Robert A.M. Stern, Gregory Gilmartin, John Massengale, New York 1900: Metropolitan Architecture and Urbanism 1890-1915, Rizzoli International Publications, 1995 |
De titel Amsterdam 1900 ligt misschien nog minder voor de hand. Amsterdam is immers vooral een zeventiende-eeuwse stad, die omringd wordt door een ring van overwegend tamelijk banale negentiende-eeuwse woningbouw. Later werden de wijken gebouwd waarin de Amsterdamse School domineert, en nog weer later verrezen de naoorlogse woonwijken, waarin de strenge stedenbouwkundige principes van het befaamde Algemeen Uitbreidingsplan gestalte kregen.
Rond 1900 was de binnenstad van Amsterdam echter niet meer de oude havenstad die door de
Napoleontische oorlogen bijna bankroet ging. Vooral na de opening van het Noordzeekanaal in
1876 kwam het economische leven weer tot grote bloei en dit resulteerde zoals altijd in veel werk
voor het bouwbedrijf. Globaal gezien bestaat de binnenstad uit drie bestanddelen. Een derde deel
van de bebouwing dateert van voor 1850, dit zijn de rijksmonumenten die Amsterdam inderdaad
tot een historisch unieke fenomeen maken. Dan is er veel architectuur uit de periode 1850-1940,
ook ongeveer een derde deel, en tenslotte is er na de oorlog nog eens veel nieuwbouw verrezen,
het resterende derde deel.
De naoorlogse architectuur, overwegend bestaande uit stadsvernieuwing, onderscheidt zich
vooral door grofheid, niet alleen door de detaillering en het materiaalgebruik, maar vooral ook
door het negeren van de typologische basisprincipes van het stedelijk bouwwerk. Niet alleen de
Weesperstraat en de Oostelijke Eilanden zijn hardhandig gemoderniseerd, ook in de Jordaan kan
men de wonderen van de vooruitgang in vele straten bewonderen. Zelfs in de Kerkstraat staan
blokken waar de honden geen brood van lusten.
Afgezien van enkele uitzonderingen, zoals de Beurs van Berlage, die door vele
architectuurhistorici nog altijd wordt beschouwd als het begin van betere tijden, werd Amsterdam
rond 1900 vooral behoedzaam vernieuwd. Architecten verkeerden nog niet in een revolutionaire
roes en men toonde nog veel respect voor de bestaande stad. Dit kwam vooral tot uitdrukking in
het gebruik van historische bouwstijlen. H.P. Berlage beschouwde deze praktijk al als een
armoedig gebrek aan creativiteit en zijn erfgenamen, de modernisten, gingen nog een stap verder:
in hun ogen was traditionele architectuur een vorm van maatschappelijk bedrog en artistieke
oplichterij. De moderne wereld was immers grootschalig, anoniem, en vooral ook structureel
gedacht in gewapend beton. De Beurs van Berlage, weliswaar veel te groot voor de Amsterdamse
binnenstad, heeft in feite bouwkundig nog een heel traditioneel karakter, het is een gebouw met
een structuur van gemetselde dragende muren, met waar nodig een overspanning van staal. In
Parijs had Henri Labrouste dat al veel eerder vertoond, maar Berlage forceerde ook een breuk met
de classicistische decoratie, en dat was nieuw.
Herengracht 6-8, ontworpen door J. Daverman, 1883. |
Terwijl Berlage zocht naar een nieuwe architectuurtaal, ontwierpen zijn tijdgenoten gebouwen die
herkenbaar modern zijn maar ook nog uitdrukkelijk verwijzen naar de historische architectuur van
de binnenstad. Dit zijn doorgaans ook typologisch traditionele ontwerpen, met twee bouwmuren
die de houten balklagen dragen, op de smalle bouwkavels die karakteristiek zijn voor de
Amsterdamse binnenstad. Omdat de overeenkomsten met oudere bouwkunst oppervlakkig
beschouwd zo groot zijn, valt deze architectuur nauwelijks op. Toch is de nieuwbouw uit de tijd
rond 1900 in hoge mate beeldbepalend, alleen al omdat het duizenden bouwwerken betreft.
Amsterdam 1900 blijkt zo wel degelijk een belangwekkend maar min of meer vergeten hoofdstuk
uit de hoofdstedelijke architectuurgeschiedenis te zijn. Het is bescheiden architectuur, die laat
zien dat modernisering ook mogelijk is zonder te streven naar een geheel nieuwe wereld zoals de
modernisten deden.
In de komende tijd wil Binnenstad aandacht besteden aan de vernieuwing van de binnenstad in
de periode 1850-1940. Omdat het hoogtepunt van de bouwproductie rond 1900 werd bereikt, ligt
de klemtoon min of meer rond deze eeuwwisseling. Gedurende de jaren zestig en zeventig van de
negentiende eeuw werd nog maar weinig gebouwd, en na de Eerste Wereldoorlog nam het
bouwvolume in de binnenstad snel af.
Het werk van diverse architecten zal in een reeks afleveringen belicht worden, waarbij ook
ontwikkelingen als sanering en cityvorming aandacht krijgen. In de officiƫle geschiedschrijving
zijn het altijd weer de drie meest bekende Amsterdamse architecten, P.J.H. Cuypers, H.P. Berlage
en C. van Eesteren die de show stelen. De rubriek Amsterdam 1900 beoogt een ander beeld te
geven, dat meer overeen komt met de werkelijkheid. Het bedrijf van A.L. van Gendt en zijn
beide zoons was lange tijd het meest productieve en meest bekende architectenbureau in de stad.
En ook anderen deden destijds goede zaken. Architecten als H.A.J. Baanders met zijn twee
zoons, Y. Bijvoets, D. Brouwer, Jac. Duncker, A. Jacot, vader en zoon Hamer, vader en zoon
Posthumus Meyes en F.M.W. Poggenbeek hebben eveneens bijgedragen aan de modernisering
van het stadsbeeld.
Vincent van Rossem
(Uit: Binnenstad 223/224, oktober 2007)
[Overzicht van alle artikelen]
Zie ook: De 'jongere bouwkunst' opnieuw bekeken (Binnenstad 185).
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.