XXIII. Stoephekken

Vόόr en op historische stoepen vinden we niet alleen gietijzeren balusters en stenen stoeppalen zoals behandeld in de voorgaande afleveringen van deze rubriek, maar eveneens bijzonder kunstig gesmede hekwerken. Een aantal van deze ambachtelijk gesmede stoephekken, waarvan de traditie teruggaat tot de zeventiende eeuw, is wonderlijk genoeg voor het Amsterdamse stadsbeeld behouden gebleven. Door hun functie om keldertrappen en hoogte verschillen af te schermen zijn ze wellicht minder snel verwijderd of gemoderniseerd. Dergelijke hekken vertegenwoordigen in hun soms uiterst verfijnde smeedtechniek een grote historische waarde. Door roestvorming, vooral aan de voet van de stijlen, worden deze buitenhekken, ondanks hun soms solide uiterlijk, nog steeds door verwaarlozing bedreigd. Wat kunnen we desondanks nog aan voorbeelden hiervan in onze stad terugvinden?

Houten hekken

OZ Voorburgwal 300 (afb. 1)
Kruiskozijn (tek. 1)

Bij de eerste bakstenen huizen aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw werden uit traditie nog steeds houten hekwerken toegepast. Zelfs bij belangrijke overheidsgebouwen, zoals het Stadsbushuis – het Wapenarsenaal uit 1555 op de hoek van de Kloveniersburgwal en de Oude Hoogstraat – en het Turfpakhuis uit 1550 op Oudezijds Voorburgwal 300 stonden ter afscherming op de stoep nog houten hekken (afb.1, O. Dapper, 1663). Aan het oude gotische stadhuis zien we voor het eerst onder de open galerij een smeedijzeren hekwerk. Dit hek is waarschijnlijk bij de oprichting van de wisselbank in 1609 aangebracht. Smeedijzeren diefijzers voor de vensters (tek. 1) werden in die tijd wel veel toegepast evenals smeedijzeren tralies voor de ramen op de stoepverdieping, zoals bij het ontwerp van architect Philips Vingboons voor het huis Huydecoper, Singel 548. Gehele smeedijzeren hekwerken waren blijkbaar te kostbaar en niet gebruikelijk als stoephek. Op prenten uit het begin van de zeventiende eeuw zijn bij woonhuizen vooral veel houten hekwerken afgebeeld. Tegenwoordig zijn deze hekken door de vergankelijkheid van het materiaal vrijwel geheel verdwenen, maar soms is hun vormgeving wel behouden, zoals bij enige replica’s op het Begijnhof.

IJzeren hekken

tek. 2-5

Na het midden van zeventiende eeuw worden in Amsterdam voor eerst smeedijzeren stoephekken toegepast. Het merendeel van het hiervoor benodigde ijzer werd ingevoerd vanuit Zweden en later, in de achttiende eeuw, ook uit Engeland en Duitsland. Dit ijzer werd verhandeld in de vorm van vierkante, ronde of platte staven met een lengte van circa vier of vijf meter. De dunne staven werden aangeleverd in bossen, dikkere staven apart. De staven waren voorzien van stempels of van de initialen van de ijzerproducent. Zo nu en dan treft men deze merken nog aan op onbewerkte staven als hekstijlen, brugstaven en muurankers. Lokale smeden bewerkten dit ijzer dan verder tot de smeedijzeren stoephekken. Bij Herengracht 462, in 1671 gebouwd naar ontwerp van Adriaan Dortsman, is nog een dergelijk hekwerk te vinden (tek. 2). Aan het begin van de achttiende eeuw werden onder invloed van de werken van Daniël Marot steeds meer stoephekken in Lodewijk XIV-stijl gemaakt; inspiratiebron en voorbeeld hiervoor zijn de hekwerken van de Franse stadspaleizen die op zijn prenten staan afgebeeld. Een fraai voorbeeld van een dergelijk Lodewijk XIV-hek is het hekwerk voor Herengracht 338, dat omstreeks 1725 werd gebouwd (tek. 3), of het hek op de stoep van Frederiksplein 10 (foto 1).

Frederiksplein 10 (foto 1)
Nieuwe Herengracht 103 (foto 2)

Een ander voorbeeld in Lodewijk XV-stijl is te vinden voor Herengracht 316 uit 1760 (tek. 4). Dit soort hekken diende niet alleen om de lage stoep af te schermen en om karren en koetsen op afstand te houden, maar ook als ‘prestigehek’: om de status van het koopmanshuis te verhogen. Nieuwe Herengracht 103 toont een dergelijk rijkversierd exemplaar (foto 2). Sommige hekwerken zijn ook bij latere modernisering aan een pand toegevoegd, zoals het hek in Lodewijk XVI-stijl uit het laatste kwart van de achttiende eeuw van Herengracht 120 (tek. 5).

