XVIII. Balkons
Een geliefd en functioneel architectuurelement in de gevel is het balkon. In de loop van de
geschiedenis is het balkon ontstaan vanuit de vele functies waarvoor het werd gebruikt. Balkons
kwamen al voor in de Romeinse oudheid zoals in Pompeï en dienden als uitzichtpunt, om
mensen toe te spreken of om zelf gezien te worden.
In de middeleeuwse vestingbouw werden
soms tijdelijke houten uitstekende balkons of galerijen,‘hordijsen’, gemaakt om vestingmuren
van boven te kunnen verdedigen. Daarbij werden ook wel stenen vormen toegepast, de
zogenaamde ‘mezekooi’. Het woord balkon is ontstaan uit een Romaanse afleiding van
Germaanse woord ‘balchor’ of balk. Een houten of stenen plateau dat buiten het
hoofdbouwwerk is aangebracht en voorzien van een borstwering of balustrade noemt men een
balkon – niet te verwarren met een loggia, een open ruimte binnen een hoofdbouwwerk.
Roepstoel
|
afb. 1
|
|
afb. 2
|
Bij de Vlaamse laatgotische raadhuizen van Gent (1519-1539) van architect Rombout
Keldermans, en van Oudenaarde (1525-1536) van architect Hendrik van Pade, werden
balkons aangebracht op de eerste verdieping, grenzend aan de vergaderzaal. Die balkons
waren van steen en hadden een dichte borstwering. Een dergelijk balkon werd een ‘roepstoel’
genoemd, vanwege de functie die het vervulde om het volk toe te spreken. Een vergelijkbare
vormgeving komt voor bij het balkon van het stadhuis van Middelburg (1452-1521), gebouwd
door het beroemde Mechelse bouwmeestergeslacht Keldermans, zelfs door acht verschillende
familieleden. In de renaissanceperiode ontwierp de Amsterdamse stadsbouwmeester Hendrick
de Keyser voor het raadhuis van Delft (1619-1620) een balkon als ‘roepstoel’ boven de ingang
(afb. 1). Bij andere Nederlandse raadhuizen uit die tijd vervulde een hoge stoep dezelfde
functie.
|
foto 1
|
Vanuit de middeleeuwse vestingbouw kwam het balkon als uitzichtpunt in gebruik bij
kastelen en de latere landhuizen. In de ‘bedijkte’ Purmer heeft architect Philips Vingboons in
1637 landhuis Westwijk gebouwd met een balkon aan de voorgevel, ondersteund door
consoles en voorzien van een balustrade (afb. 2). Vanaf die tijd werden balkons, als
statusverhogend element, vooral in de voorgevel steeds vaker boven de ingang van een
woonhuis toegepast. Voor Herengracht 450 ontwierp Vingboons in 1669 bijvoorbeeld ook een
balkon (foto 1).
Zuilenbalkon
|
foto 2
|
|
foto 3
|
Balkons aan de voorgevel van Amsterdamse woonhuizen verschijnen pas in de tweede helft
van de zeventiende eeuw. Adriaan Dortsman bouwt in 1671 een ondiep balkon met zuilen
voor Amstel 216, zonder stoep (tek. 1), en in datzelfde jaar twee balkons boven pilasters die in
consoles uitlopen, voorzien van een dichte borstwering, voor de twee huizen Keizersgracht
672-674 (tek. 2). Het balkon van Keizersgracht 672 is in de empireperiode, circa 1800,
gewijzigd in een open balustrade met smeedwerk, maar oorspronkelijk waren beide
balustrades gesloten en versierd met een gebeeldhouwd acanthusbladmotief. De profilering,
de afdeklijst van de balkondeuren en de balkonplaat zijn nog oorspronkelijk (tek. 3). Bij
stoepen paste Dortsman blijkbaar pilasters met consoles toe. De middenpartij, de ingang met
het balkon daarboven, had dezelfde voorname uitstraling als de eerdere raadhuis- en
zuilenbalkons.
In het eerste kwart van de achttiende eeuw wordt het balkon onder invloed van de Lodewijk
XIV-stijl ronder of ovaal van vorm. Soms is het op fraaie wijze ondersteund door consoles
van kariatiden, zie bijvoorbeeld Herengracht 539 uit 1720. In 1863 is het smeedijzeren
balkonhek van dit pand echter gemoderniseerd en vervangen door ijzeren balusters (foto 2).
