Brouwersgracht 17 |
Keizersgracht 159 |
Palmgracht 12-18 |
Egelantiergracht 191-195 |
Het GMP betreft een grondige selectie waarmee een overzicht wordt gegeven van de stedenbouwkundige, architectonische, maar ook typologische ontwikkelingen in de periode 1850-1940. Het is een periode waarin de eerste cityvorming plaatsvindt en nieuwe gebouwtypen ontstaan als scholen, bioscopen en warenhuizen. Al eerder werd door het Rijk een selectie van 200 gebouwen aangewezen als rijksmonument (het Monumenten Selectie Project). De gemeente vond dat te weinig – het gaat immers om een bestand van circa 8.000 gebouwen in de binnenstad, ruwweg een derde van de totale bebouwing – waarop wethouder Ter Horst voorstelde dat er ook een selectie gemaakt moest worden voor de gemeentelijke lijst. Deze selectie werd vooraf niet gelimiteerd: de monumentenzorgers mochten zelf aangeven hoeveel panden naar hun mening beschermingswaardig waren. Na de instelling van het stadsdeel Centrum werd het project voortgezet onder Guido Frankfurther. Uiteindelijk werden er 914 gebouwen op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst, waardoor de lijst in één klap vervijfvoudigde, van 207 naar 1.121 gebouwen – ter vergelijking: de binnenstad heeft daarnaast nog 6.662 rijksmonumenten, die grotendeels uit de periode van vóór 1850 dateren. In de jaren 2004-2007 werden deze nieuwe monumenten stuk voor stuk als gemeentelijk monument aangewezen. Bij de selectie golden twee belangrijke criteria: gaafheid en representativiteit. De lijst moest een goed beeld geven van wat er zoal werd gebouwd in de beschouwde periode. Als we de aantallen geselecteerde gebouwen per decennium in een grafiekje zetten, volgt een curve die min of meer de economische ontwikkeling van de stad weergeeft: een indicatie dat de selectie inderdaad representatief is. Na de economische opleving van de stad in de jaren zeventig van de negentiende eeuw stijgt de bouwproductie snel om rond 1900 op een hoogtepunt te komen. Daarna neemt de bouwproductie af met als dieptepunt het crisisjaar 1929. In de jaren dertig stijgt de bouwproductie licht tot het oorlogsjaar 1940, zonder echter zelfs bij benadering het hoogtepunt van 1900 te evenaren.
De inventarisatie van de jongere bouwkunst in de binnenstad toont aan dat de officiële architectuurgeschiedenis niet van toepassing is op de binnenstad. (Zie: De 'jongere bouwkunst' opnieuw bekeken.) De meeste gebouwen die daar in de periode 1850-1940 verrezen zijn historiserend: quasi zeventiende-eeuws. Van de vernieuwing die Berlage bracht en later de Amsterdamse School en de Nieuwe Zakelijkheid is in de binnenstad tussen 1900 en 1940 nog maar weinig te ontdekken. Volgens architectuurhistoricus Vincent van Rossem die samen met BMA- medewerker Han van der Zanden de inventarisatie heeft verricht, heeft het Eclectiscisme in de binnenstad dan ook niet tot 1900, maar tenminste tot 1940 voortgeduurd. Een interessante conclusie. De publicatie over de nieuwe gemeentelijke monumenten toont niet alleen aan dat de geschiedenis van de jongere bouwkunst in de Amsterdamse binnenstad nog moet worden geschreven, maar tevens dat een conservatief bouwbeleid tot een bijzonder bevredigend resultaat kan leiden.
Walther Schoonenberg
Zie ook: Walther Schoonenberg, De ‘jongere bouwkunst’ opnieuw bekeken, in: Binnenstad 185 (november 2000).
(Uit: Binnenstad 225, december 2007)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.