Notulen van de Extra ledenvergadering over de nominatie van de Amsterdamse binnenstad voor de Werelderfgoedlijst van de Unesco, d.d. 17 december 2008

UNESCO gebied binnenstad Amsterdam
rood: beschermd stadsgezicht en bufferzone, geel: grens kernzone

Els Agtsteribbe heet alle aanwezigen welkom, met name Esther Agricola, directeur van het Bureau Monumenten en Archeologie, die vanavond is uitgenodigd omdat de VVAB als betrokken partij is gevraagd om de intentieverklaring voor het Unescodossier te ondertekenen. Zij opent de vergadering en geeft het woord aan Walther Schoonenberg, die een inleiding zal geven over de nominatie van Amsterdam voor de Werelderfgoedlijst.

Onze vereniging pleit al jaren voor aanwijzing van de binnenstad voor de Werelderfgoedlijst, maar om hiervoor in aanmerking te komen dient de stad aan een aantal criteria te voldoen. Behalve dat het erfgoed van 'outstanding universal value' en 'voor alle volkeren van de hele wereld' 'priceless and irreplaceable' moet zijn, dient conservatie uitgangspunt te zijn van het gemeentelijke beleid. Een van de voorwaarden is dat het gebied van Rijkswege is beschermd. Nadat in 1988 de Monumentenwet was aangepast, kreeg de Amsterdamse binnenstad in 1999 de status van beschermd stadsgezicht in het kader van de Monumentenwet. Nederland was een van de laatste landen die het Unescoverdrag tekenden. Van 2003 tot 2008 kon Nederland geen aanvragen indienen, omdat het deel uitmaakte van het Unesco-aanwijzingscomité waardoor de nominatie van Amsterdam vier jaar lang vertraging opliep. Als alles nu echter goed verloopt, wordt de stad in 2010 op de Werelderfgoedlijst geplaatst.
Zowel het zogenaamde 'kerngebied' als de 'bufferzone' van het Unescogebied liggen binnen het beschermd stadsgezicht. De VVAB had liever gewild dat de bufferzone buiten de binnenstad zou liggen, wat bijvoorbeeld extra bescherming tegen hoogbouw nabij het centrum zou betekenen, maar deze wens leek onhaalbaar. De bescherming van de bufferzone dient namelijk aan dezelfde voorwaarden te voldoen als die van het kerngebied en hiervoor zouden uitgebreide onderhandelingen met de omringende stadsdelen nodig zijn, wat nog eens jaren in beslag zou nemen. Dit is dus toch wel een goede oplossing.

In Nederland hebben o.m. Kinderdijk, Schokland, De Beemster, het Rietveld-Schröderhuis en de Stelling van Amsterdam een plaats op de Unescolijst gekregen. Aangezien er al veel Westeuropese stadskernen op de lijst staan, zijn er goede argumenten nodig om in dit late stadium nog voor aanwijzing in aanmerking te komen. Recentelijk is voornamelijk erfgoed uit de derde wereld aangewezen, zoals Kazachstan, Tel Aviv en Timboektoe.
De zogenaamde waarderingskaart toont aan dat de binnenstad van Amsterdam een zeer gave historische stadskern bezit, maar afgezien van het feit dat de bebouwing redelijk goed bewaard is gebleven, is vooral de structuur van de grachtengordel bijzonder. De zeventiende- eeuwse stadsuitbreiding van Hendrik Staets en Daniël Stalpaert is een voorbeeld van een 'ideale stad', die niet organisch is gegroeid, maar zorgvuldig is gepland. Uitgangspunt van de monumentenbescherming is altijd geweest dat deze structuur niet werd aangetast. In jaren '50 en '60 zijn er veel plannen ontwikkeld om het stadscentrum beter te ontsluiten, waardoor de grachtengordel ingrijpend zou veranderen. Hiertegen kwam echter zoveel verzet dat de plannen geen doorgang konden vinden. Na die tijd zijn vele panden gerestaureerd, waardoor de binnenstad grotendeels behouden is gebleven.

