Marleen Slooff: “Eigenaren hebben nu alleen de lasten.”

Ander beleid restauratie van gemeentelijke monumenten

In Amsterdam staan 1142 panden op de gemeentelijke monumentenlijst, omdat hun architectuur en cultuurhistorische waarde bescherming verdienen. Een eigenaar van zo’n gemeentelijk pareltje zal trots zijn op zijn bezit, maar hij heeft soms meer last dan gemak van de monumentenstatus. Men heeft weinig vrijheid bij verbouwactiviteiten en het onderhoud van een monument kost meer dan bij een ‘ordinair’ pand omdat strenge eisen worden gesteld aan materiaalgebruik.

De gemeente beseft de nadelen en komt de eigenaar tegemoet met advisering en begeleiding en met de financiering van een restauratie. Tenminste, zo staat het in de officiële stukken. De praktijk is sinds dit jaar anders. Van subsidie bij een restauratie is geen sprake meer. Marleen Slooff, hoofd afdeling monumenten van het Bureau Monumenten en Archeologie: “Je wordt er een beetje gek van, er is geen geld. Burgemeester en wethouders hebben in 2005 besloten om vanaf 1 januari 2007 geen geld meer beschikbaar te stellen voor restauraties van gemeentelijke monumenten die eigendom van particulieren zijn.” Dat komt door het opdrogen van de subsidiestromen van het Rijk naar de gemeente. De laatste jaren was er al steeds minder geld beschikbaar en nu is er niets meer. Voor particuliere eigenaren van rijksmonumenten zijn er wel subsidiemogelijkheden, bovendien kunnen zij de onderhoudskosten van hun pand bij hun belastingaangifte aftrekken van hun inkomsten. Onderhoudssubsidie voor gemeentelijke panden bestaat niet, en ook via de fiscus hebben de eigenaren geen mogelijkheid een deel van de onderhoudskosten terug te krijgen. Negenenveertig gemeenten met een groot aantal monumenten, waaronder Amsterdam, hebben de Federatie Grote Monumentengemeenten opgericht. Die federatie heeft op 22 maart van dit jaar een brief gestuurd naar minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Een citaat uit deze brief: “Het is een aloude wens om ook voor gemeentelijke monumenten een fiscale tegemoetkoming in de meerkosten van de instandhouding in het leven te roepen. Wij bevelen aan daar een onderzoek naar in te stellen.” Dat is mooi gezegd, maar voordat een eventueel onderzoek is afgerond en er een beslissing is genomen, zullen nog wel een paar jaar verstrijken.

Fonds voor lening en subsidie

Toch is er een sprankje hoop voor de eigenaren van panden die op de gemeentelijke monumentenlijst staan. Zeven gemeenten experimenteren met een fonds voor de financiering van monumentenrestauraties. Ook Amsterdam onderzoekt de mogelijkheden voor het instellen van een dergelijk fonds. Met een zogenaamd ‘revolving fund’ zou de gemeente leningen met een lage rente kunnen verstrekken. De rente en aflossing vloeien terug in het fonds waarna met het geld opnieuw leningen kunnen worden verstrekt. De eerste resultaten zijn in de experimenteergemeenten gunstig. Het geld komt of van de gemeenten zelf, of van het Rijk, het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting, of het Nederlands Restauratie Fonds of van een combinatie daarvan.
Marleen Slooff: “Wij willen kijken of zo’n fonds hier mogelijk is en of we daaruit leningen en subsidies kunnen verstrekken. Aan het eind van dit jaar hopen we daar duidelijkheid over te hebben.”
Dat hangt ook af van de snelheid waarmee het Bureau Monumenten en Archeologie een inventarisatie heeft van de kwaliteit van de monumenten. Een goed inzicht ontbreekt. Een klein deel van de eigenaren van gemeentelijke monumenten is lid van de Monumentenwacht. Deze onafhankelijke instelling inspecteert jaarlijks de panden, stelt over gebreken aan het casco een rapport op en maakt een onderhoudsplan. Een afschrift van zo’n rapport gaat naar het Bureau Monumenten en Archeologie. Omdat het lidmaatschap van de Monumentenwacht alleen verplicht is voor eigenaren die subsidie hebben gekregen, is van lang niet alle panden informatie beschikbaar. Bovendien heeft het Bureau geen gegevens over de kwaliteit van de funderingen.