Het balkon van Herengracht 495 van architect De Moucheron uit 1739 heeft gebeeldhouwde
consoles en een smeedijzeren balkonhek geïnspireerd op de Franse paleisbalkons, voorzien van
de inscriptie ‘omnia orta occidunt’ – al wat ontstaan is, vergaat (voorplaat). Herengracht 543
(1743) heeft een balkon met smeedijzeren balkonhek in Lodewijk XV-stijl (tek. 4). Een fraai
marmeren balkon is te vinden op Herengracht 502, sinds 1927 de ambtswoning van de
burgemeester van Amsterdam. Stadsbouwmeester Abraham van der Hart verbouwde dit pand
in 1791, waarbij hij de ingangspartij van een marmeren balkon op twee Dorische zuilen in
Lodewijk XVI-stijl voorzag (foto 3).
Frans balkon
|
foto 4
|
|
foto 5
|
In 1788 zien we voor het eerst een Frans balkon verschijnen bij de draairamen van Felix
Meritis, Keizersgracht 324, ontworpen door architect Jacob Otten Husly. Een Frans balkon
bestaat uit een smeedijzeren of stenen balustrade geplaatst vóór naar binnen openslaande
vensters of deuren, die tot aan de vloer doorlopen (fenêtre à terre). Vanaf het begin van de
negentiende eeuw werd het Franse balkon bij woonhuizen steeds vaker toegepast.
Voorbeelden hiervan in empirestijl zijn het eenvoudige smeedijzeren hekje van Rokin 98 uit
het eerste kwart van de negentiende eeuw en het balkonhek van Rokin 34 dat uit de tweede
kwart van deze eeuw dateert (tek. 5a en 5b). In de loop van deze eeuw werden Franse ijzeren
balkonhekken steeds meer naar voren geplaatst, zoals bij Weteringschans 113-129 (1867-
1868) van architect I. Gosschalk. Voor duurdere huizen, zoals Vondelstraat 40-42 (1867-
1870) van architect P.J.H. Cuypers, werden weer grotere balkons ontworpen. Onder invloed
van de neorenaissancestijl keerden na het midden van de negentiende eeuw de stenen
vooruitstekende balkons weer terug. Een vergelijkbaar balkon in neostijl uit 1883 is het
balkonhek van Rokin 84 (foto 4). Rond 1900 werden zowel smeedijzeren Franse balkons als
balkons over de volle breedte van de gevel in de art nouveau-stijl toegepast, zie Rokin 44 van
architect Joseph Herman. Het fraaie smeedijzeren hekwerk (tek. 6) is helaas eind jaren zestig
van de vorige eeuw bij een onderhoudsbeurt verdwenen (foto 5).
|
tek. 1
|
|
tek. 2
|
|
tek. 3
|
|
tek. 4
|
|
tek. 5a
|
|
tek. 5b
|
|
tek. 6
|
|
tek. 7
|
|
tek. 8
|
Twintigste eeuw
Bij de gesloten bouwblokken uit de periode rond de eeuwwisseling ontstond aan de
achtergevel een ander soort balkon, de ‘waranda’. Een pittoreske naamgeving, die ontleent is
aan het Middelnederlandse woord warande, een afgesloten lusthof als buitenruimte. Een
waranda is meestal een houten balkon met een balustrade en een betonnen vloertje als
overdekte buitenruimte voorzien van een kolenkast. De voorgevelbalkons werden in de
Amsterdamse schoolstijl na 1920 meestal in baksteen en over een grote breedte uitgevoerd
met een betonnen draagconstructie. Vrijheidslaan 14-46 uit 1923 van architect M. de Klerk is
hier een voorbeeld van (tek. 7). Bij het woonbouwcomplex Landlust aan de L. de
Colignystraat 2-54 ontwierpen de architecten B. Merkelbach en Ch.J.F. Karsten in 1937
moderne strokenbouwwoningen met stalen ramen, balkons en waranda’s aan de gevels (tek.
8). Vanaf die tijd is het balkon als buitenruimte voor onze woningbouw niet meer weg te
denken.
Theo Rouwhorst
Tekst en tekeningen: Theo Rouwhorst
Literatuur:
H. van Eeghen, Een Amsterdams grachtenboekje, Amsterdam 1963.
R. Meischke, Huizen in Nederland, Amsterdam 1995.
K. Ottenheym, Philips Vingboons, Zutphen 1993.
K. Ottenheym, Jacob van Campen, Amsterdam 1995.
K. Ottenheym, e.a., Hendrick de Keyser 1600-1625, Amsterdam 2008.
H.J. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam, Amsterdam 1993
Vorige aflevering: XVII. Attieken (Binnenstad 232)
Volgende aflevering: XIX. Pothuizen (Binnenstad 234)
[Oog voor detail - alle artikelen]
(Uit: Binnenstad 233, maart 2009)