhand vier rozen en in de linkerhand een sikkel. Aan de kant van de muur zijn een wagenwiel en landbouwwerktuigen geschilderd.
Een vrouw met pijl en boog en een Indiaanse verentooi – symbool voor Amerika – houdt
onder haar voet een man wiens hoofd is doorboord door een pijl. De Indiaanse wordt
omgeven door planten (suikerriet?) en aan de rand van de schildering zijn suikerbroden
afgebeeld in een houten kist. De putto boven de Indiaanse draagt op zijn hoofd een gevulde
mand en houdt een zwarte vogel in zijn linkerhand.
In het vak het dichtst bij de voorgevel overheersen de vogels. In dit vak zijn twee putti
afgebeeld, één met een boog en drie pijlen, de ander houdt onder zijn linkerarm een bos
bladeren (suikerriet?) en op de rechterhand een zwarte lori, Chalcopsitta atra insignis, hier
kennelijk bedoeld als Amazone-papegaai.
Afgezien van de eerder genoemde kameel/dromedaris, een krab, twee slangen, een leeuw, een
rund en de slagtand van een olifant, zijn op het plafond van Keizersgracht 409 in totaal 35
vogels afgebeeld. Een aantal hiervan is niet precies op naam te brengen. Zo zien we meerdere
kolibrie-achtige vogels met lange rechte snavels en een soort boerenzwaluwstaart. Zulke
kolibries bestaan niet, en zulke zwaluwen evenmin.
Uit de analyse van zeven vogelplafonds in Amsterdam en een in ’s-Gravenland [RV] valt op
te maken dat deze door dezelfde schilder(s) zijn vervaardigd. Zo zijn de vogelplafonds van
Herengracht 479, Keizersgracht 409 en de Trompenburg te ’s-Gravenland alle met elkaar
vergelijkbaar, ook de fantasievogels. De zwarte lori in vak VIII, die hieronder nader zal
worden beschreven, is in een andere gedaante, of als andere Chalcopsitta-soort, terug te
vinden op een plafond in Amstel 174.
Van de 35 vogels is ongeveer een derde op soort is te determineren. Daaronder bevindt zich
de allereerste afbeelding van een scholekster, Haematopus ostralegus, in jeugd- of winterkleed
– herkenbaar aan de witte halsstreek. De nauwgezette weergave van dit specifieke kenmerk
duidt erop dat de schilder een vogelbalg onder handbereik had. Op een van de
vogelschilderingen in de Trompenburg in ’s-Gravenland zijn twee vogels afgebeeld, die
vrijwel exacte kopieën lijken van vogels op het plafond van Keizersgracht 409. Het betreft een
ijsvogel en een fantasie-steltloper (Tringa-species). De derde overeenkomst tussen de vogels
op het plafond Keizersgracht 409 en de Trompenburg zijn de vele ‘zwaluwen’ met lange
rechte kolibrie-snavels. De decoratieschilders namen bij onduidelijkheid over het precieze
uiterlijk van een vogel kennelijk de vrijheid om daar een eigen invulling aan te geven.
In vak VIII aan de raamzijde is een donkere papegaai afgebeeld. Dit is de zwarte lori, Chalcopsitta atra insignis, een soort afkomstig uit de Vogelkop van Nieuw-Guinea. Deze ‘insignis’-vorm van de zwarte lori is pas 200 jaar na deze afbeelding wetenschappelijk beschreven (Oustalet, p. 247-248). Na literatuurvergelijking blijkt de vogel op dit plafond de allereerste afbeelding van deze soort in de geschiedenis! Door de papegaaienhandel vanuit de Molukken en West-Indië, en de populariteit van papegaaien als sprekende huisdieren, stonden diverse nieuwe soorten uit deze grote vogelfamilie ter beschikking van deze zeventiende- eeuwse vogelschilders. Omdat de Nederlanders aanvankelijk in hun wingewesten ook een handelsmonopolie in de vogelhandel hadden, zijn verschillende exotische vogelsoorten die zij hebben geschilderd nooit ergens anders ter wereld eerder afgebeeld. Naast de fantasievogels en de uit meerdere soorten samengestelde beesten blijken op de plafonds ook zeer natuurgetrouwe soortafbeeldingen voor te komen, hetgeen de plafondschilderingen vanuit ornithologisch-historisch perspectief zeer interessant maakt.
Jan Overweg en
Ruud Vlek (ornitholoog)
Dit artikel is een aangepaste versie van een eerdere publicatie in Bewoond Bewaard, veertiende jaargang, voorjaar 2010.
Geraadpleegde bronnen:
- A. E. d’Ailly, Zeven eeuwen Amsterdam, Amsterdam 1943-1950.
- J. Dullaart, Met plank of doek bekleed. Amsterdamse figuratieve plafondschilderingen uit de
zeventiende en begin achttiende eeuw, Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam 2003.
- E. van Houten, Geschied-bouwkundige beschrijvingen behorende bij het Grachtenboek van Caspar
Philips Jacobszoon (1768-1771), Amsterdam 1962.
- C. Philips, Verzaameling van alle de huizen en prachtige gebouwen langs de Keizers- en Heere-
grachten der stadt Amsteldam, Amsterdam 1768-1771.
- E. Oustalet, ‘Sur quelques oiseaux de la Papouasie’ in: Bulletin hebdomadaire de l’Association
scientifique de France 21 (1878).
- Dirck Pietersz. Pers, Iconologia of Uijtbeeldinghen des verstants van Cesare Ripa van Perugien: waer
in Verscheiden Beeldnissen van Deughden, Ondeughden, Menschlijke Hertztochten, Konsten,
Leeringhen: etc. en andere ontallijke stoffen, geleerdelijck werden verhandelt, Amsterdam 1644.
(Uit: Binnenstad 241, augustus 2010)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.