XVI. Hijsbalken
Een uniek detail waaraan bij de behandeling van het Amsterdamse woonhuis niet valt te
ontkomen is de hijsbalk. De hijsbalk werd eeuwenlang gebruikt om goederen te hijsen naar de
hogere verdiepingen van onze smalle hoge huizen met kleine spiltrappen, een tafereel waar
buitenlanders soms verbaasd bij blijven stilstaan.
Dit simpele werktuig werd in de loop van de
tijd als een bijna vanzelfsprekend onderdeel in de gevel opgenomen en varieert in vorm van
eenvoudig functioneel tot uitbundig versierd.
Windassen en raderen
|
Afb.1: De Toren van Babel (Pieter Breugel de Oude, 1563) - detail
|
Om zware lasten omhoog te brengen maakten bouwers in de middeleeuwen vooral gebruik
van hijskranen en houten tredmolens. De last werd bevestigd aan een touw dat om de draaias
van een groot (tred)rad werd gewonden. Dit rad kon door water-, mens- of dierkracht in
beweging worden gebracht. De oudste vermelding vinden we in Vlaanderen: bij de bouw van
het stadhuis te Gent in 1321 wordt voor het eerst een as met tredrad genoemd; ook in de
rekeningen van de Grafelijkheid Holland uit 1344 komt een tredrad voor en de kerkfabriek
van de Dom te Utrecht kocht in 1465 “2 wilghen plancken ant rat van enen windasse”. Pieter
Brueghels’ schilderij van de bouw van de Toren van Babel, in Wenen, laat diverse tredmolens
en hijswerktuigen zien (afb. 1). Boven het gewelf in de kap van de Sint Bavokerk te Haarlem
vinden we nog steeds nog zo’n tredrad uit circa 1500 en een kleiner hijswiel dat met de hand
kon worden bediend. Ook in Amsterdam zijn bij de bouw van (houten) huizen voor 1550
dergelijke tredmolens gebruikt en op diverse zolders zijn nog oude hijswielen terug te vinden.
Bij pakhuizen zijn deze windassen als ‘windkast’ uitgevoerd: om ze tegen de regen te
beschermen werd de windas met betimmering ‘omkast’. Een dergelijke windkast bevond zich
aan het linker pakhuis (1550) van de Bank van Lening aan de Oudezijds Voorburgwal
298-300. Het rechter buurpand uit 1567 was als turfpakhuis in gebruik en had in verband
met het lichte gewicht van de turf blijkbaar geen windas nodig. Met behulp van windassen en
hijsraderen werd de handelswaar de pakhuizen in gehesen (tek. 1). Pakhuis D’ oude werf uit
circa 1600, Prins Hendrikkade 176, is nog steeds uitgerust met een dergelijke windas met
windkast (tek. 2). Een aantal pakhuizen heeft nog steeds een dergelijk type hijsinstallatie.
Vaak zijn de hijsraderen op zolder helaas verwijderd.
|
Tek. 1
|
|
Tek. 2
|
|
Tek. 3
|
|
Tek. 4
|
|
Tek. 5
|
|
Tek. 6
|
|
Tek. 7
|
|
Tek. 8
|
Hijsbalken en hijsankers
|
Foto 1: Kattengat 4-6 (1614)
|
|
Foto 2: Herengracht 366 (1662)
|
Ook in andere steden zijn pakhuizen met dergelijke hijswerktuigen nog te vinden, maar uniek
Amsterdams is dat ook woonhuizen eind zestiende en begin zeventiende eeuw – toen de
handel sterk toenam – van hijsbalken werden voorzien. Blijkbaar werden de zolders toen meer
dan voorheen benut voor de opslag van handelsgoederen. Bij kleine trapgevels werden
smeedijzeren hijsankers geplaatst en op dakkapellen werden hijsbeugels aangebracht. Het
hijsanker was al langer bekend, maar op historische prenten zijn deze moeilijk terug te vinden.
Waarschijnlijk was het vooral in gebruik voor huisraad, maar is het minder geschikt voor zware
lasten. Kattengat 4-6 uit 1614 (tek. 3), gerestaureerd door A.A. Kok in 1931 is hier een
voorbeeld van (foto 1). In dezelfde periode werden de smalle diepe grachtenhuizen voorzien
van een hijsbalk om goederen eenvoudig en snel naar boven te brengen, zoals te zien is bij
Oudezijds Voorburgwal 57 (1615) van architect Hendrick de Keyser (tek. 4) en Herengracht
59 uit 1659 (tek. 5). De hijsbalk werd aanvankelijk uitgerust met een touw dat door de balk
liep en een losse haak zoals ook bij de windassen gebruikelijk was. Om de haak tegen de regen
te beschermen werd ook deze omtimmerd met een houten kap, ook wel ‘bef’ genaamd (tek.
