Interview met Jaap-Evert Abrahamse

Een minimum aan regels, maar wel strikt toepassen en handhaven

Architectuurhistoricus Jaap-Evert Abrahamse studeerde in Groningen bij Ed Taverne, hoogleraar in de architectuur- en stedenbouwgeschiedenis. Hij kwam als dienstweigeraar terecht bij de dienst Ruimtelijke Ordening in Amsterdam, waar hij met Allard Jolles werkte aan historisch onderzoek. Daarna was hij werkzaam op de afdeling Ruimtelijk Beleid van stadsdeel Centrum. Sinds 2007 is Abrahamse senior onderzoeker bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. In januari 2010 promoveerde hij cum laude aan de Universiteit van Amsterdam op het proefschrift De grote uitleg van Amsterdam: stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw. Een gesprek over stadsplanning, rooilijnen en handhaving van regels.

U bent naast architectuur ook geïnteresseerd in stedenbouw?
Dat klopt, en dat komt vooral door Ed Taverne. Hij heeft de stedenbouwgeschiedenis als discipline op de kaart gezet en ervoor gezorgd dat zijn studenten zich niet alleen met monumentenzorg bezighielden, maar zich ook toelegden op de stedenbouwkundige praktijk. We zaten overal, ik zat in Parijs, anderen in Italië of elders, bij ontwerpbureaus maar vooral ook bij gemeentelijke diensten. Mijn afstudeerscriptie ging over de naoorlogse stedenbouwkundige planning van de binnenstad van Parijs. Ik liep stage bij het Atelier Parisien d’Urbanisme (APUR), een in 1967 door de gemeente Parijs opgericht stedenbouwkundig bureau. APUR werkt uitsluitend voor de stad, maar vanuit een onafhankelijke positie. Eerst zag je daar in de jaren zestig van de vorige eeuw al die megalomane projecten, maar daarna kwam er een soort revolutie in het stedenbouwkundig denken over de stad. Onder Chirac, die in 1977 burgemeester werd, zijn al die projecten stilgelegd en opnieuw ontworpen. Men wilde terug naar een stedenbouw die beter aansloot bij het oude stedenbouwkundige patroon van de stad; een veel subtielere en meer doordachte manier om met de bestaande stad om te gaan, maar wel met een eigentijds programma, zoals parkeergarages erbij.

In uw huidige werk bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed houdt u zich ook met beide disciplines bezig?
Ik zit bij de afdeling Landschap, sinds 2006 een nieuw onderdeel van de Rijksdienst. Tot die tijd hield de dienst zich bezig met archeologie en gebouwde monumenten. Deze hebben een wettelijke basis, genieten bescherming, maar bij het onderwerp cultuurlandschap is dat niet zo. Je moet het dus agenderen en kennis aandragen. Het gaat minder om vergunningen en bouwplantoetsing, juist de kenniscomponent is belangrijk. Intussen gaat Nederland in hoog tempo op de schop, stadsuitbreiding en natuurontwikkeling hebben een enorme impact op het landschap.
Op dit moment zijn we samen met het Stadsarchief Amsterdam en de stadsdelen West en Nieuw West bezig met de Brettenzone, het gebied tussen de Haarlemmerpoort en Halfweg. We werken aan een landschapsbiografie in de vorm van een atlas, een reeks chronologische kaarten waarop de hele ontwikkeling van het gebied te zien is vanaf de tijd dat de eerste ontginners kwamen tot nu. Vanuit zo’n onderzoek naar de geschiedenis komen de elementen bovendrijven waarmee je een visie kan ontwikkelen op het gebied. Er liggen allerlei initiatieven en om daar een lijn in te krijgen is de cultuurhistorie van dat gebied het uitgangspunt. Daarmee kan je samenhang creëren. Na de zomer is het onderzoek, dat ook in boekvorm verschijnt, klaar.

Voorontwerp voor de vierde vergroting (tekenaar onbekend), met in rood ingetekend de basis voor het uitbreidingsplan van 1662, coll. Stadsarchief Amsterdam.