Het Bureau Monumenten en Archeologie heeft in opdracht van en samen met het stadsdeel- Centrum een Managementplan opgesteld, waarin het aangeeft hoe de stad aankijkt tegen de bescherming van het erfgoed en hoe de stad deze bescherming in de toekomst wil waarborgen. Hierin staat onder meer dat de geplande nieuwbouw op het Binnengasthuisterrein geen directe gevolgen heeft voor de authenticiteit van dit gebied. De materiële waarde die volgens het stadsdeel van belang is voor de aanwijzing is in de eerste plaats de zeventiende-eeuwse stedenbouwkundige structuur. Recent zijn hierbij ook enkele immateriële waarden betrokken, zoals creativiteit, handelsgeest en vrijheid.
Het stadsdeel benadrukt vooral de promotionele waarde van de aanwijzing (Michelinster). Het legt de nadruk op authenticiteit in plaats van integriteit. Door hier het accent te leggen, wordt bijvoorbeeld de eigentijdse nieuwbouw rondom de Haringpakkerstoren gelegitimeerd, terwijl herbouw van de toren zelf in twijfel wordt getrokken.
Schoonenberg betreurt het enigszins dat de bijzondere wijze waarop men in twintigste eeuw met het erfgoed uit vorige eeuwen is omgegaan geen onderdeel uitmaakt van het dossier. Inspecteur Van Houten, die woningen die niet meer aan de Woningwet voldeden liet herbouwen met gebruik van historische natuursteenelementen, was een soort monumentenzorger avant la lettre. Na de Tweede Wereldoorlog is dit voorbeeld op soortgelijke wijze nagevolgd door Stadsherstel. In de grachtengordel werd nieuwbouw vrijwel altijd aangepast aan de bestaande bebouwing. Alleen dankzij dergelijke initiatieven is de binnenstad grotendeels behouden gebleven. Voorbeelden van steden op de Werelderfgoedlijst die uitzonderlijk goed bewaard zijn gebleven zijn Siena en Florence. Brussel staat er ook op, maar deze stad is in de negentiende eeuw grotendeels herbouwd. Hetzelfde geldt voor Warschau, dat na de Tweede Wereldoorlog bijna geheel opnieuw werd opgebouwd; het wordt geroemd als een 'outstanding example' van reconstructie. Een ander voorbeeld van reconstructie is (de brug van) Mostar. Reden voor de aanwijzing van deze brug was het idee dat de verschillende stadsdelen en volkeren (Kroaten en Serven) door die brug werden verenigd.
Hoe dan ook, aanwijzing van Amsterdam is van groot belang. In de toekomst zou er alleen een beter managementplan moeten komen.
Els Agtsteribbe vat samen dat er verschillende zwakke punten in het managementplan zijn aan te wijzen, maar dat het feit dat Amsterdam straks op de Unesco-lijst staat opweegt tegen de nadelen.

Esther Agricola, directeur van het Bureau Monumenten en Archeologie (BMA), dankt de VVAB voor haar interesse en deelname aan de discussie. De Unesconominatie is echt een katalysator om veel zaken explicieter uit te werken dan tot nu toe is gebeurd. Zij is van mening dat plaatsing op de Unescolijst niet alleen een wassen neus is, maar uiteindelijk betere bescherming biedt, al was het maar omdat de internationale gemeenschap over onze schouders meekijkt.
Het managementplan is maar een klein deel van het hele dossier; het geheel is veel inhoudelijker. Hierin is ondermeer uitgediept wat het beleid door de eeuwen heen aan de stad heeft toegevoegd. De Unesco is ook oprecht geïnteresseerd in problemen als het BG-terrein en de hoogbouw bij Overhoeks. Het stadsdeel kan die zaken echter niet mooier maken dan ze zijn; er wordt gebouwd en verschillende projecten, ook uit het verleden, hebben de fijnmazige structuur aangetast of belemmeren doorzichten. Het enige wat het managementplan beoogt is uitleggen hoe dit proces tot stand is gekomen. Een uitgebalanceerd hoogbouwbeleid is er helaas nog niet, maar het BMA wil graag dat er een betere 'Structuurvisie' komt en in het dossier is de belofte aan de Unesco opgenomen dat de stad daaraan zal werken.
De Unesco is ook geïnteresseerd in de herbouw van de Haringpakkerstoren. Ze nomineren echter niet graag steden die 'nep' zijn. Warschau en Mostar zijn steden die geleden hebben onder oorlogsgeweld, dat is een ander verhaal; Brugge is een uitzonderlijk voorbeeld; daar is voor het eerst op grote schaal nagedacht over hoe je het verleden kan terugbrengen. De Unesco weet natuurlijk ook dat historische steden deels uit herbouwde en gereconstrueerde gebouwen bestaan, maar het gaat erom hoe men daarmee omgaat. BMA heeft geprobeerd dat in het managementplan zo goed mogelijk te verwoorden.
De planning is dat het definitieve dossier eind januari gereed is. Momenteel wordt het vertaald. In september/oktober komt dan een internationale delegatie van de Unesco twee weken naar Amsterdam om rond te kijken en het dossier te vergelijken met wat ze ziet. Er is echter veel concurrentie; er zijn al veel historische binnensteden aangewezen, maar toch heeft Amsterdam iets expliciets en unieks te bieden.

