Interview met Vincent van Rossem

Een creatieve architectuurhistoricus

Een gesprek met de hoofdredacteur van Binnenstad, Vincent van Rossem. Hij studeerde kunstgeschiedenis in Utrecht en Amsterdam en promoveerde in 1991 cum laude op het proefschrift ‘Het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam. Geschiedenis en ontwerp’. Sinds 1997 werkt hij als architectuurhistoricus bij BMA, het gemeentelijke Bureau Monumenten & Archeologie. Per 1 mei is Van Rossem op voordracht van de gemeente Amsterdam benoemd tot hoogleraar Monumenten en stedenbouwkundige vraagstukken bij de Universiteit van Amsterdam. Reden voor een interview.

Je bent gepromoveerd op het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP), maar al ruim 10 jaar bezig met monumenten. Is daar een reden voor?
Nee, niet speciaal. Na mijn promotie heb ik vier jaar als postdoc bij de UvA gewerkt, om vervolgens als freelancer stukjes te gaan schrijven. Dat was leerzaam maar wel slopend. In 1997 kreeg ik een klus bij het gemeentelijk Bureau Monumentenzorg. De bedoeling was om binnen twee jaar een flink aantal panden in de binnenstad, gebouwd tussen 1850 en 1940, te selecteren voor de gemeentelijke monumentenlijst. Dat was het Gemeentelijk Monumentenproject, bedoeld als aanvulling op het landelijke monumentenproject waarin de Rijksdienst voor de Monumentenzorg een limiet had gesteld van 200 panden voor de Amsterdamse binnenstad. Veel te weinig natuurlijk, gezien de betekenis van Amsterdam voor de toenmalige architectuur. De naoorlogse woonwijken kende ik door mijn proefschrift heel goed, je kon me daar bij wijze van spreken geblinddoekt laten rondlopen, maar de binnenstad eigenlijk helemaal niet. Met deze opdracht kon ik op kosten van de gemeenschap de binnenstad eens goed bestuderen en stuk voor stuk alle panden bekijken. Fascinerend werk, er ging een wereld voor me open. Ik wist eigenlijk niets van de architectuur rond 1900 en kreeg zo de gelegenheid om dat gebrek aan kennis flink bij te spijkeren. Zo ben ik meer en meer gehecht geraakt aan de binnenstad. Ook ambtelijk gezien was het project een succes. Er zijn 900 gebouwen op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. Dat schijnt een hele prestatie te zijn, want bij eerdere pogingen onder andere van de Commissie Dooijes is dat nooit gelukt. Belangrijk is wel om te vermelden dat ook de bestuurlijke wil aanwezig was.

"Op de Noordermarkt zijn de automobielen gelukkig verdwenen." De Leliegracht ingericht als parkeerterrein.

Welk stedenbouwkundig ideaal streef je na?
Natuurlijk vond ik vroeger de stedenbouwkundige opzet van de Westelijke Tuinsteden ideaal. Maar inmiddels zijn mijn ogen geopend voor de charme van andere wijken. Ik ben blij dat ik bevrijd ben van het idee dat alleen maar die ene vorm van stedenbouw zaligmakend zou zijn. Ik ben er sterk op tegen om elke vijftig jaar de stad te verbouwen en in die zin heb ik me wel van de modernisten gedistantieerd, omdat ze denken alles beter te kunnen maken. Ik houd van hun eigen specifieke wijken zoals Buitenveldert en de Westelijke Tuinsteden, maar die vreselijke gewoonte om alsmaar de stad te moderniseren is een fundamentele vergissing. Je moet de bestaande stad met rust laten, opknappen en herstellen. Die kun je niet vervangen door zogenaamd iets beters. Ik voel het als een persoonlijk verlies dat de Westelijke Tuinsteden nu vernield worden door lieden met een heel beperkte visie op de stad. Als het gemeentebestuur samen met corporaties iets wil, wordt het erfgoed klaarblijkelijk gereduceerd tot een bijzaak. Dat zie je niet alleen in Amsterdam, maar ook elders. Ze denken dat de naoorlogse woonwijken niet in orde zijn, dat ze afgebroken moeten worden en vervangen door modieuze nieuwbouw. Ik heb het niet tegen kunnen houden, ondanks jarenlange strijd om een einde te maken aan deze dwaasheid. Zo is ook mijn bewondering voor Geurt Brinkgreve gegroeid, hij is er wel in geslaagd om een einde te maken aan het vandalisme in de binnenstad.

