Bedreigde Hollandse iepen op de Korte Prinsengracht |
Deze komen voor het
eerst voor op de stadsplattegrond van Pieter Bast uit 1597: langs de binnenzijde van de
stadswal van 1585 is tussen de Brouwers- en de Warmoesgracht een regelmatige rij bomen
ingetekend. Ook staan er bomen langs de waterwegen van de oude binnenstad.
Vijfentwintig jaar later staan er niet alleen bomen langs de stadswal, maar eveneens langs de
nieuwe grachten van de tweede stadsuitleg. “De stad wordt doorsneden door vele grachten,
evenals Venetië”, schreef Tomaso Contarini in 1610, “en in het nieuwe gedeelte zijn deze ruim
en recht met aan beide zijden zeer brede kaden, zodat ze precies op Cannareggio lijken, maar
heel veel mooier, omdat ze gewoon zijn om langs de hele lengte van de gracht aan de rand van
de kaden een rechte rij grote bomen te planten, die ze ‘lind’ noemen en die door hun groen
zeer veel bijdragen aan de fraaiheid van deze en andere steden”. Behalve langs de brede
kaden van het Singel en de Oude Schans zouden deze bomen gestaan kunnen hebben langs de
grachten van de eilanden Rapenburg, Uilenburg en Vlooienburg, de stadsuitbreiding uit 1592,
die wat zijn rechthoekige structuur betreft inderdaad enigszins op de Venetiaanse wijk
Cannareggio lijkt. Op de kaarten van Pieter Bast waren deze eilanden nog nauwelijks
bebouwd, maar op de gravures van Balthasar Florisz. van Berckenrode uit 1625 zijn er niet
alleen langs de kaden van deze eilanden, maar langs vrijwel alle grachten bomen ingetekend.
Langs de hoofdgrachten van de grachtengordel zien we een regelmatige boomaanplant op
afstand van twee rijnlandse roeden van elkaar, circa zeven en halve meter. Ook de meeste
Jordaangrachten zijn met bomen beplant, behalve de smalle Passeerdersgracht, Looiersgracht
en Goudsbloemgracht. Bovendien vinden we nu bomen langs de waterwegen van de oude
binnenstad, met uitzondering van de Nieuwezijds Achterburgwal, die men waarschijnlijk
eveneens te smal achtte.
Bloeiende Hollandse iepen op de Herengracht |
De iepen langs de Nieuwe Herengracht die twintig jaar geleden gekandelaberd zijn |
Dat het hierbij om linden en niet om iepen ging, weten we tevens uit een citaat van de Engelse wetenschapper John Evelyn, die in 1641 Amsterdam bezocht en over de grachten opmerkte: ‘frequently planted and shaded with the beautifull limetrees, which are set in rowes before every mans house, affording a very ravishing prospect’. Iepen worden voor het eerst genoemd in een vers uit 1662 van Melchior Fokkens:
Dees Stadt zoo over al beplant met Yp’ en Linden,
Is hier in gadeloos, en nergens meer te vinden.
Het groen Bosschaadje zelf is hier voor onze deur,
En schaft ons veel vermaak vol aangename geur.
