Kalverstraat 200, foto uit: Bouwkundig Weekblad, 14de jrg., 1894, p. 232-233. |
Korte tijd later trok zijn tekentalent de aandacht van Jan
Galman, een docent op de Amsterdamse Industrieschool, wat resulteerde in een betrekking bij
het bureau van Galman, waar visionaire ontwerpen werden gemaakt die niemand wilde
uitvoeren. In de Amsterdamse bouwwereld maakte Van Arkel kennis met W. Wilkens, chef
de bureau bij het toen befaamde architectenbureau van G.B. Salm, die hem in 1876 bij dit
bureau een aanstelling gaf. Bij Architectura et Amicitia ontmoette Van Arkel zijn
leeftijdgenoot A.W. Weissman. Beiden zouden bekende Amsterdamse architecten worden,
geheel onafhankelijk van elkaar, maar gezamenlijk brachten ze ook belangrijk werk tot stand,
namelijk de uitgave Noordhollandsche Oudheden, beschreven en afgebeeld, waarvoor Van
Arkel vrijwel al het tekenwerk deed. Hun belangstelling voor deze bouwwerken van voor
1700 was serieus maar had geen academisch karakter. De historische architectuur diende
vooral als inspiratiebron voor de Hollandse neorenaissance, waarvoor Isaac Gosschalk rond
1870 de basis had gelegd. Dit was de dominante architectuurstijl in Amsterdam, tot de
neostijlen door H.P. Berlage, Ed. Cuypers en W. Kromhout taboe werden verklaard in het
laatste decennium van de negentiende eeuw.
Het vroege werk van Van Arkel staat geheel in het teken van de Hollandse neorenaissance. In
1882 begon hij samen met Wilkens een eigen bureau, maar deze samenwerking zou maar kort
duren, want Wilkens overleed in 1884. De dood van zijn meer ervaren compagnon moet voor
de jeugdige Van Arkel een angstig moment zijn geweest, maar het lukte hem om het bureau
gaande te houden. De naamgeving, Wilkens & Van Arkel, zou nog tot 1893 in ere worden
gehouden. Het bureau realiseerde in 1883 een kantoorgebouw aan de De Ruyterkade dat is
afgebroken en in 1887 volgde Nieuwendijk 89, inmiddels een gemeentelijk monument.
Daarna bouwde Van Arkel nog een groot aantal vergelijkbare winkelwoonhuizen: Leidsestraat
59 (1888), de winkelpui van Heiligeweg 35 (1890), Kalverstraat 190 (1891), Zoutsteeg 9-11
(1891), Kalverstraat 200 (1893), Utrechtsestraat 30 (1894). Al deze gebouwen bestaan nog en
zijn beschermd.
Keizersgracht 766 |
Begin jaren negentig tekende zich een stilistische koerswijziging af in het werk van Van Arkel.
Zijn vriend Weissman schreef dit later in een in memoriam toe aan de invloed van H.P.
Berlage en diens kantoorgebouw voor een verzekeringsmaatschappij aan het Damrak uit 1893
dat helaas verdwenen is. ‘Van Arkel’, aldus Weissman, ‘was een van de eersten die naar den
profeet luisterden’. Toch waren er al voor 1893 tekenen van verandering. De sigarenwinkel in
de Zoutsteeg, nu een café met restanten van het winkelinterieur, lijkt door Ed. Cuypers te zijn
beïnvloed. Ook later is Van Arkel nooit een echte volgeling van Berlage geweest. Het door
Weissman genoemde bankgebouw Damrak 80-81 uit 1904 doet inderdaad sterk denken aan
het spraakmakende ontwerp van Berlage uit 1893, en dit geldt ook voor andere door van
Arkel ontworpen kantoorgebouwen uit deze periode: Rokin 69, uit 1901, en zijn meesterwerk
op de hoek van de Keizers- en de Leliegracht uit de jaren 1904-1906. Maar Berlage zelf was
toen met de Beurs aan het Damrak alweer een stap verder. Dit radicalisme werd onnavolgbaar
voor zijn Amsterdamse tijdgenoten. Alleen grote architecten als Mies van der Rohe waren
later in staat om in die richting verder te gaan.
Anders dan Weissman beweert, heeft Van Arkel niet zo heel erg aandachtig ‘naar den profeet’
geluisterd. Zijn werk uit de jaren negentig is veel meer beïnvloed door de Jugendstil en andere
stilistische stromingen uit deze periode van opperste verwarring in de bouwkunst. Het geniale
grachtenhuis Keizersgracht 766 dateert uit 1894 en demonstreert dat Van Arkel in staat was
om zijn werk geheel op eigen kracht te vernieuwen. Een jaar later volgde Spui 15, op de hoek
met de Voetboogstraat, minder spectaculair, maar toch ook voor die tijd een ongekend
modern gebouw. Met Spuistraat 274 liet Van Arkel in 1898 nog eens zien dat hij werkelijk
verrassende gebouwen kon ontwerpen. Natuurlijk zijn er te midden van zoveel werk ook
minder geslaagde ontwerpen. Het grote kantoorgebouw op de hoek van de Keizersgracht en
de Raadhuisstraat uit 1902 kan met enige kwade wil getypeerd worden als banaal, zij het zeer
karakteristiek voor zijn tijd, en Nieuwezijds Voorburgwal 262, voorzien van twee vreemde
trapgevels, overtuigt evenmin. Met de diamantslijperij voor de firma Asscher voegde Van
Arkel echter in hetzelfde jaar, 1906, weer een nieuw hoogtepunt aan zijn oeuvre toe. Dit
fabrieksgebouw aan de Tolstraat geeft op overtuigende wijze gestalte aan het probleem van de
toenmalige schaalvergroting in de architectuur. De detaillering vertoont inderdaad
overeenkomsten met werk van Berlage, en dat geldt ook voor de Diamantbeurs aan het
Weesperplein. Anno 1910 was dit laatste gebouw misschien geen wereldwonder, maar het is
toch jammer dat er nu zo weinig van resteert. Voor de volledigheid moet nog het pakhuis
Emma aan de Van Diemenstraat genoemd worden. Van Arkel was in 1914 al ernstig ziek en
mogelijk heeft zijn naaste medewerker, H.J. Breman, een belangrijke bijdrage aan dit ontwerp
geleverd. Het gebouw vormt een opmerkelijk slotakkoord, en de winkelpui van Heiligeweg
35, slechts een kwart eeuw eerder ontworpen, vormde toen al een herinnering aan een ver
verleden.
Vincent van Rossem
Vorige aflevering: H.H. Baanders (1849-1905), H.A.J. Baanders (1876-1953), J. Baanders (1884-1966) (Binnenstad 226)
Volgende aflevering: A. Jacot (1864-1927), W. Oldewelt (1865-1906) (Binnenstad 228/229)
(Uit: Binnenstad 227, maart 2008)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.