Per 1 mei ben je benoemd tot hoogleraar Monumenten en stedenbouwkundige vraagstukken van de periode sinds de negentiende eeuw, in het bijzonder in de stad Amsterdam. Hoe word je dat?
Ik ben voorgedragen door de directeur van het Bureau Monumenten & Archeologie, uiteraard met instemming van de verantwoordelijke wethouder. Waarschijnlijk was ik de meest voor de hand liggende kandidaat, omdat ik de afgelopen tien jaar een visie heb geformuleerd op essentiële problemen in de monumentenzorg. Daar heb ik gedurende die jaren ook veel over gelezen. In principe was ik professorabel genoeg om mijn promotor op te volgen toen hij met pensioen ging. Maar ik heb niet gesolliciteerd op zijn baan. Ik ben organisatorisch een warhoofd en dus volstrekt ongeschikt voor de bestuurlijke taken van een hoogleraar. Nu is het zo geregeld dat mijn kennis van de stedenbouw en de monumentenzorg ten goede komt aan het onderwijs zonder dat er ernstige ongelukken kunnen gebeuren.

Wat wordt er van je verwacht?
Dat weet ik niet precies. Ik ben een creatieve architectuurhistoricus met een brede kennis. Ik ben niet de jongen van de details, daar kan ik me niet zo over opwinden. Het hoort natuurlijk wel bij de monumentenzorg, maar gelukkig heb ik collega’s die de traditionele bouwkunst tot in de finesses kennen. Zij doen het echte monumentenwerk. Ik zou graag willen dat ook de stad als geheel op een intelligente wijze beheerd wordt, het stedelijk bouwwerk, zoals dat zo mooi heet. Natuurlijk zijn de beschermde monumenten van essentieel belang, maar er is nog veel meer. In mijn leeropdracht zijn de monumentenzorg en de stedenbouw in één pakketje verpakt. Dat is een mooie zaak, maar we hebben weinig ervaring met monumentenzorg op stedenbouwkundig niveau. Soms gaat het goed, vaak niet. Zelfs in de binnenstad krijg ik toch een beetje de indruk dat het stadsdeel vrolijk door gaat met waar het mee bezig is, ondanks het streven om voor de binnenstad een plaats op de werelderfgoedlijst van de Unesco te veroveren. Hopelijk kan ik als hoogleraar een steentje bijdragen aan het inzicht dat monumentenzorg en stedenbouw onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

Het Rembrandtplein: Droevige rotzooi

Wat bedoel je precies met ‘soms gaat het goed, maar vaak niet’?
Kijk naar het Rembrandtplein. Het is daar nu een droevige rotzooi en je zou toch denken een prachtige aanleiding om eens goed beleid te formuleren voor die zo begeerde Unesco status. Maar voor dat plein is dus een mallotig plan gemaakt. Aan alles is gedacht, de fietsers, de tram, de horeca, maar niet aan het historische Amsterdam. De openbare ruimte is immers geen monument. Het toekomstige plein doet meer denken aan De Efteling dan aan de vroegere Botermarkt. Het is net alsof je de gevels van het Paleis op de Dam een lollig kleurtje geeft, dat doe je toch ook niet (zie: Campo of Piazza?, in Binnenstad 228). Met het Haarlemmerplein is het precies zo gegaan. Ook een historisch plein dat klaarblijkelijk opgeleukt moet worden (zie: Nog meer narigheid op het Haarlemmerplein, in Binnenstad 221). Het ontbreekt aan historisch besef. BMA doet al het mogelijke om de schade beperkt te houden, maar de doorsnee gemeenteambtenaar heeft geen enkel benul van het grote kunstwerk dat Amsterdam in feite is. Stedenbouwkundig gezien zou eigenlijk voor elke klinker die in de bestrating verlegd wordt een monumentenvergunning vereist moeten zijn. De inrichting van de openbare ruimte blijft echter een soort niemandsland, waarin techneuten en artiesten hun gang kunnen gaan. Het ene vrij liggende fietspad na het andere werd aangelegd. De dwaze lantaarnpalen op het Damrak hebben aanleiding gegeven tot veel ergernis, maar kan iemand mij uitleggen waar dat fietspad toe dient? Het hele profiel van het Damrak deugt niet. De trambaan is ook een esthetische ramp. Men snapt niet dat er een samenhang is tussen de inrichting van de openbare ruimte en de monumentale binnenstad. Na de demping van de Nieuwezijds Achterburgwal in 1867 was Berlage geschokt, hij vond de Spuistraat een toonbeeld van geestelijke armoede. Nu is het nog erger. De kunstenaar Jan Veth sprak smalend over een ‘boulevard’ toen vervolgens de Nieuwezijds Voorburgwal werd gedempt. Die gracht zal nooit meer in oude glorie terugkeren, maar het ergste is dat niemand iets geleerd heeft van dergelijke vergissingen. Het gaat maar door, terwijl iedereen kan zien dat al die modernisering resulteert in het straatbeeld van een doorsnee provinciestad. Het Damrak is een schande, maar de ware oorzaak voor dat probleem is diep geworteld in het denken over de stad, de illusie dat nieuw beter is dan oud. Natuurlijk hebben criminele ondernemers hun bijdrage geleverd, maar het gemeentebestuur zou ook eens goed moeten nadenken over de vraag wat vooruitgang eigenlijk is.
Ik ben het dus volstrekt niet eens met mensen die denken dat de binnenstad gemoderniseerd moet worden. Behoud wat je hebt. Zet daar volledig op in. Je kunt erover denken wat je wilt, maar de Zuidas is een zegen voor de stad. Door daar te ontwikkelen is de druk op de binnenstad wat betreft kantorenbouw definitief verdwenen.