Vanaf het begin van de zeventiende eeuw werd de Hollandse linde naar Vlaanderen, Engeland, Noord-Duitsland, Scandinavië, de Baltische staten en Rusland geëxporteerd. Peter de Grote heeft zelfs een hele partij onder escorte van het leger naar Sint Petersburg laten verschepen. De reden waarom men in de loop van de achttiende eeuw overstapte van linden naar iepen, is niet met zekerheid na te gaan, maar vermoedelijk deden de linden het in de stad toch niet zo goed. De linden die bijvoorbeeld in 1947 langs de Keizersgracht werden geplant, in het deel tussen de Brouwers- en de Leidsegracht, zijn bepaald niet allemaal even vitaal en staan er veelal wat sprieterig bij. Iepen zijn sterker, ze gedijen op verschillende soorten gronden, zijn bestand tegen natte en droge omstandigheden, niet gevoelig voor zilte zeewind en luchtvervuiling, en ze verdragen – tot op zekere hoogte – beschadigingen en verharding. Vanaf het begin van de achttiende eeuw zien we op historische tekeningen en prenten iepen afgebeeld, herkenbaar aan hun hoge, gegroefde stam, die wordt verdeeld in meerdere opgaande hoofdtakken, en aan hun transparante kroon. Waarschijnlijk ging het hierbij om de Hollandse iep of Ulmus x hollandica, een kruising tussen de inheemse gladde veldiep en de ruwe bergiep. Lastiger om te achterhalen is of het de zeventiende-eeuwse cultuurvariëteit ‘Major’ betrof, die door Willem III in 1690 in Engeland werd geïntroduceerd, of de ‘Belgica’, die vanaf 1694 in de omgeving van het West-Vlaamse stadje Ieper(!) werd gekweekt. Volgens het boekje Waardevolle bomen in Amsterdam zijn de oudste iepen in de binnenstad hooguit 120 jaar oud. In de tuin van de Oudemanhuispoort staat een 35 meter hoge Hollandse iep, waarschijnlijk een ‘Belgica’, waarvan geschat wordt dat hij omstreeks 1895 is geplant, op de Westermarkt staat een veldiep uit dezelfde tijd, in de Raamstraat en de Raamdwarsstraat vinden we eveneens twee veldiepen van vóór 1900 en tegenover Nieuwe Herengracht nummer 5 staat een veldiep, die geplant werd in 1891 en door dat jaartal de reputatie geniet de oudste iep van Amsterdam te zijn. Hoewel er vanaf circa 1800 vooral ‘Belgica’-iepen geplant moeten zijn, een Hollandse iep met afhangende en zeer fijnvertakte takken, zijn alle exemplaren die we nu nog langs de grachten aantreffen waarschijnlijk na 1900 geplant.
Een van de zestig Amsterdamse iepenspintkevervallen |
'Vegeta'-iep op de Reguliersgracht |
De gracieuze ‘Belgica’-iep, die niet alleen in Amsterdam, maar in ons hele land op grote schaal
ook in polders en langs dijken was aangeplant, bleek in de jaren twintig van de vorige eeuw
zeer bevattelijk voor de iepenziekte die vanaf 1919 vele slachtoffers maakte: het blad gaat slap
hangen, verdort vervolgens, en tenslotte sterft de boom af. Christine Buisman van het
Phytopathologisch Laboratorium ‘Willie Commelin Scholten’ ontdekte dat deze ziekte werd
veroorzaakt door een schimmel die de houtvaten van de boom verstopt waardoor de
voedselstroom onderbroken wordt. De schimmel wordt verspreid door de iepenspintkever,
maar kan ook overgedragen worden via wortelcontact.
In Amsterdam is de gemeente tegenwoordig zeer alert op iepenziekte en wordt een besmette
boom meteen geveld. Evert Ros, voormalig boomonderzoeker bij de gemeente Amsterdam,
vertelt dat de ziekte goed beheersbaar is. Jaarlijks worden in de binnenstad nog ongeveer vijf
bomen gekapt; op een bestand van 5.000 iepen komt dat neer op één promille. In Amsterdam
wordt de iepenziektebestrijding centraal door de dienst Ruimtelijke Ordening gecoördineerd.
In de stad hangen zestig iepenspintkevervallen, metalen plaatjes van circa 30 bij 30 cm,
waaraan een klein buisje met lokstof is bevestigd. Als de kevertjes afkomen op de in de
vloeistof verwerkte feromonen, blijven ze plakken aan de met kleefstof ingesmeerde metalen
plaat. Eens in de twee maanden worden de platen vervangen en naar een laboratorium
gebracht, waar het aantal iepenspintkevers wordt geteld. Aan de hand van de hoeveelheid
aangetroffen kevertjes bepaalt men of er een besmettingsbron in de buurt is. Deze
besmettingsbron kan bestaan uit een zieke iep, maar ook uit met schimmel geïnfecteerd
openhaardhout, dat van buiten de stad is aangevoerd.