Discussie na de pauze

  • Albert-Jan Tuyn vraagt hoe de Unesco omgaat met de steigerdoeken. Hij is van mening dat de stad niet met de huidige exploitanten verder moet gaan, want die gaan nooit akkoord met kleinere formaten. Els Agtsteribbe raadt iedereen aan naar een politieke partij te gaan om te zorgen dat dit onderwerp in het programma wordt opgenomen bij de nieuwe verkiezingen. Winfred van de Put geeft aan dat het op dit moment niet haalbaar is om het beleid te wijzigen, aangezien het huidige programma-akkoord geen mogelijkheid tot afschaffing biedt. Albert-Jan Tuyn vindt dat Vereniging meer tegen de steigerdoeken had moeten doen samen met wijkcentrum d'Oude Stadt. Walther Schoonenberg antwoordt dat de Vereniging zich wel ingezet heeft tegen de steigerdoeken en dat onze mening niet afwijkt af van die van d'Oude Stadt. Agricola voegt hieraan toe dat BMA ook heeft onderzocht of de Unesco aanknopingspunten ziet om iets aan de steigerdoeken te doen, maar helaas zijn die er niet.
  • Gerrit Vermeer wil een opmerking maken over de Amsterdamse herstelbeweging. Deze is buitengewoon belangrijk geweest voor het behoud van de stad en hij heeft het idee dat dit aspect in het dossier niet voldoende is benadrukt. Tevens heeft hij een vraag over het Binnengasthuisterrein: de Universiteit van Amsterdam wil twee rijksmonumenten slopen, en daarmee ook een bijzonder kloostercomplex. Waarom bagatelliseert men wat daar dreigt te gebeuren? Esther Agricola zegt dat het managementplan niet de mening van BMA vertegenwoordigt, maar de situatie weergeeft zoals die is; BMA heeft het een risico- of aandachtsgebied genoemd, zodat de Unesco hier extra naar zou kijken.
  • Audrey Kuhler vraagt waarom immateriële waarden geprevaleerd hebben boven het herstellen. Gerrit Vermeer voegt hieraan toe dat immateriële waarden niets te maken hebben met hoe een stad is gebouwd. Esther Agricola antwoordt dat een winstpunt is dat de integrale facetten van gelaagdheid van de stad worden weergegeven, het is een manier om alle kanten te beschrijven. Herman Pinkse brengt daar tegen in dat het lastig blijft om immateriële waarden in rationele termen te vertalen. Hij pleit er echter voor gewoon een handtekening onder het stuk te zetten en daarna verder te praten over alle zaken waar we vragen over hebben.
  • Erik Toolen heeft de indruk dat we vooral naar de buitenkant van de stad kijken en geeft aan dat ook de binnenkant belangrijk is: het grondwaterpeil bijvoorbeeld, dat staat als een van de laatste punten op het lijstje terwijl het een van de belangrijkste is, denk aan de problematiek met de Noord/Zuid-lijn. Esther Agricola antwoordt dat het Hoogheemraadschap een van de partijen is die heeft meegetekend. De fundatieproblematiek is erkend en het bodemarchief en de bouwhistorische waarden beschouwt zij juist als een van de belangrijkste onderwerpen.
  • De heer Van Heusden vraagt wat de invloed van de aanwijzing zal zijn op de komst van toeristen. Zal hun aantal sterk toenemen? Zal Amsterdam meer dan voorheen een monumentenstad worden zoals Parijs of Venetië? Esther Agricola antwoordt dat een kleine 40 procent al voor de historische binnenstad komt; zij kan niet aangeven of de aanwijzing tot meer toeristen leidt. Walther Schoonenberg zegt dat wethouder Tjeerd Herrema vaak over de aanwijzing als Michelinster spreekt en het is natuurlijk ook een erkenning. Hij hoopt dat door de aanwijzing ook een ander soort toeristen naar de stad komt. Gerrit Vermeer oppert dat de toeristen die men niet wil noemen, juist degenen zijn die voor de immateriële waarden komen.
  • Roel Beugeling vraagt wat de mening van het BMA is over de Haringpakkerstoren. Esther Agricola antwoordt dat de toren in feite nieuwbouw is. Omdat er op die locatie geen historisch kader is, kan de toren daar goed gebouwd worden. Een probleem is dat de toren straks uit drie delen wordt opgebouwd; het onderstuk is nieuw, het middendeel een interpretatie en de top een volledige reconstructie. Zij is er nog niet van overtuigd of het geheel op die kwetsbare plek een aanwinst zal zijn.

Walther Schoonenberg merkt op dat als de papieren in februari gereed zijn, ze meteen naar Parijs worden gestuurd. De zogenaamde 'stakeholders', aan wie nu hun handtekening wordt gevraagd, hebben hun mening nog niet echt kunnen geven. Hij is het echter eens met Herman Pinkse: de discussie hierover moet zeker worden voortgezet. Tenslotte geeft hij aan dat de VVAB de laatste vereniging is die de intentieverklaring nog moet tekenen, maar dat zij ook de enige is die het aan haar leden ter stemming voorlegt. Guido Frankfurther merkt op dat de intentieverklaring een historisch moment is. Als oud-wethouder Monumenten beveelt hij van harte aan de intentieverklaring te ondertekenen.
Hierop volgt luid applaus; de intentieverklaring wordt bij acclamatie goedgekeurd en door het bestuur ondertekend.

[Agenda]

(Uit: Binnenstad 232, januari 2009)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.