De Toren van Babel (Pieter Breugel de Oude, 1563, bewaard in Wenen) |
Ter inleiding houdt Walther Schoonenberg een powerpoint-presentatie over het onderwerp
hoogbouw. Hij vertelt dat de gemiddelde hoogte van de bebouwing in de binnenstad 20-30 m
hoog is. Indien een nieuw gebouw hoger dan 30 m wordt, dient een Hoogte Effect Rapportage
(HER) te worden gemaakt, waarin wordt onderzocht wat het effect van de hoge bebouwing op
de omgeving is. Buiten de ring Singelgracht-spoorlijn is men genoodzaakt een HER te laten
maken bij hoogtes die de 60 m overschrijden.
De VVAB heeft altijd op het standpunt gestaan dat hoogbouw in de binnenstad niet is
toegestaan en ook niet zichtbaar mag zijn vanuit de binnenstad. Is dat standpunt nog
houdbaar? De afgelopen jaren heeft de Vereniging bezwaar gemaakt tegen verschillende
hoogbouwplannen: in 1990 tegen de Rembrandttoren, in 1991 tegen de Larmagtoren (220m
hoog, [nog] niet gebouwd), in 1996 tegen Kalvertoren (35 m) – mede door bezwaar van de
VVAB teruggebracht naar 29 m, in 2000 tegen de torens op het BG-terrein (40 m, niet
gerealiseerd), in 2004 tegen de Amstelcampus (53 m, gaat wél door), in 2005 tegen de toren
van 70 m bij de Houthavens en in 2006 tegen de geplande hoogbouwcluster van Overhoeks
(110-115 m).
Ter vergelijking: de Rembrandttoren is 135 m hoog, de Nederlandsche Bank 75 m, de
Laboucheretoren 80 m, het Shell-gebouw, waarachter de hoogbouwcluster Overhoeks moet
komen 80 m en de hoogte van de Larmagtoren is vergelijkbaar met het 200 meter hoge
kantoor van ‘Nationale Nederlanden’, naast het Centraal Station in Rotterdam.
De meeste hoogbouwplannen zijn echter wel gerealiseerd. Dat komt omdat er vaak grote
financiële belangen mee gemoeid zijn, waar moeilijk tegen op te boksen is. Alles van waarde
is immers weerloos en zeker als er geld mee gemoeid is.
Het thema hoogbouw is momenteel actueel in verband met de geplande hoogbouw van het
Overhoekscluster (110m), dat zichtbaar zal zijn vanaf de Geldersekade, de Nieuwmarkt en het
Singel en vanwege de plannen voor een 210 m hoge Larmagtoren, die na 15 jaar opnieuw uit
de ijskast zijn gehaald. Bovendien zijn vele leden verontrust door het feit dat de binnenstad
momenteel aan de noordzijde ingesloten wordt door een hoge bebouwingswand die de open
zichtlijnen vanuit de binnenstad naar het IJ visueel afsluit (denk aan het gebouw dat onlangs
verrees in het zicht over de Prinsengracht – voorplaat Binnenstad 216).
De hoogbouwambities van Amsterdam nabij het centrum (aan de IJ-oevers) bedreigen
bovendien de plaatsing van de binnenstad op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO. De
UNESCO is daar tegen omdat hoogbouw de visuele integriteit van Werelderfgoed aantast.
De vereniging zou vast kunnen houden aan haar standpunt dat hoogbouw per definitie niet is
toegestaan en zou daarmee aansluiten bij internationale bewegingen als ‘New Urbanism’ die
hoogbouw principieel afwijzen. Het is waarschijnlijk zinvoller op pragmatische gronden aan
te geven waar wel en waar geen hoogbouw mogelijk is in Amsterdam om te komen tot een
verstandig zoneringssysteem, want het huidige onderscheid 30 en 60 meter binnen en buiten
de binnenstad is volstrekt onvoldoende. Vergelijk Londen en Parijs. In Londen is het
toegestaan in het centrum hoge gebouwen neer te zetten. In Parijs is na een omslag in het
denken door de bouw van de 210 m hoge Tour Montparnasse besloten hoogbouw te clusteren
in bepaalde zones, zoals het La Defense-gebied.
Els Agtsteribbe: Het karakter van de historische binnenstad met zijn eigen maat, schaal en variatie, vormt het uitgangspunt en het toetsingskader voor de omringende bebouwing. Om de discussie te structureren worden er vanavond vier stellingen geponeerd. De uitkomsten van deze stellingen zullen als richtlijnen dienen voor het bestuur.
Edwin Schölvinck: Wie zijn (binnen de gemeente) onze mede- en tegenstanders?
Henny Brouwer: Waarom willen we eigenlijk hoogbouw?