Denk je bij de Zuidas dan alleen aan grote kantoorpanden of ook andere functies?
Niet dat ik nu zeg dat de Universiteitsbibliotheek van de UvA naar de Zuidas moet verhuizen, maar het is een schandelijke operatie van de UvA om voor de UB twee rijksmonumenten op het Binnengasthuisterrein af te breken. Vanaf het eerste moment dat ik van die plannen hoorde dacht ik ‘Wat bezielt ze, waar is dit goed voor?’ De UvA is nota bene een wetenschappelijk instituut. Het is uiterst merkwaardig dat een College van Bestuur en ook de Deelraad Centrum dit wil. Het Binnengasthuis is het oudste ziekenhuizencomplex van Nederland. Alle architectuurhistorici zijn tegen die plannen, evenals vele anderen binnen en buiten de UvA. Waarom zijn ze niet naast de nieuwe Openbare Bibliotheek op het Oosterdok gaan zitten, een perfecte plek. De helft van de studenten komt met de trein. Als ze nog bij zinnen komen gaan ze naar het Fortis mausoleum aan het Rokin, ze kunnen het verbouwen of afbreken, het is ieder geval geen rijksmonument.

Ga je straks als hoogleraar nog meer de aandacht vestigen op de bescherming van monumenten?
Ik weet niet of deze nieuwe functie daar meer mogelijkheden toe biedt dan de functie die ik al heb bij BMA. Men realiseert zich niet dat ingrepen in de oude stad doorgaans fataal zijn. Kijk naar het gebouw van de architect Ben van Berkel op de Nieuwezijds Kolk. Daar heb ik echt alles aan gedaan om te voorkomen dat het zou gebeuren. Het staat er en voordat het verdwijnt, zijn we weer vele jaren verder.
Op dit moment hebben ze grote plannen voor het Leidseplein, waaronder het verplaatsen van de tramhaltes naar de monumentale brug over de Singelgracht. Het besef dat we in een monumentale stad leven waar je zuinig op moet zijn, leeft niet en dat irriteert me mateloos. Het stadsdeel is van goede wil, maar ze begrijpen nog steeds niet waar ze mee bezig zijn. Kijk eens naar de bestrating, zoals hier in de Palmstraat waar ik woon. Wat is dat voor straatprofiel? Er liggen nota bene betonstenen. En dit is niet de enige straat. Er heerst zelfgenoegzaamheid: ‘O, wat hebben wij het goed gedaan’. Maar daar valt nog wel wat op af te dingen. Zeker wat betreft de inrichting van de openbare ruimte. Ik noemde al de pleinen en straten, maar zelfs de hoofdgrachten zijn ingericht als parkeerterrein. Iedereen aanvaardt dat als volkomen normaal. Het is misdadig. De beroemde Amerikaanse architectuurcriticus Lewis Mumford, die in 1957 Amsterdam bezocht, was diep geschokt toen hij zag dat er geparkeerd werd op de grachten. Hij vond het schandalig en dat besef wil ik graag bij iedereen en zeker bij de beleidsmakers terugzien. Ook de Noordermarkt was vroeger een parkeerterrein, daar zijn de automobielen gelukkig wel verdwenen.
In een samenleving die duidelijk op drift is geraakt – het Nederland waar ik in ben opgegroeid bestaat namelijk niet meer – is het goed om duidelijk te definiëren wat essentieel erfgoed is. Ik denk dat BMA dat goed zou kunnen doen. Dat gaat ook over straatprofielen. Als je bijvoorbeeld voor langere tijd weg bent geweest en je komt terug naar de straat waar je geboren bent, laten we zeggen de Molukkenstraat, dan wil je die vertrouwde Molukkenstraat terugzien. Maar die is onherkenbaar veranderd door de stadsvernieuwers. De profielen zijn verpest, de woningen zijn afgebroken en vervangen door droevige nieuwbouw. Met de Dapperbuurt is hetzelfde gebeurd. De prachtige traditionele negentiende-eeuwse gevelwanden zijn verdwenen, straatprofielen zijn veranderd. Je weet niet meer waar je bent.

Heb je ook nog een laatste oproep voor beleidsmakers?
Een groot knelpunt is het feit dat leegkomende kantoorpanden in de binnenstad die groter zijn dan 1.000 m² niet verbouwd mogen worden tot appartementen. Dat moet snel veranderen, want het is de dood in de pot voor de binnenstad.

Addy Stoel

(Uit: Binnenstad 234, juni 2009)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.