Het wordt steeds drukker in de openbare ruimte. | In het gevecht om de openbare ruimte wordt elke millimeter benut. |
Hij schetste een beeld van de Amsterdamse binnenstad waarin het gevecht om de openbare ruimte steeds heviger is geworden, en waar bewoners en ondernemers hun domein uitbreiden met fysieke middelen. Tegelijk eigenen groepen bezoekers, jongeren, uitgaanders of toeristen zich gedeelten van de openbare ruimte toe (kolonisering). En dan is er nog de privatisering door het afsluiten van steegjes, doorgangen, pleintjes, stukken van straten of binnenterreinen. Ook het plaatsen van bloembakken, het aanleggen van particuliere terrassen, en het aanbrengen van hekken en slagbomen vallen daaronder. De balans is zoekgeraakt. Bewoners en werkers voelen zich soms buitengesloten en lijken outsiders en figuranten te worden in hun eigen woon- en werkplaats. Leon Deben toonde met cijfers aan dat de binnenstadbewoners niet overdrijven als ze het over de toenemende drukte in de binnenstad hebben en dat hun klachten niet weggewuifd kunnen worden met de opmerking dat ze dan maar niet in de binnenstad hadden moeten wonen. “Je weet dat het soms druk is in de binnenstad”, wordt dan gezegd. Degene die zo denigrerend over de klachten heenwalst, beseft kennelijk niet dat het woonklimaat ingrijpend is veranderd. Leon Deben: “De binnenstad is niet alleen uitgaansstad, toeristenstad, woonstad en werkstad geworden, maar tevens een gigantisch winkelcentrum. Bijna een derde van alle Amsterdamse winkels is in de binnenstad gevestigd. Bovendien bevindt zich in de binnenstad meer dan de helft van alle Amsterdamse theaters, bioscopen en podia.”
Aan de hand van cijfers illustreerde Deben de groei. In 2006 telde de binnenstad 1769
horecavestigingen, dat is één vestiging per vijftig bewoners. Voor de cafés is dat één per 140.
Leon Deben: “De afgelopen 25 jaar nam het aantal horecavestigingen met meer dan veertig
procent toe, het aantal restaurants nam met de helft toe, en het aantal cafés met een kwart. In
theorie gaat het om stabilisatie omdat het gemeentebestuur het aantal horecavestigingen via
bestemmingsplannen heeft vastgesteld. Maar achter de gevels heeft zich een sterke groei van
het aantal vierkante meters voltrokken. Sinds 1990 zijn er ook steeds meer terrassen
bijgekomen en zijn de openingstijden sterk verruimd, zodat de omzet van de horeca ondanks
de beperkende maatregelen in bestemmingsplannen blijft groeien.”
Hoe groot de druk van het toerisme is geworden illustreerde Leon Deben met de volgende
cijfers. In 1998 was het aantal overnachtingen in heel Amsterdam drie miljoen. In 2006 was
dit opgelopen tot acht miljoen. In 1998 trok Amsterdam vijf miljoen bezoekers, in 2006 waren
dat er ruim elf miljoen. Het aantal toeristen is in bijna tien jaar dus meer dan verdubbeld.
Uiteraard is dat te merken aan de horeca-activiteiten en de drukte op straat. Tweederde ofwel
230 van de Amsterdamse hotels liggen in de binnenstad. Ook topattracties bevinden zich
daar. Rondvaartboten, Artis, Holland Casino, het Sexmuseum en Madame Tussaud trokken in
2006 bijna zes miljoen bezoekers. In 2006 vonden op de pleinen van de binnenstad 130
evenementen plaats. In 2005 trokken evenementen als Koninginnedag, de Uitmarkt, de Gay
Parade, het bloemencorso en het Holland Festival twee miljoen mensen. Leon Deben: “Let
wel, dit alles voltrekt zich in de binnenstad. Het binnenstadsbestuur wordt steeds sterker
geconfronteerd met de problemen die zich afspelen in de openbare ruimte. Daarbij staan de
belangen van bewoners, ondernemers, bezoekers en bestuurders regelmatig tegenover elkaar,
wat vaak leidt tot een verharding van de onderlinge verhoudingen.”
De controle over de toenemende claims op de openbare ruimte wordt uitgeoefend door
openbare orde-maatregelen, het ontwerpen van aantrekkelijk straatmeubilair en het inschakelen
van allerlei toezichthouders. Woonblokken worden steeds meer forten, het liefst met een muur
of hek eromheen. “Bewoners lijken steeds meer bevreesd voor vreemden en daarmee voor de
openbare ruimte die potentieel gevaarlijk is en gevuld met mensen van wie je niet weet wat je
van ze kunt verwachten”.
Leon Deben besloot zijn afscheidscollege met een drietal constateringen. “In de eerste plaats
moet het bewaken van de mix in de binnenstad absolute prioriteit hebben in het stedelijk
beleid. Deze mix vormt een essentieel onderdeel van de aantrekkelijkheid van Amsterdam.
Stedelijkheid wordt gekenmerkt door diversiteit, veelzijdigheid, multifunctionaliteit, vrijheid
en anonimiteit. De toenemende druk op de afnemende ruimte heeft geleid tot het zich
toeeigenen van bepaalde plekken, zoals door de horecagelegenheden op het Leidseplein, het
Thorbeckeplein, het Rembrandtplein, maar inmiddels ook rond de Nieuwmarkt en in delen
van buurten als de Jordaan. Deze horecafunctie begint overheersend te worden. De lokale
overheid probeert de druk en eenzijdigheid te reguleren en in de hand te houden door vast te
leggen wat op bepaalde plekken en tijdstippen is toegestaan. De openbare ruimte is een arena
van confrontatie. Bewoners en gebruikers zullen hun claims daarop blijven leggen, dat hoort
erbij. Een uitgaans-, toeristen-, woon- én werkstad heeft discipline nodig. Het is te
gemakkelijk om maatregelen die de overlast of dominantie van een specifieke functie in de
hand proberen te houden, af te doen met vertrutting en dorpsmentaliteit. Als de binnenstad
doorslaat naar een pretpark, is het gelijk gedaan met de aantrekkelijkheid en de authenticiteit
van Amsterdam. De waarde van openbaar groen, duurzaam materiaalgebruik en schoonheid is
niet direct economisch af te lezen. Omdat zowel het geld als de visie ontbreekt, worden er
vaak vlakke compromissen gesloten. Zo is het jammer te moeten vaststellen dat de aanleg van
de Noord-Zuidlijn zich als het ware slechts onder de grond voltrekt. Amsterdam zou deze
situatie moeten uitbuiten en van Noord via het Centraal Station tot de RAI een prachtige
boulevard, avenue of flaneer- en wandelallee moeten aanleggen. Tot 2013 is er nog tijd om de
inrichting van het openbare gebied boven de Noord-Zuidlijn die allure te geven die
Amsterdam waardig is. Dus het kan nog. Ik heb over die herinrichting van het bovengrondse
tracé een notitie geschreven die in enkele expertmeetings positief is ontvangen en nu in het
politieke circuit circuleert.
Ten slotte dient de openbare ruimte een centrale plaats in het structuurplan in te nemen en
voor een lange reeks van jaren garanties te geven wat betreft geld en kennis. Niet als franje,
maar als dé centrale trekpleister van de stad in de eenentwintigste eeuw.”
Frans Heddema
(Uit: Binnenstad 226, februari 2008)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.