Drie gedenkstenen in de Zuiderkerk

Na 1929 zijn er in de Zuiderkerk geen erediensten meer gehouden. De kerk was vanaf toen geen heiligdom meer en is van binnen volledig kaal gepeld; banken, preekstoel, orgel en galerijen zijn gesloopt en afgevoerd. Slechts een handjevol stenen getuigen die van het verleden wist te overleven: een gedenksteen uit 1921 met een tekst van Vondel, een fragment van de zerk van Hendrik De Keyser met een grafdicht van Hooft, en een gebeeldhouwde steen van de hand van De Keyser ter gelegenheid van de opening van de kerk in 1611. Afgezien van enkele tegen de muur geplaatste zerken zijn deze drie minimonumentjes het enige wat nog rest van het oorspronkelijke interieur en mede daarom verdienen ze onze aandacht. We beginnen met de jongste.

Vondel

De Zuiderkerk vóór 1929. Het orgel staat voor het raam, links en rechts daarvan zijn de 'afschuwelijke gaanderijen' te zien. De sloop van deze latere toevoegingen is de ruimtelijke werking van het kerkinterieur ten goede gekomen.

Op 21 mei 1921 heeft de vereniging Hendrick de Keyser zijn naamgever herdacht door ter gelegenheid van diens driehonderdjarige sterfdag een gedenksteen te plaatsen boven de deur naar de consistorie. Vóór de onthulling van de steen speelde het orgel liederen uit Valerius’ gedenckklank en werd de torenklok geluid. Onder de vele genodigden bevond zich de vertegenwoordiger van de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, de heer Duparc. Tijdens de plechtigheid sprak de architect A.W. Weissman een lange herdenkingsrede uit over leven en werk van De Keyser. Het krantenverslag waaraan deze gegevens zijn ontleend vervolgt met de beschrijving van de eigenlijke ceremonie: Na deze rede begaven allen zich naar de sombere plek onder de afschuwelijke houten gaanderij, waar het stoffelijk overschot van Hendrik de Keyser rust onder de hardstenen zerk D30, waarop nog flauw de omtrek te zien valt van een vrouwenfiguur. Toen het orgel had gezwegen nam Mr. Duparc het woord, om erop te wijzen dat de regering het streeven der vereniging op hoogen prijst stelt […]. Het doek viel van den steen, die boven het poortje en boven het graf is gemetseld. Het is een zwart granieten steen, waarop in gulden letters de volgende woorden zijn geschreven:

De gedenksteen van 1921 met de tekst van Vondel.

HENDRICK DE KEYSER, BEELDHOUWER-BOUWMEESTER
MDLXV - XV MEI - MDCXX1
Hier leeft, die leven gaf aan marmer, aen metael,
Yvoor, albast en klay, dies laet zich Uytrecht hooren:
Is Rome op Kaysers prat en Kayserlijcke prael,
De Kayser van de kunst is uit mijn schoot ghebooren.
J. v. Vondelen

Dit vaak geciteerde vers van Vondel diende oorspronkelijk als randschrift van De Keysers portret, door J. Suyderhof gegraveerd naar een origineel van Hendriks zoon Thomas de Keyser. In het gedicht wordt de beeldhouwer De Keyser geëerd, maar het bovenschrift op de steen geeft aan dat het de vereniging (ook) om de architect ging; begrijpelijk, gezien de doelstellingen van de vereniging.

Degenen die de plechtige onthulling hebben bijgewoond zouden vreemd hebben opgekeken als ze zouden hebben geweten hoe het deze steen later is vergaan. Een kleine tien jaar geleden is hij bij een verbouwing van de muur genomen en in tweeën gebroken. Vervolgens zijn de brokstukken weer aan elkaar gelijmd, met de bedoeling de steen weer op zijn oude plaats op te hangen. Daarna gebeurde er enkele jaren helemaal niets, de steen bleek te zijn verdwenen. Maar gelukkig is hij kort geleden weer opgespoord en zal hij binnenkort worden herplaatst, net als het oude zerkfragment dat er van oudsher naast hing. Laten we hopen dat het lukt.

P.C. Hooft

Volgens het geciteerde krantenverslag ligt Hendrik de Keyser begraven in graf D30 onder de zerk met de vage vrouwenfiguur. Maar dit was niet zijn oorspronkelijke zerk, zoals mejuffrouw Bijtelaar in 1951 heeft aangetoond. Daarvan is slechts een fragment bewaard gebleven en dat fragment ligt op enkele meters van het eigenlijke graf. Weissman en de zijnen hadden daarvan geen weet, want net als de meeste zerken was ook het bewuste fragment toen nog door kerkbanken aan het zicht onttrokken. Daarom zagen zij de zerk op zijn graf aan voor de zerk van De Keyser.

Mejuffrouw Bijtelaar heeft de tekst van het eigenlijke grafschrift als volgt ontcijferd:

Het fragment van De Keysers oorspronkelijke zerk (tek. B.M. Bijtelaar).