Onbekende iepenvariëteit op de Reguliersgracht |
Door de iepenziekte is men al vanaf de jaren dertig op zoek gegaan naar meer resistente
iepenrassen. Amsterdam is een soort iepenproeftuin, in de hele stad komen meer dan dertig
verschillende soorten voor. Sommige hiervan zijn al voor de Tweede Wereldoorlog
ontwikkeld vanwege hun bijzondere vorm, zoals de monumentaaliep, Ulmus minor
‘Sarniensis’, een variëteit die speciaal wordt gekweekt vanwege zijn slanke, piramidale
gestalte en veel is aangeplant in het Berlagekwartier. Een andere iepensoort vinden we langs
de Reguliersgracht. Hier staan een aantal iepen met een tamelijk hoge entring van een
onbekende variëteit, die alleen in Amsterdam voorkomt en vermoedelijk is gekweekt op de
voormalige stadskwekerij Frankendael. In het Waardevolle bomen-boek staat deze aangeduid
als Ulmus montana ‘Superba’, zeg maar grote bergiep, maar Eddie Blankers noemt ze in zijn
vorig jaar verschenen Amsterdamse Bomenboek: ‘Cornuta’, ‘met gehoornd blad’. De boom
heeft een schors met barsten en groeven en de bladeren hebben inderdaad een bijzondere
vorm: met langs de bladrand kleine uitstulpingen of ‘hoorntjes’, maar de uiterlijke gedaante,
een soort uit de kluiten gewassen appelboom, komt niet overeen met de gebruikelijke vorm
van deze variëteit. Er bestaat zelfs een Amsterdam-iep, een cultivar met kleine bladeren, die
eveneens op de stadskwekerij is ontstaan.
De meeste iepenrassen dateren echter van na de oorlog en zijn ontwikkeld vanwege hun betere
resistentie tegen de iepenziekte. Probleem hierbij is dat cultuurvarianten die tientallen jaren
geleden nog als resistent werden beschouwd, bij de tweede iepenziektegolf in de jaren
zeventig niet bestand bleken tegen de steeds agressievere schimmelziekte, die zich aan de
omstandigheden had aangepast. Een andere kwestie waar men eerder niet zoveel oog voor
had, is het feit dat de nieuwe varianten niet altijd op de vermaarde ‘Belgica’-iepen lijken. De
‘Vegeta’ of Huntingdoniep bijvoorbeeld, die in de jaren zestig op grote schaal in de stad is
aangeplant, heeft sterk opgaande takken. Hans Kaljee, bomenconsulent van de gemeente
Amsterdam, typeerde deze boom vanwege zijn vorm in een artikel in NRC Handelsblad eens
als ‘takkenbezem’. Nu zullen die takken naarmate de bomen ouder worden door hun gewicht
misschien nog wel wat meer gaan hangen, maar in vergelijking met de ‘Belgica’ blijft de boom
toch een wat stijve hark. Inmiddels is gebleken dat de ‘Vegeta’ niet zo resistent tegen de
iepenziekte is als men aanvankelijk dacht en wordt hij niet meer aangeplant. Wat resistentie
betreft heeft men nu grote verwachtingen van de ‘New Horizon’, een Amerikaanse iep met
een donker glimmend blad. Maar het blijft zoeken naar een geschikte soort, die eveneens een
fraaie vorm heeft.
Beeldje in een van de platanen in het Leidse Bosje |
Een andere serieuze bedreiging van de Hollandse iep wordt gevormd door de
walmuurvernieuwingen. In totaal is er in de Amsterdamse binnenstad zo’n 70 kilometer
kademuur en het herstel van deze kademuren is niet tegen te gaan. Er bestaan echter ook
voorbeelden van walmuren die zijn vernieuwd met behoud van de bomen. Langs de Nieuwe
Herengracht bijvoorbeeld zijn de iepen door een actie van bewoners uit de buurt onder leiding
van Richter Roegholt behouden gebleven. Hier staat ook de al eerder genoemde veldiep uit
1891. Behoud van de iepen blijft echter een riskante en zeer kostbare operatie, waarbij de
bomen bovendien gekandelaberd moeten worden: op ongeveer een meter afstand van de stam
zaagt men alle wortels en takken af. Als de ingreep goed verloopt, is de amputatie van de
takken nog decennia lang aan de bomen af te zien, maar uiteindelijk zullen de bomen zich
volledig herstellen. De iepen langs de Nieuwe Herengracht zijn ongeveer twintig jaar geleden
op die manier gesnoeid. Deze ingreep is toen goed verlopen, maar met name de oudere
exemplaren staan er nog steeds wat stakerig en verknipt bij.
Op dit moment worden de iepen langs de Korte Prinsengracht door walmuurvernieuwing
bedreigd. Hier staan onder andere twee forse exemplaren, die buurtbewoners niet graag zullen
missen. Omdat de bomen zeer dicht tegen de weg staan – en de wortels bij behoud vrijwel
langs de stam zullen moeten worden afgezaagd – is het zeer de vraag of deze fraaie iepen
gered kunnen worden. Wellicht is het mogelijk ze enigszins te verslepen in de richting van de
kademuur, zoals ook de twee monumentale platanen in het Leidse bosje aan het begin van de
vorige eeuw een paar meter zijn versleept, maar ook dan moet men zich afvragen of de hoge
kosten en het risico dat de bomen het uiteindelijk toch niet halen, opwegen tegen de
gehavende verschijningsvorm die ze nog tientallen jaren zullen houden.