Hoe werd een subsidieaanvraag in goede financiële tijden dan beoordeeld? Marleen Slooff: “Een subsidieaanvraag gaat altijd samen met een vergunningaanvraag. We bekijken wat de voorgenomen ingreep betekent voor de monumentale waarden. Er wordt dan ook een onderzoek gedaan naar de monumentale waarde van het interieur. Er volgt geen uitgebreide technische opname, maar onze monumentenadviseurs kunnen wel ter plaatse beoordelen of er technische gebreken zijn. Bij het toekennen van subsidies behandelden we de aanvragen in volgorde van binnenkomst. In theorie kon een minder slecht pand voorrang krijgen.” Ondanks geldgebrek piekert het Bureau Monumenten en Archeologie er niet over panden van de monumentenlijst af te halen of minder panden op de lijst te zetten. Marleen Slooff: “We koppelen dat niet los. Panden die bescherming verdienen, horen op de monumentenlijst thuis. We kijken daarbij niet alleen naar de architectuurhistorische waarden. Wat waren bijvoorbeeld belangrijke fasen in de ontwikkeling van de volkshuisvesting en in welke gebouwen en complexen zie je dat terug? Welke gebouwen zijn ankerpunten in de stedenbouwkundige structuur van de stad? Zo is bij de bescherming van Plan Zuid van Berlage gekeken naar de gebouwen die als het ware poorten zijn tot dit deel van de stad. Het gaat niet alleen om panden van minstens honderd jaar oud. Amsterdam-West is bijvoorbeeld belangrijk geworden. Daar zijn delen die wel degelijk beschermd moeten worden. De waarde van de jongere bouwkunst krijgt meer waardering. De wijken uit de naoorlogse periode staan bijvoorbeeld dichter bij de jongere generatie en daardoor is monumentenzorg minder elitair geworden. Gelukkig krijgen de woningbouwcorporaties daar meer oog voor. Wij willen meer kennis aan hen overdragen. Als Bureau moeten we zichtbaarder worden, wij hebben de deskundigheid in huis. We zijn een serieuze partner bij gesprekken over wat waardevol is in de stad en wat niet.”

Vijf inspecteurs voor heel Amsterdam

Gemeentelijke inspecteurs van Bouw- en Woningtoezicht houden toezicht op de monumenten. Ze hebben hiervoor van de gemeente een scholing gekregen. Bij problemen vragen ze advies aan een van de vijf monumentenadviseurs die het Bureau Monumenten en Archeologie in dienst heeft. Marleen Slooff: “Vijf adviseurs voor ruim 7400 rijksmonumenten en 1142 gemeentelijke monumenten, is te weinig, vooral ook omdat de inspecteurs steeds vaker adviezen vragen. Wij zullen er bij de gemeente dan ook op aan dringen het aantal adviseurs te vergroten.

Aan de hand van het onderzoek naar de kwaliteiten van de rijks- en gemeentelijke monumenten zal het Bureau Monumenten en Archeologie het gemeentebestuur vragen de subsidieverordening Monumenten en Beeldbepalende panden te vervangen door een nieuwe regeling. In een notitie die in februari van dit jaar aan de raadscommissie Verkeer en Volkshuisvesting werd gestuurd staat daarover het volgende: “De subsidiepercentages voor projecten van gemeente, corporaties en instellingen zonder winstoogmerk, zijn wellicht aan een herziening (bijstelling naar beneden) toe. Er zijn argumenten de regeling opnieuw te bezien en af te stemmen op nieuwe doelgroepen en nieuwe vormen van subsidiëring en financiering.” Wie weet komen er betere tijden voor de eigenaren van gemeentelijke monumenten. Marleen Slooff: “Ik hoop dat er een goed gemotiveerd beleid komt en dat er geld beschikbaar komt om dat beleid uit te voeren”.

Frans Heddema

(Uit: Binnenstad 222, juli 2007)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.