Op het stadhuis houden zich nu nog drie ambtenaren met subsidiewerk bezig. Subsidies voor
behoud en herstel, voor wonen boven bedrijven en het maken van woningen in bedrijfsruimtes
bestaan nog, de rest is verdwenen.
Particuliere eigenaren van gemeentelijke monumenten konden vijftien jaar geleden een flink
bedrag van de overheid krijgen als zij hun bezit wilden opknappen. Als herinnering aan die
tijd bestaat nog steeds de gemeentelijke subsidieverordening voor deze monumenten. Daarin
staat dat een eigenaar recht heeft op financiële steun als een monument hersteld of verbeterd
moet worden. De hoopvolle burger die met die verordening in de hand om subsidie vraagt,
krijgt nu het antwoord dat dit document is achterhaald omdat de subsidies niet meer bestaan.
Langzaam maar zeker is de geldstroom opgedroogd. Zeven jaar geleden had de gemeente nog
een kleine twee miljoen euro beschikbaar voor die monumenten, in 2006 was dat bedrag
slechts 366.000 euro. In 2007 was er helemaal geen geld meer.
Ooit kon een eigenaar nog vijftig procent van de subsidiabele kosten op zijn girorekening
krijgen. Later kon je het bedrag tegen rente lenen en na vijftien jaar kreeg je het geld terug van
de gemeente. Op die manier kon de gemeente vijftien jaar lang goed onderhoud afdwingen.
Lidmaatschap van de Monumentenwacht die controles uitoefende was verplicht.
De geldstroom droogde dus op, maar in diezelfde periode nam het aantal gemeentelijke
monumenten toe. Zo’n tien jaar geleden stonden in de stad ruim honderd panden op de
gemeentelijke monumentenlijst, het zijn er nu ruim 1140, en het grootste deel daarvan staat in
de binnenstad. Een eigenaar die nu zijn monument wil aanpakken, kan een lening tegen lage
rente krijgen via het Prins Bernard Cultuurfonds. Drie maal per jaar bepaalt dit fonds wie in
aanmerking komt voor zo’n lening.
Tussen 2002 en 2007 zijn er in totaal 86 aanvragen voor financiële hulp op het stadhuis
binnengekomen. Geen groot aantal. Waarschijnlijk zagen veel eigenaren af van een dergelijke
lening. De hypotheekrente die commerciële banken vroegen, was zo laag, dat een lening via
het Prins Bernard Cultuurfonds niet aantrekkelijk genoeg was.
Het Bureau Monumenten en Archeologie beseft dat er iets moet gebeuren om particuliere
eigenaren van gemeentelijke monumenten te kunnen helpen. Nu hebben de eigenaren van die
panden alleen de lasten en niet de lusten. Amsterdam onderzoekt de mogelijkheden om een
fonds in te stellen waaruit geld kan worden verstrekt. Eind van dit jaar zal duidelijk zijn of
zo’n fonds er komt en wat de financiële mogelijkheden voor de particuliere bezitters van een
monument zijn. Wordt het een lening tegen aantrekkelijke rente, of wordt een deel van de
lening uit het fonds betaald?
Aan een inkomenstoets wordt niet gedacht. Ook in het verleden mochten de beoordelers van
subsidieaanvragen niet kijken naar de financiën van de aanvrager. Een ambtenaar: “We hebben
indertijd ook superrijke particulieren subsidie voor hun monument gegeven, ook banken (zij
worden als particuliere eigenaar beschouwd) die een gemeentelijk monument bezaten konden
restauratiesubsidie krijgen.”
Een subsidiepot waarbij wel wordt gekeken naar de financiële situatie van de subsidie-
aanvrager is die voor Behoud en Herstel. De drempel om voor geld uit die pot in aanmerking
te komen is zo hoog, dat je alleen als eigenaar van een piepklein pandje een kans maakt. Voor
de berekening van de subsidie wordt namelijk berekend hoeveel huur elke etage volgens het
puntensysteem kan opbrengen en dat bedrag wordt gezien als inkomsten voor de eigenaar,
ook als elke etage wordt bewoond door een eigenaar-bewoner die geen huurinkomsten heeft.
De papieren jaarhuur van het hele pand wordt met vijftien vermenigvuldigd. Alleen als de
werkzaamheden aan het huis meer kosten dan vijftien maal de huur, is er kans op gedeeltelijke
subsidie. In de praktijk betekent dit het volgende: een pand met vier etages kan volgens het
puntensysteem per etage een jaarhuur opleveren van 7200 euro. Voor vier etages is dat dus
28.800 euro. Vijftien maal de jaarhuur is 532.000 euro. Pas als de werkzaamheden aan dit
pand meer dan dit bedrag kosten, kan een deel van het meerdere gesubsidieerd worden. De
hoge drempel is ingesteld om te voorkomen dat slecht onderhoud door een huisbaas wordt
beloond met subsidies. Dat het geld dat beschikbaar is voor Behoud en Herstel lang niet elk
jaar wordt uitgegeven is gezien het bovenstaande logisch. Voor particuliere eigenaren van
gemeentelijke monumenten is Behoud en Herstel daarom een alternatief voor het wegvallen
van de normale monumentensubsidie.
Amsterdam en een aantal andere gemeenten hebben de regering gevraagd om de
onderhoudskosten die voor gemeentelijke monumenten worden uitgegeven, aftrekbaar te
maken voor de belastingen. Voor rijksmonumenten bestaat deze regeling al.
Wat het effect van het wegvallen van de gemeentelijke subsidie betekent voor het in goede
staat houden van gemeentelijke monumenten is niet duidelijk. Stellen eigenaren onderhoud zo
lang mogelijk uit, en piekeren ze er niet over ingrijpende restauraties uit te voeren? Het is niet
bekend. Bezitters van die monumenten zijn niet verplicht lid te worden van de
Monumentenwacht, zodat geen gegevens beschikbaar zijn over de kwaliteit van de panden en
de onderhoudsstaat.
De panden zijn op de monumentenlijst gekomen omdat ze zo waardevol zijn dat ze behouden
moeten blijven. Voor de eigenaren kan een dergelijke monumentenstatus een last zijn omdat
het gebruik en onderhoud aan voorwaarden is gebonden. Een stimulans om te zorgen voor
goed onderhoud bestaat nu niet. Een riskante situatie.
Frans Heddema
(Uit: Binnenstad 223/224, oktober 2007)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.