Woord en weerwoord

Dit gaat niet over brievenbussen

Een wat vreemde titel voor een stukje, maar de inleiding tot de reactie van Walther Schoonenberg in Binnenstad 222 op mijn stukje in nummer 220 en de titel daarboven zetten de lezer op het verkeerde been.

In mijn artikeltje wilde ik de vraag aan de orde stellen hoe maatschappelijke veranderingen van allerlei soort kunnen worden ingepast in de binnenstad en tegen welke grenzen je daarbij aanloopt; de brievenbussen waren alleen maar een aanleiding. Ik heb bovendien niet het schrijven van een brief aan het stadsdeelbestuur over brievenbussen ter discussie gesteld – zie mijn eerste alinea – maar slechts een onderdeel van die brief.
Toch nog één opmerking over brievenbussen; ik heb enkele functionele overwegingen bij de plaats en kleur van brievenbussen genoemd. Het lijkt mij voor een zinvolle discussie niet juist om die terzijde te schuiven als uitsluitend commerciële belangen van een postbedrijf. Dit nog los van de vraag of commerciële belangen geen rol zouden mogen spelen in de bestuurlijke afweging. Dat het openbaar bestuur uiteindelijk, rekening houdend met alle belangen, bepalend moet zijn spreekt voor zich.

Het is onmogelijk om in kort bestek een overzicht te geven van de veranderingsprocessen in een aantal eeuwen. Walther heeft gelijk wanneer hij zegt dat nieuwe functies een plaats hebben gevonden binnen de bestaande bebouwing. Maar dat de nieuwbouw zich eeuwenlang heeft aangepast aan de stedenbouwkundige structuur en architectuur die in de zeventiende eeuw haar stempel op de stad heeft gedrukt lijkt mij wat moeilijk vol te houden. Dempingen en doorbraken vallen weliswaar niet onder het hoofd bebouwing, maar hebben alles te maken met functieveranderingen en deels ook rechtstreeks met nieuwe bouwinitiatieven. Maar afgezien daarvan, wie de kaarten kent waarop de bouwperiode van de gevels in de binnenstad is aangegeven krijgt toch een heel ander beeld van de architectonische continuïteit in de stad. Desondanks waarderen wij de stad in zijn huidige vorm zeer. Dat de nieuwbouw tot de Tweede Wereldoorlog overwegend historiserend is geweest lijkt een al even boude stelling. Wie dat niet voetstoots gelooft moet de bijlage bij het voorstel van de gemeente Amsterdam voor nieuwe rijksmonumenten uit de periode 1850-1940 maar eens doorbladeren. Daarin zijn bijna 250 potentiële monumenten uit die periode weergeven. Wat daaruit heel sterk naar voren komt is de schaalvergroting, vaak rechtstreeks samenhangend met functieverandering. Anders dan Walther suggereert zijn er dus voortdurend ruimtelijke veranderingen geweest, vaak veroorzaakt door nieuwe functionele eisen, en dat zal ook in de toekomst doorgaan. Ik pleit er vanzelfsprekend niet voor om alle nieuwe ontwikkelingen ongehinderd ruim baan te geven, maar wel om te zorgen dat we er goed van op de hoogte zijn, zodat we bij kunnen sturen waar dat mogelijk is. En als dat onverhoopt niet mogelijk is, om de veranderingen zodanig te geleiden dat zij het karakter van de binnenstad zo min mogelijk aantasten. Daarvoor is kennis nodig van die ontwikkelingen. De grote en te beschermen cultuurhistorische waarde van de binnenstad bewijzen we geen dienst door de kop in het zand te steken.

Wat is essentieel voor het karakter van de binnenstad?
Behoud van de ruimtelijke structuur gaat in mijn visie boven alles. De vraag welke kenmerken van de bebouwing daarvan een onderdeel vormen is niet zo gemakkelijk te beantwoorden, maar over de algemene bouwhoogte en het belang van de kleinschalige parcellering zal niet veel discussie ontstaan. Met name bij dat tweede aspect ontstaan overigens heel gemakkelijk fricties met functionele eisen. Ook verdraagt het karakter van de binnenstad zich, afhankelijk van maat en plaats, vaak slecht met moderne bouwmaterialen.
Een in mijn ogen volstrekt verwaarloosd aspect van de bebouwingsstructuur is het karakter van de gevelbeëindiging. Amsterdam was vroeger een stad van geveltoppen. De vervlakking is al lang geleden ingezet maar heeft zich na de oorlog versneld. Op termijn is dat een veel ernstiger bedreiging van het karakter van de binnenstad dan incidentele nieuwbouw die past binnen de schaal.
Anders dan Walther pleit ik dus niet voor aangepast bouwen in alle omstandigheden, maar er zijn tal van situaties waar dat wel de voorkeur verdient. Als je echter te veel aangepast bouwt en vooral wanneer je dat op een te gemakzuchtige manier doet, loop je het risico dat op den duur een onaantrekkelijk ruimtelijk beeld ontstaat dat de ook in Amsterdam wezenlijke ruimtelijke differentiatie verloren laat gaan. Anderzijds is het probleem bij een wat ruimhartiger beleid hoe je kunt voorkomen dat op grote schaal en op plaatsen waar dat niet kan ‘onaangepast’ wordt gebouwd. Desondanks denk ik dat alleen aangepast bouwen niet is vol te houden en ook niet wenselijk is. Daarin verschillen we duidelijk van mening.
Maar met het bovenstaande is de discussie natuurlijk nauwelijks geopend en is het laatste woord zeker niet gezegd. Wie praat er mee?

Herman Pinkse

(Uit: Binnenstad 223/224, oktober 2007)

N.B.: Op de VVAB-borrel van woensdag 21 november 2007 hadden Herman Pinkse en Walther Schoonenberg een verdere gedachtenwisseling over bovenstaand onderwerp.
De nieuwe brievenbussen waren de aanleiding maar uiteindelijk ging het om vragen als:

  • Hoe te bouwen in een beschermd stadsgezicht?
  • Wat is aangepast bouwen?
  • En is aangepast bouwen altijd een goede oplossing voor de binnenstad?

Meer lezen:
[Dit gaat niet over brievenbussen] (Herman Pinkse) (Binnenstad 223)
[Reactie] (Walther Schoonenberg) (Binnenstad 222)
[Woord en weerwoord] (Herman Pinkse) (Binnenstad 220)
[Oranje brievenbussen?] (Walther Schoonenberg) (Binnenstad 218)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.