Hier staat echter tegenover dat het wel de moeite waard is om oude iepen vanwege hun
grootte te behouden. Werkelijk grote bomen krijgen we onder de huidige omstandigheden
namelijk nooit meer terug, hoe oud ze ook worden. Door de toegenomen belasting van het
verkeer en de parkeerdruk op de boomvakken wordt de grond zodanig verdicht dat de
wortels daarin nauwelijks meer kunnen doordringen. Door de aanleg van riolering en talloze
kabels – elke telefoonmaatschappij heeft tegenwoordig zijn eigen kabel – wordt de
ondergrondse wortelruimte van de bomen bovendien dusdanig ingeperkt, dat nieuw
aangeplante bomen langs de grachten nooit meer het formaat van de oude exemplaren zullen
halen.
De gemeente doet al jarenlang onderzoek naar manieren om de levensverwachting van bomen, ondanks de steeds meer benarde omstandigheden, te optimaliseren. Enkele decennia geleden is het ‘Amsterdamse bomenzand’ ontwikkeld, een combinatie van voedselrijke grond en onvruchtbaar zand dat door zijn speciale structuur de verdichting van de grond moet tegengaan. Onlangs heeft Herman Steinvoorte van het IngenieursBureau Amsterdam (IBA) een zogenaamde groeiplaatsconstructie voor walmuurvernieuwingen ontworpen: tussen de walmuur en de straat wordt een soort zelfdragende betonnen constructie aangelegd om de bomen in te planten. Deze constructie wordt aan de bovenzijde afgedekt door een geperforeerde betonnen plaat, die aan de ene zijde op de walmuur rust en aan de kant van de straat op betonnen funderingselementen. Deze afdekplaat vangt de druk van de daarop geparkeerde auto’s op en zorgt er tevens voor dat boomwortels de bestrating niet omhoog drukken. Het voordeel van deze constructie is dat deze eventueel kan worden aangepast aan de te behouden bomen en dat ze geheel gevuld kan worden met vruchtbare grond. Tussen de walmuur, het grondwater en de straat biedt deze oplossing weliswaar slechts een beperkte wortelruimte, maar hier staat tegenover dat de bomen bij aanplant gemiddeld 25 kubieke meter vruchtbare grond meekrijgen, voldoende om nog minimaal vijftig jaar te groeien. Na die periode blijven de bomen nog wel leven, maar zullen ze waarschijnlijk niet meer veel groter worden.
Van de verschillende cultuurvarianten heeft men de verwachting dat de ‘Dodoens’ resistent is
tegen iepenziekte en het meest op de ‘Belgica’ zal lijken. Deze soort is echter pas in de jaren
zeventig in de stad aangeplant en aangezien het tenminste vijftig jaar duurt voordat een boom
tot volle wasdom is gekomen, valt over zijn resistentie en uiteindelijke gestalte nog niets met
zekerheid te zeggen.
Inmiddels gaan er ook onder groenambtenaren zelfs stemmen op om sporadisch en op een
aantal markante plaatsen de ‘Belgica’ weer aan te planten. Tegenwoordig heeft geen kweker
deze soort nog in zijn assortiment, maar in Amsterdam is de iepenziekte vrijwel geheel onder
controle en de markante vorm van deze oude Hollandse iep met zijn tot in de grachten
afhangende takken blijft toch ongeëvenaard.
Juliet Oldenburger
Literatuur:
Walther Schoonenberg,
Bomen horen op de grachten, in: Binnenstad 215.
Boudewijn Bakker, “De Stadsuitleg van 1610 en het ideaal van de ‘volcomen stadt’- Meesterplan of mythe?”
in: Jaarboek Amstelodamum 87 (1995), p. 91.
Erik de Jong, Natuur en Kunst/Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur 1650-1740, Amsterdam 1993.
Bert Maes, “Amsterdam als bos: bomen langs grachten en in grachtentuinen” in: Amsterdamse
Grachtentuinen. Prinsengracht, Zwolle 2000.
Harry Vermeulen (red.), Waardevolle bomen in Amsterdam, Amsterdam 1993.
(Uit: Binnenstad 228/229, juni 2008)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.