EEN DACH ALS HENRIC TEELD
H … … EN DEED ONTGELDEN
DEES STEEN SYN LICHAAM HELLDT
SYN GEEST DAER DUSENT MELDEN
STERFT DEN 15 MAY Ano 1621

Zij zag dit gedichtje aan voor vier regels ongelukkige rijmelarij en vermoedde dat de dichter iemand was die het Nederlands niet al te best beheerste, maar die enige herinnering had bewaard aan het grafschrift, dat P.C. Hooft op De Keyser had vervaardigd. Maar hier vergiste zij zich, want in werkelijkheid blijkt niemand minder dan Hooft zelf de auteur te zijn. Zijn ‘derde rijmkladboek’ bevat van dit grafschrift namelijk drie verschillende versies, waarvan de tweede het in steen gehouwen grafschrift is:

Een dagh als Henrick teelde’,
hem ’t leven deed ontgelden.
Een steen sijn lichaam heelt,
sijn geest der du[i]jzendt melden.

Blijkbaar is deze versie mejuffrouw Bijtelaar ontgaan en zij is bovendien op het verkeerde been gezet doordat Hooft zelf een andere versie van zijn grafschrift had gepubliceerd. Ook waren sommige letters van de grafsteen weggesleten, terwijl andere maar half leesbaar waren. Daar komt nog bij dat er in 1621 wat met de spelling is gerommeld: waar Hooft heelt schreef, beitelden de zonen van Hendrik de Keyser heeldt in het hardsteen en las mejuffrouw Bijtelaard helldt, met als gevolg dat er onzin kwam te staan. Vandaar dat zij dit deftige vers aanzag voor ongelukkige rijmelarij, gemaakt door iemand die het Nederlands niet al te best beheerste. Tot haar verontschuldiging kan nog worden aangevoerd dat het gedichtje van Hooft niet uitmunt in helderheid. Laten we nagaan wat hij precies met zijn cryptische tekst heeft willen zeggen. De eerste regel luidt vrij vertaald dat de dag die Hendrik voortbracht hem ook zijn leven ontnam, of met andere woorden, dat hij op zijn verjaardag is overleden. Dat klopt ook, hij is 15 mei 1565 geboren en 15 mei 1621 overleden. In de tweede regel moet het woordje heelt worden opgevat in een oude betekenis van helen, namelijk verbergen. Verder moet voor dees steen worden gelezen één steen. Vrij vertaald staat er dus: ‘Hendrik is op zijn verjaardag overleden. Eén steen bedekt zijn lijk, duizend maken er melding van zijn geest.’
Het grafschrift vertoont de typische, nogal cryptisch aandoende stijl van dichten waar men in die tijd zo verzot op was. Trouvailles die op ons overkomen als gekunsteld of vergezocht werden toen ervaren als geniale vondsten. Dit grafschrift is door tijdgenoten zeker gewaardeerd als een hoogstaand eerbetoon aan De Keyser.

De Keyser

De gedenksteen van Hendrik de Keyser, 1611.

Op de derde steen is geen gedicht te lezen, maar slechts een mededeling in proza: Tot oeffeninge van de Christelycke Religie is deese Zuyderkerck ghesticht ano MDCIII den XXII Augusti den I. steen geleyt (’t werck ruym vier jaeren stil gestaen) ano MDCXI volmaackt ende op den Pinxterdach den Ie predicatie gedaen. De eerste steen is dus gelegd op 22 augustus 1603, daarna heeft de bouw vier jaar stilgestaan (wegens geldgebrek) en is de kerk voltooid in 1611, terwijl de eerste preek op Pinksteren van dat jaar is gehouden. De toren is pas drie jaar later voltooid.

De steen is niet alleen van belang vanwege de tekst maar vooral ook uit bouwkunstig oogpunt. Het werkstuk is namelijk zeer typerend voor De Keyser: een uitbundige, op Vredeman de Vries geïnspireerde randversiering met plastische rolbandmotieven. Doordat deze fraaie steen van ongeveer 90 bij 180 centimeter nooit aan weer en wind is blootgesteld en bij verbouwingen altijd is ontzien, is hij nog even gaaf als op de dag waarop hij De Keysers stadssteenhouwerij heeft verlaten. Maar het heeft niet veel gescheeld; acht jaar geleden heeft Monumentenzorg nog een plan verijdeld om de muur te verwijderen waarin de steen al bijna vier eeuwen rust.

Het graf

Bij de onthulling van de gedenksteen in 1921 deelde de vertegenwoordiger van de minister nog een complimentje uit aan de vereniging Hendrick de Keyser, waarbij hij opmerkte dat waar de regering er steeds op bedacht is oude monumenten van geschiedenis en kunstvoorwerpen voor de ondergang te behoeden, zij hier steun verleent, zelfs nu de toestand der financiën tot matiging stemt. De spanning tussen behoud en verval is blijkbaar van alle tijden. In een volgende aflevering van dit tijdschrift zal nader worden ingegaan op nieuwe pogingen om oude voornemens met betrekking tot onder andere het graf van Hendrik de Keyser alsnog te realiseren, ook al stemt de toestand der financiën wellicht ook nu tot matiging. Dat zal immers nooit veranderen.

Hendrik Battjes

Literatuur:
Elisabeth Neurdenburg, Hendrick de Keyser, Amsterdam 1930 (gedicht P.C. Hooft p. 144)
B. Bijtelaar, "Het graf van Hendrick de Keyser", in: Maandblad Amstelodamum 38 (1951), pp. 18-22
Jaarverslagen 1921 en 1923 van de Vereniging Hendrick de Keyser

Zie ook: Hendrik Battjes, De Zerkenvloer in de Zuiderkerk (Binnenstad 178, oktober 1999) en De Zuiderkerk (Binnenstad 186, februari 2001).

(Uit: Binnenstad 223/224, oktober 2007)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.