Op grond van de huidige wet wijst de Minister ofwel zelf, ofwel op verzoek van
belanghebbenden onroerende bouwwerken aan als beschermd monument. Alvorens te beslissen
over aanwijzing is de Minister bij wet verplicht hierover advies te vragen aan de gemeente waarin
het monument is gelegen, of aan Gedeputeerde Staten van de betreffende provincie indien het
monument buiten de bebouwde kom ligt. Van deze adviesaanvraag doet de minister vervolgens
mededeling aan de eigenaar van het betreffende bouwwerk. Zodra de Minister deze melding
heeft gedaan is de bescherming die de Monumentenwet verleent onverkort van toepassing op het
betreffende bouwwerk. Dit is de zogenaamde voorbescherming. Deze voorbescherming dient om
te voorkomen dat de eigenaar precies datgene wat het bouwwerk monumentwaardig maakt niet
snel nog aantast voorafgaand aan het besluit tot eventuele aanwijzing, zodra hij lucht krijgt van
de mogelijkheid van een aanwijzing. Belanghebbenden kunnen op grond van de huidige wet dus
voorbescherming afdwingen door een verzoek tot aanwijzing in te dienen.
In de nieuwe wet verandert de aanwijzingsbevoegdheid in de zin dat deze enkel nog kan worden
aangewend voor aanvragen voor monumenten die vervaardigd zijn na 31 december 1939. Wel
kan de Minister nog op eigen initiatief monumenten aanwijzen van voor die tijd. Aanvragen van
belanghebbenden die betrekking hebben op bouwwerken van vóór 1940 worden niet meer door
de Minister in behandeling genomen. Door het niet in behandeling nemen van een aanvraag komt
het niet tot een melding aan rechthebbende en start de voorbescherming dus niet. Waar een
belanghebbende dus eerst nog, middels het indienen van een aanvraag tot aanwijzing, de
voorbescherming van de monumentenwet van toepassing kon laten worden op een monument,
heeft hij die mogelijkheid nu enkel nog voor monumenten vervaardigd na 1940. Aangezien de
Monumentenwet verder voor aanwijzing vereist dat het betreffende bouwwerk ouder is dan 50
jaar, kan de voorbescherming die tot stand komt op grond van een aanvraag van
belanghebbenden nog slechts van toepassing zijn op monumenten vervaardigd tussen 1940 en
1959.
De voorbescherming voor monumenten vervaardigd vóór 1940 sneuvelt dan in zoverre dat deze
enkel nog van toepassing kan zijn indien de Minister voornemens is een besluit te nemen tot
aanwijzing. Waar nu de reikwijdte van de voorbescherming dus groot is, omdat ook
belanghebbenden, zoals monumentenverenigingen, het ontstaan ervan kunnen bewerkstelligen
door een aanvraag in te dienen, zal die voorbescherming voor bouwwerken vervaardigd vóór
1940 in de toekomst beperkt zijn tot die monumenten die de Minister aandraagt voor aanwijzing.
Dit is een verlies met name in die gevallen waarin verschil van mening bestaat of er sprake is van
een monument. Inzichten daarover kunnen verschillen. Indien de Minister meent dat er geen
sprake is van een monument is het betrokken bouwwerk vogelvrij, zodat, vóórdat het debat
daarover is gevoerd, aantasting ervan mogelijk is.
Sebastiaan Levelt en Barry Wiskerke
De auteurs zijn werkzaam bij Wieringa Advocaten te Amsterdam.
(Uit: Binnenstad 228/229, juni 2008)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.