Over uw promotie is al veel geschreven, maar toch nog even in het kort: Wat is uw belangrijkste conclusie?
De werktitel van het onderzoek was ‘De optimale stad’, als variant op de ideale stad. Door de planmatigheid van de zeventiende-eeuwse uitbreidingen is na het proefschrift van Ed Taverne een soort polemiek op gang gekomen, over het al dan niet ‘ideale’ karakter van het stadsontwerp. Ik heb ervoor gekozen om de gang van zaken te reconstrueren op basis van een analyse van het beschikbare archiefmateriaal. Daarmee heeft het onderzoek zich losgemaakt van de modelmatige benadering die door veel stedenbouwkundigen en kunsthistorici werd gehanteerd. Ik ben niet uitgegaan van modellen, maar van de stedenbouwkundige en bestuurlijke praktijk. Dat levert een heel ander beeld op, een beeld van een stadsbestuur dat zaken met de beschikbare middelen zo goed mogelijk probeert te regelen. In het begin van de zeventiende eeuw lukte dat nog niet erg goed. De stadsuitbreiding van 1612 was een lijdensweg, maar dat is ook niet zo gek, als je in overweging neemt dat geen enkele grote stad ooit met zo’n kolossale bevolkingsgroei en zo’n stedenbouwkundige opgave was geconfronteerd. De methodiek van de stedenbouw ontwikkelde zich snel, en de vergroting van 1662 was zowel in stedenbouwkundige, juridisch-planologische als technische zin heel goed werk. Er werd een plan gemaakt dat rekening hield met alle aspecten van de stad. De best mogelijke verkaveling leidde tot een hoge grondopbrengst en tot de bouw van de Gouden Bocht, die indertijd een wonder van architectuur was. Maar ook het verkeersontwerp was heel slim, met verkeersluwe kades langs de grote grachten en achterstraten die aansloten op de bruggen over de Amstel. Gedurende de hele zeventiende eeuw, en misschien wel veel langer, lagen drie motieven ten grondslag aan het handelen van het stadsbestuur op het gebied van de planning: nut, schoonheid en profijt. Die drie aspecten hingen onderling met elkaar samen.

De Weesperstraat
Ter hoogte van de Beulingstraat verspringt de rooilijn van de Herengracht omdat de vierde stadsuitleg van 1662 ruimer werd bemeten dan in 1612 werd gedacht.

Waar pleit u anno 2010 voor?
Ik pleit voor een sterke overheid en een minimum aan regels, maar die moeten dan wel strikt gehanteerd en gehandhaafd worden. Niet alle functies passen in elk gebouw of op een bepaalde plek. De monumentenstatus van een pand is belangrijk, daar moet niet aan gemorreld worden. Als overheid moet je dat ook durven aangeven en je best doen om zo’n functie elders een goede plek te geven. De gemeente mag best streng zijn. Het handhaven van rooilijnen is ook belangrijk. Denk aan de keurtuinen, als die aangetast worden, dan ben je kwijt wat er door de eeuwen heen zorgvuldig opgebouwd is. Je zag al in de zeventiende eeuw dat de rooilijn zorgvuldig bewaakt werd; als iemand er met een bouwwerk maar een paar centimeter overheen ging, dan moest het afgebroken worden.
Toch kun je veel veranderen zonder dat het systeem, de stedenbouwkundige basis, teniet gedaan wordt. Er is veel dynamiek mogelijk door de introductie van de categorie ‘gemengde doeleinden’ in de bestemmingsplannen. Maar je moet blijven uitgaan van de bestaande blokkenstructuur, en voor een groot deel ook van de bestaande architectuur. Die is hoogwaardig en daar moet je op voortborduren. Zo niet, dan kan het goed mis gaan. Voorbeelden van plaatsen in de binnenstad waar dat is gebeurd, zijn het stadhuis/muziektheater op het Waterlooplein, de Vara-strook – een gat dat nooit meer te herstellen is – , de Weesperstraat en de Nederlandsche Bank – op zich geen slecht gebouw, althans het oorspronkelijke ontwerp, maar niet op die plek. Op dergelijke locaties komt het nooit meer goed. En als je de kans krijgt, dan moet je misschien de oude structuur terugbrengen. Op het Waterlooplein zou dat goed kunnen of op Wittenburg. De woningen die daar in de jaren tachtig van de vorige eeuw zijn gebouwd, zijn bouwkundig niet van heel hoge kwaliteit. Als die ooit afgebroken worden, dan kan je heel goed aan herstel van het oude stratenpatroon denken. Ook zou je mensen dan een kavel kunnen geven en zelf hun huis laten bouwen, zoals dat ook in de zeventiende eeuw gebeurde. Daar is zeker een markt voor. Ik heb dat wel eens voorgesteld voor het Haarlemmerplein, maar de planvorming was daarvoor al te ver gevorderd.