Vincent van Rossem antwoordt dat hoogbouw het vooruitgangsideaal verbeeldt en
beantwoordt aan de ijdelheid van architecten, die met het bouwen van een hoge toren een
statement willen maken. De ervaring heeft echter geleerd dat het stadsleven in
hoogbouwgebieden verpietert, dat de omgeving rond de flats onaangenaam is.
Een andere belangrijke reden om hoog te bouwen is dat het gemeentelijk Grondbedrijf er
geld aan verdient: hoe hoger het gebouw, hoe hoger de erfpacht. De gemeente is dus onze
grootste tegenstander.
Hendrik Battjes bestrijdt de opvatting van Vincent van Rossem. Hij zegt dat het een
algemeen en historisch gegeven is dat men bij gebrek aan ruimte de hoogte in gaat. Zo
zijn de huizen in Amsterdam bijvoorbeeld een verdieping hoger dan die in Utrecht of Den
Haag.
Roel Daru merkt naar aanleiding van de opmerking van Hendrik Battjes op dat al in de
jaren ’70 uit verschillende studies is gebleken dat men niet noodzakelijk hoogbouwtorens
hoeft te bouwen om een grote bebouwingsdichtheid te krijgen. Zo is er een onderzoek
waaruit blijkt dat met hofbebouwing, zoals in de buurt van Berlage, een veel grotere
dichtheid kan worden bereikt dan met losstaande flats, heel Manhattan zou bijvoorbeeld
op hetzelfde oppervlak gerealiseerd kunnen worden door middel van hofbebouwing van
12 lagen hoog.
Roel Daru vraagt tevens of er een gemeentelijk hoogbouwbeleid is.
Hendrik Battjes: De gemeente legt haar beleid op het gebied van ruimtelijke ordening vast
in het ‘Structuurplan’, dat eens in de vier jaar opnieuw wordt vastgesteld. Aan het
structuurplan worden de bestemmingsplannen getoetst. Het laatste structuurplan is vorig
jaar vastgesteld.
Walther Schoonenberg merkt op dat de VVAB niet heeft gereageerd op het structuurplan,
maar wel op de hoogbouwnota.
Vincent van Rossem voegt daaraan toe dat in het structuurplan niet de bebouwingshoogte,
maar alleen de functie of bestemming van de verschillende gebieden wordt geregeld.
Amsterdam heeft een grote stedenbouwkundige traditie, denk aan H.P. Berlage, Marietje
Mulder, Cornelis van Eesteren. Hij vreest dat je hoogbouw niet tegen kunt houden, de
vraag is alleen waar die moet komen en hoe. Op dit moment heeft de gemeente echter
geen stedenbouwkundige visie en zijn we overgeleverd aan de economische willekeur.
Myriam Daru stelt ten slotte voor de woorden ‘in principe’ weg te laten, anders zet je de deur voor hoogbouw al open.
Herman Pinkse ligt deze stelling toe. Welke hoogbouw stoort je vanuit de binnenstad? De
Zuidas, Sloterdijk zijn niet zichtbaar vanuit de stad. De omval en (straks) de Larmagtoren
wel, maar Pinkse denkt dat de ingrepen op het Westerdokseiland voor de binnenstad veel
ingrijpender zullen zijn.
T.a.v. het structuurplan merkt hij op dat bouwhoogten wel geregeld kunnen worden in het
structuurplan. Op de bijbehorende kaart wel torens zijn aangegeven, maar de tekst sluit
hier niet op aan. Onder de concentratiepunten hoogbouw wordt Overhoeks niet genoemd,
maar mogelijk staat er wel een herzieningsbevoegdheid in – dan moet de gemeenteraad
daarover beslissen.
Audrey Kühler vindt dat de vereniging zich zou moeten inzetten om de binnenstad op de
Werelderfgoedlijst van de Unesco te plaatsen. In hoeverre wordt de plaatsing door het
bouwen van hoge gebouwen nabij het centrum in gevaar gebracht?
Walther Schoonenberg antwoordt dat de Nederlandse monumentenwet geen ‘bufferzone’
kent. In Amsterdam heeft men dit opgelost door de bufferzone voor het werelderfgoed
gebied binnen het beschermd stadsgezicht te kiezen: dit betekent dat straks de
grachtengordel kerngebied wordt en het stadshart en de Jordaan de bufferzone zullen
vormen.
Hendrik Battjes merkt op dat hij geen bezwaar heeft tegen hoogbouw op bepaalde locaties
buiten de binnenstad, zoals Sloterdijk, de Zuidas en Omval.
Gerard Notenboom werpt daar tegenin dat hij wel bezwaar heeft tegen de hoogbouw bij
de Omval, omdat deze vanuit de binnenstad storend zichtbaar is.