6). Door ‘touw en blok’ aan de haak te hangen, een katrol met touw afkomstig uit de zeilvaart,
werd het mogelijk om een vaste haak aan de hijsbalk te bevestigen. De vaste haak hoort met
de open zijde naar buiten gericht te zijn om bij het naar binnen trekken van de last het
afglijden van het touw en blok te voorkomen. Ook hijsbalken met een vaste haak werden met
een kap uitgevoerd om inwatering rond de haak te verhinderen.
De profilering van de hijsbalk kent vele vormen, die in eerste instantie ontleend zijn aan de
klassieke kroonlijsten. De bovenkant van de hijsbalk werd met een
schilddakvorm omtimmerd en afgedekt met 30 of 35 ponds lood (30 - 35 kg lood per m²). In
de tweede helft van de zeventiende eeuw ontwierp Philips Vingboons als een van de eersten
hijsbalken als integraal onderdeel van het geheel van de gevel, zie Herengracht 366-368 uit
1662 (foto 2).
Achttiende en negentiende eeuw
|
Foto 3a: Herengracht 166
|
|
Foto 3b: Singel 186
|
|
Foto 4a: Singel 288
|
|
Foto 4b: Prins Hendrikkade 122
|
Bij de achttiende-eeuwse gevels in Lodewijk XIV en XV-stijl werd de hijsbalk steeds vaker
opgenomen in het totale ontwerp van de gevel, als gootklos bijvoorbeeld of als console van
een kroonlijst, aan de bovenzijde van dakkapellen en in topgevels met natuurstenen
omkransing zoals bij Keizersgracht 355. Ook beschouwde men de hijsbalk als een element dat
zich leende voor versiering. De hijsbalken van Herengracht 166 en Singel 186 uit 1730 (foto 3a en b)
zijn geornamenteerd met vrouwenkopjes in Lodewijk XIV-stijl, op de hijsbalk van Singel 288
is een dolfijn in Lodewijk XV-stijl aangebracht (foto 4a) en de balk van Prins Hendrikkade 122
wordt gesierd door een leeuw in Lodewijk XVI stijl (foto 4b). In de gehele achttiende
eeuw en de eerste helft van de negentiende eeuw staken de houten hijsbalken traditioneel
ongeveer 75 tot 90 cm uit de gevel. De gevels zelf werden in die periode nog steeds op vlucht
gebouwd.
|
Foto 4b: Weesperzijde 24-28
|
|
Foto 5: Weesperzijde 24-28
|
|
Foto 6: Spui 15
|
Na 1850 komt daar verandering in; volgens een nieuwe verordening dienden de
gevels ‘te lood’ te worden gebouwd. Onder invloed van de neostijlen wordt weer steeds
vaker een hijsanker in plaats van een hijsbalk toegepast, soms voor de bereikbaarheid met
loshangende haken, die ‘lange Jan’ werden genoemd, zoals bij Vijzelgracht 77 (tek. 7). Hierbij
werden hele fraaie siersmeedwerken ontworpen zoals Weesperzijde 24-28 uit 1880-1890
(foto 5) en Spui 15 uit 1896 in art nouveaustijl (foto 6). Aan het einde van de eeuw wordt de
hijsbalk voor het eerst uit een ijzeren I-balk met smeedijzeren versiering gemaakt, zie Van
Eeghenstraat 57 (tek. 8).
Twintigste eeuw
|
Tek. 9
|
|
Tek. 10
|
Vanaf het begin van de twintigste eeuw worden veel meer ijzeren, en later stalen, balken als
hijsbalk toegepast. Ook in de twintiger jaren, de Amsterdamse Schoolperiode, wordt de
hijshaak in het gevelontwerp opgenomen. De hijsbalken van Michel de Klerk aan het Van der
Helstplein bijvoorbeeld zijn ware kunstwerken van hout en smeedwerk (tek. 9). Ook in de
periode van het modernisme blijven de hijsbalken bestaan, zie bijvoorbeeld het pand op de
hoek van de Zeilstraat / hoek Sloterkade van Zanstra, Giesen en Sijmons uit 1939 (tek. 10).
Bij de opkomst van de lift en met name het gebruik van plateauliften door de huidige verhuizers
verdwijnen de hijsbalken echter langzamerhand, maar ook na 1950 zijn hijsbalken en hijshaken
nog steeds opgenomen in woonhuisontwerpen. Op het gebied van hijsbalken valt aan de
Amsterdamse gevels nog veel te ontdekken.
Theo Rouwhorst
Literatuur:
E.J. Haslinghuis, H. Janse, Bouwkundige termen, Leiden 1997.
H. Janse, Bouwers en bouwen in het verleden, Zaltbommel 1965.
M. Revesz-Alexander, Die alten Lagerhäuser Amsterdams, Den Haag 1954.
H. Schenk, Van onderen. Vierhonderd jaar hijsbalken in Amsterdam, Amsterdam 1999.
Vorige aflevering: XV. Historische dakkapellen (Binnenstad 228/229)
Volgende aflevering: XVII. Attieken (Binnenstad 232)
[Oog voor detail - alle artikelen]
(Uit: Binnenstad 231, november 2008)