Waaierhekken

tek. 6-11
Kromboomsloot 22 (foto 3)

Kleine, haaks op de gevel staande smeedijzeren hekwerken worden waaierhekken genoemd. Deze hekken beschermen de toegangen van keldertrappen, stoepen of perceelgrenzen en zijn vaak stijlzuivere elegante elementen, die al eeuwenlang het stadsbeeld sieren. In Amsterdam zijn nog een aantal zeer oude exemplaren bewaard gebleven, die als smeedijzeren kunstsmeedwerkjes de roestvorming van het buitenklimaat wonderlijk genoeg hebben overleefd, zoals het waaierhek in Lodewijk XIV-stijl van vόόr 1725 op de Reguliersgracht (tek. 6), het hek in Lodewijk XV-stijl bij het pand Kromboomsloot 22 uit 1749 (tek. 7, foto 3) en dat in Lodewijk XVI-stijl bij Brouwersgracht 92 (tek. 8).

Een eenvoudiger vormgegeven waaierhekje uit die periode in de vorm van een kwartronde dubbele krul is te vinden op Kromme Waal 24b (tek. 9). Vele varianten van dit type krulhekjes treffen we overal in de stad nog aan. De exemplaren uit de achttiende eeuw zijn meestal uit staven rond of vierkant ijzer samengesteld. In de negentiende eeuw gebruikten de smeden meer dunne staven stripijzer om dit soort hekjes te maken. De ambachtslui waren toen niet meer zo goed geschoold, maar de empirevormen uit het eerste periode van de eeuw zijn duidelijk te herkennen, zie Herengracht 2 (tek. 10).

tek. 12

Vanaf circa 1825 ontstaan de kwartronde waaierhekjes die de gehele negentiende eeuw door zijn gemaakt in vele varianten, zie Geldersekade 82 (tek. 11). In de periode van de neostijlen, na het midden van de negentiende eeuw, wordt het ambachtelijke smeedwerk steeds meer seriematig in fabrieken vervaardigd en kunnen opdrachtgevers uit modellenboeken een ontwerp kiezen. Het gekrulde stripijzer werd meestal ter plaatse met klinknagels of kleine metalen bandjes in elkaar gezet, zie N.Z. Voorburgwal 346 (tek. 12). Vanaf die tijd maakte de lokale smid zelf steeds minder hekwerken.

Twintigste eeuw

afb. 2
Scheepvaarthuis (foto 4)

Na 1890 ontstonden fraaie smeedijzeren hekwerken onder invloed van de art nouveau-stijl, zie het modelboek van F.M. Braat te Delft rond 1900 (afb. 2). In de Amsterdamse School-stijl komt het ontworpen en handgemaakte smeedijzeren stoephek weer terug. Bij het Scheepvaarthuis, ontworpen door J.M. van der Mey en Michiel de Klerk (1913), is een dergelijk stoephek nog te vinden (foto 4). Ook architect P.L. Kramer werkte aan dit gebouw en ontwierp daarna in de jaren twintig en dertig veel bijzonder smeedwerk voor de Amsterdamse School-bruggen. Bij de traditionele bouwkunst uit die tijd werd kunstsmeedwerk nog veel toepast, maar onder andere door de opkomst van het modernisme verdween het ambachtelijk vervaardigde smeedwerk langzamerhand van de stoepen. Gelukkig kunnen we in de openbare ruimte van de stad nog veel historisch smeedwerk van grote waarde terugvinden.

Theo Rouwhorst

Tekeningen: Theo Rouwhorst

Literatuur:
A. Boeken, Amsterdamse stoepen, Amsterdam 1950.
T. Brouwers, Stoepen, stoeppalen en stoephekken, Zutphen 1985.
K. Ottenheym e.a., Daniël Marot. Vormgever van een deftig bestaan, Zutphen 1988.
P. Meijer, Hekken in Nederland, Zwolle 1998.

Vorige aflevering: XXII. Stoeppalen (Binnenstad 238)
Volgende aflevering: XXIV. Gevelankers (Binnenstad 240)

[Oog voor detail - alle artikelen]

(Uit: Binnenstad 239, april 2010)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.