De waarderingskaart beschermd stadsgezicht

Is de binnenstad ook een soort landschap?
Jazeker, de stad is onderdeel van het cultuurlandschap. Daar moet je zorgvuldig mee omgaan. Je moet goed in de gaten houden dat het stedenbouwkundig patroon in stand blijft. Daarom is de binnenstad in 1999 tot beschermd stadsgezicht verklaard. En het gaat om meer dan de structuur. In de architectuur wil je ook dat veranderingen geleidelijk gaan. Daarom heeft de gemeenteraad in 2000 unaniem de waarderingskaart Beschermd Stadsgezicht vastgesteld. Deze kaart is een belangrijk instrument voor de binnenstad. Alle bebouwing wordt gewaardeerd, niet alleen de beschermde monumenten (zie Waarderingskaart).
Je kunt heel veel functies toelaten binnen de bestaande bebouwing. Met het beschermd stadsgezicht zet je de stad niet op slot. Allerminst. Als architecten dan roepen dat het een openluchtmuseum wordt, dan is dat de grootste kolder. Alsof stedelijke dynamiek afhankelijk is van het uiterlijk van individuele gebouwen. Architecten hebben nogal de neiging om zichzelf te overschatten, ze denken dat ze ons moeten verlossen uit de erbarmelijke omstandigheden in de oude stad. Ik vind het ook echt architectenpraat als gezegd wordt dat moderne gebouwen overal moeten mogen of kunnen. Men komt dan met de Cineac van de architect Duiker in de Reguliersbreestraat. Dat is dan het grote voorbeeld hoe moderne architectuur iets kan toevoegen, maar dat gebouw functioneert alleen omdat het in een setting van oude gebouwen staat.

Zouden meer gebieden de status van beschermd stadsgezicht moeten krijgen?
Wat mij betreft wel. Neem de A10 als grens, want ook die gebieden zijn heel waardevol. De status geeft een extra toets. Dat leidt tot extra zorgvuldigheid en dat kan ook geen kwaad voor de bebouwing van de negentiende en twintigste eeuwse ring. Het rijk zal daar niet snel een beschermd gezicht van maken, maar dat kan ook op gemeentelijk niveau.

Tenslotte: als u een doorsnede van de stedenbouwkundige opzet van binnenstad wilt laten zien, waar loodst u geïnteresseerden dan naar toe?
Dan begin ik bij de Dam, loop door de Mol- en Torensteeg naar de Leliegracht, langs de Herengracht naar de hoek van de Beulingstraat, waar alles samen komt en de oude rooilijn van de Reguliersdwarsstraat zichtbaar is. Langs de Gouden Bocht van de Herengracht via de grachten en de Weteringbuurt naar het Amstelveld en zo door naar de Amstel, de Amstelsluizen en dan via de Hermitage richting de Plantage en de Oostelijke Eilanden. Je ziet zo alle lagen van de stedenbouwkundige opzet van Amsterdam, van de Middeleeuwen tot de vierde uitleg in de zeventiende eeuw.

Addy Stoel

Het proefschrift van Abrahamse, De grote uitleg van Amsterdam: stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw, is onlangs uitgegeven door uitgeverij Thoth te Bussum. Zie ook: Boekbespreking (Binnenstad 239).
Naar aanleiding van dit onderzoek wordt deze zomer in het Rijksmuseum van 1 juni tot 6 september 2010 de tentoonstelling De Amsterdamse grachtengordel. De uitbreiding van Amsterdam in de Gouden Eeuw gehouden.

(Uit: Binnenstad 240, juni 2010)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.