Bonny Alberts, die in stadsdeel Noord woont en namens verschillende stichtingen tegen de
hoogbouw bij Overhoeks geageerd heeft, voegt daaraan toe dat de gebouwen tijdens de
planvorming in de loop der jaren hoger zijn geworden. De financiële tegenvallers worden
gecompenseerd door steeds hoger te bouwen. Het aanvankelijke plan bevatte 2200
woningen en 2200 kantoren. In het voorliggende plan komt er een ‘plint’ van 24-35 m
hoog. Daarbovenuit steken vier torens van 75 meter en vijf torens van 110 meter.
Opmerkelijk is dat het hier niet om incidentele hoogbouw gaat, maar om een cluster van
negen torens, terwijl deze locatie niet tot een van de vier ‘hoogbouw clusters behoort’.
Zij vertelt dat er twee soorten groepen bezwaar gemaakt hebben tegen de hoogbouw bij
Overhoeks: instanties die tegen de hoogbouw zijn en instanties die de bestaande
bebouwing, bijv. de laboratoria van de Shell willen behouden.
Els Agtsteribbe merkt op dat als je de gemeente wilt overtuigen, je je argumenten moet
aanscherpen.
Miraim Daru merkt op dat Noord niet gebonden is aan wat deelraad-Centrum van de
hoogbouw vindt.
Bonny Albert antwoordt dat Overhoeks onder de gemeenteraad valt, het is een zogenaamd
‘grootstedelijk gebied’.
Myriam Daru vindt ook de tweede stelling te vaag: Wat versta je onder ‘sommige
punten’? Om welke locaties gaat het? Op welke afstand van de binnenstad? Onder welke
hoek zijn ze zichtbaar? Welke hoogte krijgen de gebouwen? Zij stelt voor meer exacte
criteria te formuleren.
Hennie Brouwer stelt voor het woordje niet te schrappen. De stelling zou dan luiden: “Het
is erg als je in de binnenstad op sommige plaatsen hoogbouw buiten de binnenstad ziet”.
Iemand anders voegt daar aan toe dat je het woordje ‘erg’ beter zou kunnen vervangen
door ‘verwerpelijk’. Aldus wordt besloten.
Herman Pinkse verwacht n.a.v. van het kaartje van de Hoogbouw Effect Rapportage dat
de meest storende zichtlijn op het Overhoeksgebied straks over de Meeuwenlaan in Noord
zal lopen.
Bonny Alberts antwoordt dat je beter zou moeten definiëren wat je precies onder een
zichtlijn verstaat. De lage bebouwing van bijvoorbeeld de Vogelwijk zal door de
hoogbouw tot Madurodamproporties gereduceerd worden. Vanuit de binnenstad zal het
zicht misschien grotendeels weggenomen wordt door het Centraal Station, maar de
hoogbouwcluster zal toch, ook vanwege de geringe afstand tot de binnenstad – het IJ is
ongeveer 300 meter breed – duidelijk zichtbaar zijn vanaf het Haarlemmerplein, vanuit
diverse straten in de Jordaan, vanaf het Singel, vanuit diverse punten op de Nieuwezijds
Voorburgwal, vanaf de Brugsteeg over het Damrak, vanaf de Nieuwmarkt, de Gelderse
Kade, de Nieuwe en Kromme Waal, de Prins Hendrikkade en het Kadijksplein.
Miriam Daru stelt voor om de dubbele negatief in de stelling om te buigen in een
positieve zin, waar dan expliciete voorwaarden aan verbonden kunnen worden. Je zou dan
krijgen: Hoogbouw midden voor het oude havenfront is toelaatbaar, onder de volgende
voorwaarden…
Els Agsteribbe vindt dat dat op dit moment te ver voert. De stelling wordt in de ingediende
vorm door de Ledenvergadering aanvaardt.
De tijd ontbreekt om uitvoerig op de laatste stelling: Rondom de binnenstad is een systeem van hoogtezonering nodig, in te gaan.
Tenslotte wordt teruggekomen op de eerste stelling ‘Hoogbouw in de binnenstad is in
principe niet toegestaan.’
Kunnen de woorden ‘in principe’ geschrapt worden?
Hendrik Battjes vraagt zich af of je daarmee de bouw Haringpakkerstoren niet
dwarsboomt. Ook de toneeltoren van de stadsschouwburg is hoger dan 30 meter.
Gerard Notenboom vindt dat echter onzin: een ranke siertoren valt niet onder ‘hoogbouw’.
Walther Schoonenberg antwoordt dat dat afhangt van hoe je hoogbouw definieert. Over de
toneeltoren is vorig jaar een extra ledenvergadering georganiseerd om het standpunt van
de vereniging te bepalen. Besloten wordt om ‘in principe’ te schrappen. Indien het bestuur
meent dat een hoogbouwplan in de binnenstad is toegestaan, dient zij dat eerst aan de
leden voor te leggen.
Om 22.00 uur sluit de voorzitter de vergadering.
(Uit: Binnenstad 218, oktober 2006)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.